ECLI:NL:GHSHE:2013:4277

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
HD 200.120.784-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen en aandelenoverdracht tussen voormalige echtgenoten

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen twee voormalige echtgenoten, [appellant] en [geïntimeerde], die in een vaststellingsovereenkomst afspraken maakten over de overdracht van aandelen in Russische vennootschappen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond had op 26 april 2012 [appellant] veroordeeld om binnen drie maanden zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandelen aan [geïntimeerde], op straffe van een dwangsom van € 1.000 per dag. Na de betekening van dit vonnis op 6 juni 2012 heeft [appellant] echter nagelaten om de aandelen over te dragen, wat leidde tot de verbeurdverklaring van dwangsommen tot een totaalbedrag van € 24.000.

[geïntimeerde] heeft vervolgens executoriale beslagen gelegd en [appellant] in kort geding gedagvaard om de executie te staken. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat hem ertoe bracht om in hoger beroep te gaan. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat [appellant] geen dwangsommen heeft verbeurd, omdat hij niet in gebreke was gebleven met de uitvoering van het vonnis. Het hof oordeelde dat de veroordeling tot medewerking aan de aandelenoverdracht niet zo ver strekte dat [appellant] ook een dwangsom zou verbeuren indien hij niet de benodigde medewerking verleende aan de levering van de aandelen aan [geïntimeerde].

Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelde dat [geïntimeerde] de executie van het vonnis diende te staken en de gelegde beslagen diende op te heffen. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en de rol van de rechter in executiegeschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.120.784/01
arrest van 17 september 2013
in de zaak van
[de man],
wonende in [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.F.K. Schulz te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. L. Hoogstad te Veldhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 januari 2013 ingeleide hoger beroep van het door de door voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 21 december 2012 tussen principaal appellant - [appellant] - als eiser en principaal geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde sub 1. (naast Mazal International B.V. als gedaagde sub 2.).
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 119877/KG ZA 12-238)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met vier grieven en producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties;
- het pleidooi van 11 juni 2013, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brieven van 27 mei 2013 en 28 mei 2013 van de zijde van beide partijen toegezonden producties, die bij gelegenheid van het pleidooi in het geding zijn gebracht.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [appellant] en [geïntimeerde] zijn voormalige echtgenoten. Op 31 januari 2011 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot (onder meer) de door [appellant] gehouden aandelen in Russische vennootschappen (prod. 1, memorie van antwoord [geïntimeerde]). Volgens deze overeenkomst zou een eventuele overdracht van de aandelen in deze vennootschappen aan [geïntimeerde] uiterlijk 15 maart 2011 geschieden. De overdracht heeft niet plaatsgevonden.
(ii) Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 26 april 2012 (prod. 1, inleidende dagvaarding) is [appellant] op vordering van [geïntimeerde] en Mazal International B.V., op straffe van een te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 30.000,00, veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van dat vonnis al datgene te doen wat zijn kant noodzakelijk is om de overdracht van zijn aandelen in [besloten vennootschap] Ltd. (hierna: [besloten vennootschap]) aan [geïntimeerde] te bewerkstelligen. De voorzieningenrechter heeft daartoe in 4.1.2. en 4.1.3. het volgende overwogen en beslist:
“4.1.2. Partijen zijn het er blijkbaar over eens dat de aandelen [besloten vennootschap] () die in het bezit zijn van [appellant] aan [geïntimeerde] dienen te worden overgedragen. () Zijdens [geïntimeerde] zijn () een aantal documenten (volmachten), benodigd voor het bewerkstelligen van de aandelenoverdracht, naar [appellant] gestuurd met het verzoek die te ondertekenen. [appellant] heeft zulks (nog) niet gedaan, volgens hem -kort gezegd- vanwege de vrees dat van die volmachten misbruik kan worden gemaakt.
4.1.3.
