ECLI:NL:RBAMS:2014:1926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
C/13/561257 / KG ZA 14-343
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van onrechtmatige publicatie door NDC Mediagroep B.V. in de Leeuwarder Courant

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit drie besloten vennootschappen, rectificatie van een artikel gepubliceerd in de Leeuwarder Courant op 8 maart 2014. Het artikel wekte de suggestie dat eiser 3 en zijn bouwbedrijf betrokken waren bij uitbuiting en het niet betalen van personeel. Eisers stelden dat deze beschuldigingen ongefundeerd waren en hun reputatie ernstig schaadden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de publicatie onrechtmatig was, omdat de beschuldigingen onvoldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. De rechter benadrukte het belang van de vrijheid van meningsuiting, maar concludeerde dat in dit geval de belangen van eisers zwaarder wogen. De rechtbank oordeelde dat NDC Mediagroep B.V. verplicht was om een rectificatie te plaatsen in zowel de papieren als digitale editie van de krant. Daarnaast werd een dwangsom opgelegd voor het geval NDC Mediagroep B.V. niet aan de rectificatieverplichting voldeed. De proceskosten werden toegewezen aan de eisers, aangezien NDC Mediagroep B.V. als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/561257 / KG ZA 14-343 SP/SvE
Vonnis in kort geding van 27 maart 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te [plaats],
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 18 maart 2014,
advocaat mr. H.A.J.M. van Kaam te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NDC MEDIAGROEP B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
2.
[gedaagde 2],
domicilie hebbende te Leeuwarden,
gedaagden,
advocaat mr. M.R. Gans te Groningen.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] worden genoemd en gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) worden aangeduid als [eisers] Gedaagden zullen afzonderlijk NDC en [gedaagde 2] worden genoemd en gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) worden aangeduid met NCD Mediagroep c.s.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 24 maart 2014 heeft [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat hij zijn eis heeft gewijzigd als blijkt uit de eveneens aan dit vonnis gehechte akte. NDC Mediagroep c.s. heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 27 maart 2014 de beslissing gegeven en is meegedeeld dat de uitwerking zou volgen op 7 april 2014. Het onderstaande bevat die uitwerking. Ter terechtzitting waren, voor zover van belang, aanwezig:
aan de zijde van [eisers]: [eiser 3] met mr. Van Kaam en mr. R. Klöters;
aan de zijde van NDC Mediagroep c.s.: [gedaagde 2], [persoon 1] (hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant) en mr. Gans.

2.De feiten

2.1.
[eiser 3] is directeur van [eiser 1] en [eiser 2].
2.2.
NDC is uitgever van de Leeuwarder Courant. [gedaagde 2] is werkzaam als journalist op de economieredactie van de Leeuwarder Courant.
2.3.
[gedaagde 2] heeft op donderdag 6 februari 2014 een e-mail aan [eiser 3] gezonden met de volgende tekst:
“Aanstaande zaterdag publiceren wij over het thema bedriegelijke bankbreuk/faillissementsfraude. Voor die publicatie heb ik gesproken met diverse uitzendondernemers, die u en uw vennootschappen beschuldigen van fraude. Ik wil u de gelegenheid bieden te reageren. Wat is uw voorstel?
2.4.
Op diezelfde dag heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser 3] en [gedaagde 2]. Na dit gesprek heeft [eiser 3] NDC Mediagroep c.s. gesommeerd de voorgenomen publicatie uit te stellen en hem 48 uur voorafgaande aan publicatie in het bezit te stellen van een concept.
2.5.
NDC Mediagroep c.s. heeft bij e-mailbericht van 6 februari 2014 aan (de raadsman van) [eiser 3] medegedeeld:
“Naar aanleiding van uw email kan ik u meedelen dat door de redactie van de Leeuwarder Courant met diverse partijen is gesproken en dat daarbij aan de redactie ook documenten zijn getoond die de redactie heeft doen besluiten tot het schrijven van een artikel over te gaan. Uw cliënt de heer [eiser 3] (…) is door de heer [gedaagde 2] om een reactie gevraagd. De heer [eiser 3] en de heer [gedaagde 2] hebben daarover vandaag contact gehad. Uw cliënt is daarbij zelfs op de redactie van de Leeuwarder Courant verschenen om zijn kant van het verhaal te doen.”
Als bijlage bij deze e-mail bevindt zich de voorlopige Nederlandse tekst van het artikel met onderaan een reactie van [eiser 3] in het Fries.
2.6.
Op 12 februari 2014 heeft op de redactie van NDC een gesprek plaatsgevonden, waarbij [eiser 3] diverse stukken en verklaringen heeft afgegeven. Na afloop van dit gesprek heeft [eiser 3] [gedaagde 2] nog schriftelijk gewezen op de implicaties van publicatie en heeft hij nog diverse stukken aan [gedaagde 2] verstrekt.
2.7.
Op 13 februari 2014 heeft [eiser 3] een e-mail ontvangen met een aangepast concept-artikel, onder de mededeling dat sprake was van een evenwichtig artikel en dat het artikel gepubliceerd zou worden in de Leeuwarder Courant van 15 februari 2014.
2.8.
In de zaterdageditie van de Leeuwarder Courant van 15 februari 2014 is het artikel met de kop “
Een rauwe bouwruzie” en met de ondertitel “
Twee Friese ondernemers zijn het middelpunt van een rauwe bouwruzie over onbetaalde rekeningen. De gedupeerden komen uit alle hoeken van Nederland.” gepubliceerd. Het artikel beschrijft een geschil tussen [persoon 2] ([persoon 2]), eigenaar van uitzendbureau RTC Bouw- en Industrieservice, die jarenlang ten behoeve van vennootschappen van [eiser 3] inhuurkrachten had georganiseerd, en [eiser 3] over de uitvoering van over en weer bestaande verplichtingen.
2.9.
Voorafgaand aan publicatie van voornoemd artikel heeft een kort geding gediend bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. [eiser 3] en [eiser 2] hebben daarin onder meer een verbod tot iedere vorm van publicatie van het concept-artikel gevorderd, en subsidiair aanpassing van het concept-artikel zodat het niet langer jegens [eiser 3] en [eiser 2] onrechtmatig zou zijn. Bij vonnis van 14 februari 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de vorderingen van [eiser 3] en [eiser 2] afgewezen. Hiertoe heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen:
“Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is [gedaagde 2] bij het schrijven van het artikel niet te lichtvaardig te werk gegaan. (…) De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het – gezien de aard en omvang van de beschuldigingen van [eiser 3] en [persoon 2