De rechter is van oordeel dat van [appellant] kan worden gevergd dat hij alle benodigde medewerking verleent aan de overeengekomen aandelenoverdracht. Voor zover [appellant] dat niet wil doen langs de weg van bedoelde volmachten -hetgeen zijn vrije keus is- dient hij zelf te verschijnen
-zonodig in Rusland- om aan de overdracht zijn medewerking te verlenen. () Een en ander uit de aard der zaak slechts indien en voor zover [geïntimeerde] van haar kant ook al datgene doet en dan heeft gedaan om de overdracht mogelijk te maken.”
(iii) Op 6 juni 2012 is voormeld vonnis aan [appellant] betekend. De aandelen van [appellant] in [besloten vennootschap] zijn (na de betekening) niet aan [geïntimeerde] overgedragen.
(iv) Bij exploot van 16 november 2012 heeft de deurwaarder bevel gedaan de vanaf 23 oktober 2012 tot dan toe verbeurde dwangsommen te voldoen, tot een totaalbedrag van € 24.000,00 (prod. 16, inleidende dagvaarding). [geïntimeerde] heeft op 16 november 2012, 20 november 2012 en 3 december 2012 ten laste van [appellant] executoriale beslagen gelegd (prod. 16 en 17, inleidende dagvaarding).
4.2.
[appellant] heeft [geïntimeerde] bij exploot van 6 december 2012 in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 26 april 2012, waarbij dwangsommen zijn opgelegd, wordt gestaakt en gestaakt blijft, en dat de gelegde beslagen worden opgeheven, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de werkelijke proceskosten.
4.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
De grieven richten zich tegen de afwijzing van de vordering.
4.4.
Het hof begrijpt dat [appellant] staking van de executie wenst waar het betreft de overtredingen waarop [geïntimeerde] de door haar gestelde verbeurte van dwangsommen ter hoogte van in totaal € 24.000,00 heeft gebaseerd. Voor een verdergaand meer algemeen verbod om het vonnis te executeren heeft [appellant] immers onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd.
4.5.
Het gaat in dit executiegeschil aldus om de vraag of [appellant] naar het voorlopig oordeel van het hof de dwangsommen heeft verbeurd, omdat hij in de naleving van het vonnis is tekortgeschoten omdat hij niet zijn medewerking zou hebben verleend aan de levering van de door hem gehouden aandelen in [besloten vennootschap] aan [geïntimeerde]. Met de grieven is deze kwestie aan het hof ter beoordeling voorgelegd. Het hof zal de grieven niet afzonderlijk bespreken.
4.6.
Vooropgesteld wordt dat in een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende zou zijn nageleefd, de (executie-)rechter niet tot taak heeft de door de rechter (in casu de voorzieningenrechter die bij vonnis van 26 april 2012 de dwangsom heeft opgelegd) besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. De (executie-)rechter dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg moeten doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Voorts geldt dat wanneer de veroordeling een met dwangsom versterkt gebod met algemene strekking inhoudt (zoals in het in onderhavige geval), dit gebod naar redelijkheid in beginsel aldus moet worden uitgelegd dat de draagwijdte daarvan beperkt is tot handelingen (in casu het nalaten medewerking te verlenen) waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij een overtreding van dat gebod inhouden.
4.7.
Vaststaat dat [geïntimeerde] na het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 april 2012 pogingen heeft ondernomen om de aandelenoverdracht te realiseren, dat tussen mr. Hoogstad (namens [geïntimeerde]) en mr. Schulz (namens [appellant]) vanaf 25 mei 2012 tot en met 23 oktober 2012 een uitvoerige e-mail- (en brief-) wisseling heeft plaatsgevonden, en dat [geïntimeerde] na 23 oktober 2012, toen de aandelenoverdracht nog steeds niet was gerealiseerd, (executoriale) beslagen heeft doen leggen.
4.7.1
Bij de brief van mr. Hoogstad van 25 mei 2012 (prod. 2, inleidende dagvaarding), waarbij zij de door [appellant] te ondertekenen overdrachtsakte en volmacht aan mr. Schulz heeft toegezonden, schrijft mr. Hoogstad:
“aangezien uw cliënte bezwaar maakte tegen de term schenkingsovereenkomst is die overeenkomst aangepast”. In de bijgevoegde overdrachtsakte is vermeld dat:
“1. [appellant] overdraagt en [geïntimeerde] () in bezit (neemt) het deel in het maatschappelijke kapitaal van () ‘[besloten vennootschap]’(). () 5. Eigendomsrechten op het deel van het maatschappelijk kapitaal van de Vennootschap in de grootte van 50% worden overgedragen aan [geïntimeerde] vanaf het moment van het ondertekenen van de huidige akte.”Blijkens de bijgevoegde door [geïntimeerde] opgestelde volmacht diende [appellant] voor de overdracht een (algemene) volmacht te verlenen aan de in de volmacht door [geïntimeerde] aangewezen persoon [gevolmachtigde A.].
Mr. Schulz heeft hierop bij e-mail van 13 juni 2012 (prod. 3, inleidende dagvaarding) bericht dat de overdrachtsakte op een aantal punten moest worden aangepast en dat ook de volmacht moest worden gewijzigd. Mr. Schulz schrijft hieromtrent:
“Zoals u bekend zal [appellant] geen algehele volmacht verlenen aan een hem onbekend persoon om “zijn belangen te vertegenwoordigen bij ().”
4.7.2
Mr. Hoogstad heeft vervolgens bij e-mail van 29 juni 2012 (prod. 4, inleidende dagvaarding) aan mr. Schulz bericht dat de overdrachtsakte en de volmacht wordt aangepast maar niet ten aanzien van de persoon van de gevolmachtigde omdat die persoon voor [appellant] geen onbekende is, maar de advocaat (van [besloten vennootschap], hof) in Rusland.
In reactie op deze mail heeft mr. Schulz bij e-mail van 2 augustus 2012 (prod. 5, inleidende dagvaarding) aan mr. Hoogstad bericht dat [appellant] in kader van de overdracht alleen een volmacht wilde verstrekken aan de heer [gevolmachtigde B.]. In deze e-mail verwijst mr. Schulz naar bijgevoegde kopieën van de paspoorten van [gevolmachtigde B.] en [appellant].
4.7.3
Uit de hierop volgende e-mails/brieven van mrs. Hoogstad en Schulz (prod. 6 t/m 13, inleidende dagvaarding) blijkt dat mr. Hoogstad de in volmacht door [geïntimeerde] aangewezen persoon van de gevolmachtigde, [gevolmachtigde A.], niet wilde wijzigen (en dat volgens mr. Hoogstad blijkens het vonnis van 26 april 2012 deze ook reeds in eerdere volmachten genoemde gevolmachtigde niet moest worden gewijzigd). Vaststaat dat mr. Hoogstad eerst in haar e-mail van 18 oktober 2012 (prod. 14, inleidende dagvaarding) instemt met [gevolmachtigde B.] als gevolmachtigde van [appellant]. Mr. Hoogstad schrijft in deze e-mail:
“Cliënt realiseert zich echter dat ze niet kan bepalen aan wie uw cliënt volmacht geeft. Gezien het bovenstaande wil ik uw cliënt dan ook nog 3 werkdagen de tijd geven om aan mij () aan te leveren het bewijs van overdracht van de aandelen (). () Ik verwacht dus uiterlijk op dinsdag 23 oktober om 12.00 uur van u het bedoelde bericht te ontvangen.”
4.7.4
Voorafgaand aan de hiervoor genoemde e-mail van 18 oktober 2012, heeft mr.  Hoogstad bij brief van 21 september 2012 (prod. 13, inleidende dagvaarding) een gewijzigde overdrachtsakte en opnieuw een volmacht (met [gevolmachtigde A.] als gevolmachtigde) aan mr. Schulz toegezonden. In deze overdrachtsakte is vermeld dat
“Partijen ([appellant] en [geïntimeerde], hof) met elkaar een overdrachtsakte zijn aangegaan als het volgt: 1. [appellant] overdraagt aan de besloten vennootschap “[besloten vennootschap]” vertegenwoordigd door [geïntimeerde] zijn deel in het maatschappelijke kapitaal van de besloten vennootschap “[besloten vennootschap]”().”
Mr. Schulz heeft bij e-mail van 23 oktober 2012 (prod. 15, inleidende dagvaarding) aan mr. Hoogstad bericht dat de akte niet correct is omdat die uitgaat van een overdracht van de aandelen van [appellant] aan [besloten vennootschap]. Mr. Schulz verzoekt in de e-mail om toezending van de gecorrigeerde overdrachtsakte en de volmacht van [gevolmachtigde B.].
4.8.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor (in 4.1 sub (ii)) vermelde overwegingen van de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 26 april 2012 niet kunnen worden uitgelegd op de door [geïntimeerde] gestelde wijze dat [appellant] de volmacht moest verlenen aan de door [geïntimeerde] aangewezen persoon, [gevolmachtigde A.]. Uit deze overwegingen blijkt slechts dat [appellant] medewerking moet verlenen aan de overeengekomen aandelenoverdracht en dat [appellant] daartoe hetzij een volmacht moet verlenen, hetzij zelf (in Rusland) moet verschijnen. De door de voorzieningenrechter gebezigde woorden
“bedoelde volmacht”kunnen niet anders worden begrepen dan het hier moest gaan om een (toereikende) volmacht om de aandelenoverdracht aan [geïntimeerde] te kunnen bewerkstelligen. Een andersluidende uitleg is, gelijk [appellant] heeft gesteld, ook niet te verenigen met de aard en de strekking van een volmacht. Volmacht is immers een bevoegdheid die een volmachtgever ([appellant]) aan de gevolmachtigde geeft, waarbij de volmachtgever erop moet kunnen vertrouwen dat de gevolmachtigde handelt binnen de grenzen van zijn bevoegdheid. Dit betekent dat [appellant] ook belang heeft bij de persoon van de gevolmachtigde. De volmachtgever is immers gebonden aan de rechtshandelingen die de gevolmachtigde (binnen de grenzen van zijn bevoegdheid) in naam van de volmachtgever verricht (artikel 3:66 BW).
4.9.
Vaststaat dat mr. Schulz reeds bij e-mail van 13 juni 2012 aan mr. Hoogstad heeft medegedeeld dat [appellant] geen volmacht wilde verlenen aan de in de volmacht genoemde persoon, dat mr. Schulz bij e-mail van 2 augustus 2012 aan mr. Hoogstad heeft bericht dat [appellant] alleen volmacht wilde verlenen aan [gevolmachtigde B.] en dat mr. Hoogstad eerst op 18 oktober 2012 heeft ingestemd met de persoon van [gevolmachtigde B.] als gevolmachtigde van [appellant] in dezen.
Het lag vervolgens op de weg van [geïntimeerde] (of mr. Hoogstad) om de vereiste formaliteiten in orde te maken en een nieuwe volmacht (in het Nederlands en het Russisch) op te stellen en ter ondertekening aan [appellant] voor te leggen, hetgeen zij heeft nagelaten. Blijkens artikel 12 van de tussen partijen op 31 januari 2012 gesloten vaststellingsovereenkomst was het [geïntimeerde] die (voor eigen rekening) zou zorgdragen voor de afhandeling van de (eventuele) overdracht, terwijl ook de voorzieningenrechter in het vonnis van 26 april 2012 heeft geoordeeld
“dat [appellant] veroordeeld zal worden al datgene te doen wat van zijn kant noodzakelijk is om de aandelenoverdracht betreffende [besloten vennootschap] () te bewerkstelligen (). Een en ander uit de aard der zaak slechts indien en voor zover [geïntimeerde] van haar kant ook al datgene doet en dan heeft gedaan om de overdracht mogelijk te maken.”
Mr. Hoogstad beschikte ook over de daartoe benodigde gegevens. Mr. Schulz heeft immers, zo blijkt uit het e-mailbericht van 2 augustus 2012, een kopie van de paspoorten van [gevolmachtigde B.] en [appellant] aan mr. Hoogstad toegestuurd.
4.10.
In het vonnis van 26 april 2012 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat partijen het er blijkbaar over eens zijn dat [appellant] zijn aandelen in [besloten vennootschap] zou overdragen aan [geïntimeerde]. De voorzieningenrechter heeft [appellant] vervolgens veroordeeld medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandelen in [besloten vennootschap] aan [geïntimeerde].
Vaststaat dat in de overdrachtsakte, die mr. Hoogstad bij brief van 25 mei 2012 aan mr. Schulz heeft toegezonden, is vermeld dat [appellant] zijn aandelen in [besloten vennootschap] overdraagt aan [geïntimeerde] en dat mr. Hoogstad, eerst vier maanden later, bij brief van 21 september 2012 een nieuwe, gewijzigde overdrachtsakte aan mr. Schulz heeft toegezonden en dat in deze overdrachtsakte is vermeld dat [appellant] zijn aandelen in [besloten vennootschap] overdraagt aan [besloten vennootschap] (en dus niet meer aan [geïntimeerde]).
Gesteld noch gebleken is evenwel dat mr. Hoogstad tussentijds mr. Schulz over deze wijziging heeft geïnformeerd of dat partijen na 25 mei 2012 zijn overeengekomen dat de aandelen van [appellant] in [besloten vennootschap] niet langer aan [geïntimeerde] maar aan [besloten vennootschap] zouden worden geleverd. De stelling van [geïntimeerde] dat tot deze wijziging is besloten omdat [appellant] de aandelen niet wilde schenken aan [geïntimeerde] acht het hof in het licht van de brief van mr. Hoogstad van 25 mei 2012 overigens onaannemelijk. Uit de brief van 25 mei 2012 blijkt immers dat mr. Hoogstad de bij die brief aan mr. Schulz toegezonden overdrachtsakte reeds had aangepast aangezien [appellant] bezwaar maakte tegen de term schenkingsovereenkomst.
Van mr. Schulz had weliswaar mogen worden verwacht dat hij niet eerst bij zijn e-mail van 23 oktober 2012 bezwaren tegen de op 21 september 2012 toegezonden overdrachtsakte had gemaakt. Echter op dat moment speelde ook nog steeds de discussie over de persoon van gevolmachtigde, waarop mr. Hoogstad eerst bij e-mail van 18 oktober 2012 is teruggekomen omdat zij kennelijk op dat moment inzag dat haar standpunt, dat het aan [geïntimeerde] was om de persoon van de gevolmachtigde te bepalen, onjuist was.
4.11.
Vaststaat dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 26 april 2012 de dwangsom heeft verbonden aan de veroordeling van [appellant] om al datgene te doen wat van zijn kant noodzakelijk is om de overdracht van zijn aandelen in [besloten vennootschap] aan [geïntimeerde] te bewerkstelligen. Het hof is, gezien de hiervoor geschetste achtergrond, van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat [appellant] aan die veroordeling niet heeft voldaan, een en ander gelet op het hiervoor genoemde handelen/nalaten van [geïntimeerde].
Uit de e-mail van mr. Schulz van 23 oktober 2012 blijkt bovendien dat [appellant] nog immer bereid is bij ontvangst van de gecorrigeerde akte en volmacht (met [gevolmachtigde B.] als gevolmachtigde van [appellant]) zijn aandelen in [besloten vennootschap] aan [geïntimeerde] over te dragen.
4.12.
Het hof heeft hiervoor overwogen dat in een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een in algemene termen vervat gebod niet is nageleefd, een redelijke uitleg van een dergelijk gebod meebrengt de draagwijdte daarvan beperkt te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij een overtreding van dat gebod inhouden. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan dit door de voorzieningenrechter in algemene termen vervat gebod in redelijkheid niet zo worden uitgelegd dat [appellant] ook een dwangsom zou verbeuren indien hij niet de benodigde medewerking zou verlenen aan de levering van de door hem in [besloten vennootschap] gehouden aandelen aan [besloten vennootschap]. De veroordeling van [appellant] in het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 april 2012 om de aandelen te leveren aan [geïntimeerde] - en niet aan [besloten vennootschap] - vloeit immers voort uit het door de voorzieningenrechter in 4.1.2. vastgestelde feit dat partijen het er blijkbaar over eens zijn dat de aandelen [besloten vennootschap] van [appellant] aan [geïntimeerde] dienen te worden overgedragen en dat dat niet alleen volgt uit artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst maar eveneens uit een eerdere tussen partijen gevoerde procedure in kort geding.
4.13.
De slotsom luidt dat naar het voorlopig oordeel van het hof [appellant] geen dwangsommen heeft verbeurd. De vorderingen van [appellant] tot staking van de executie en opheffing van de gelegde executoriale beslagen zijn derhalve toewijsbaar. De grieven 1 tot en met 4 in principaal appel slagen. Het hof zal aan de veroordeling een dwangsom verbinden op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
4.14.
Gelet op het voorgaande zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het principaal appel. Partijen zijn weliswaar gewezen echtgenoten doch, gelet op de aard van het geschil, ziet het hof geen aanleiding de proceskosten te compenseren.
Het verzoek van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen in de werkelijke proceskosten wordt afgewezen. Een partij in een civiele procedure heeft in beginsel slechts in beperkte mate recht op vergoeding van haar proceskosten (art. 237-240 Rv in samenhang met het liquidatietarief). Onder bijzondere omstandigheden kan een uitzondering op dit beginsel worden gemaakt waardoor recht bestaat op integrale vergoeding van de proceskosten. Een dergelijke uitzondering kan zich met name voordoen wanneer sprake is van misbruik van procesrecht, bijvoorbeeld wanneer een procespartij haar vordering of verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 17 december 2004, NJ 2005, 361; HR 29 juni 2007, NJ 2007, 353; HR 6 april 2012, NJ 2012, 233). Hiervan is naar het oordeel van het hof geen sprake.
4.15.
De door [geïntimeerde] in incidenteel appel ingestelde vordering wordt afgewezen. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg geen eis in reconventie ingesteld terwijl zulks in hoger beroep ingevolge het bepaalde in artikel 353 Rv is uitgesloten. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van het incidenteel appel.

5.De uitspraak

Het hof:
op het principaal hoger beroep
vernietigt het vonnis van het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 december 2012;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen 24 uur na betekening van dit arrest de door [geïntimeerde] ingeleide executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 26 april 2012 te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke overtreding van dit verbod;
en om binnen 24 uur na betekening van dit arrest de executoriale beslagen op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat zij nalatig blijft aan dit gebod te voldoen,
alles met bepaling dat aan dwangsommen in totaal niet meer verbeurd zal worden dan € 40.000,00.
op het principaal en incidenteel hoger beroep
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 377,17 aan verschotten en op € 816,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg, op € 393,79 aan verschotten en op € 2.682,00 aan salaris advocaat voor het principaal hoger beroep en op nihil aan verschotten en op € 447,00 aan salaris advocaat voor het incidenteel hoger beroep,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde in het principaal hoger beroep voor het overige af;
wijst de vordering in het incidenteel hoger beroep af;
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, M.B. Beekhoven van den Boezem en Th. Groenewald en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 september 2013.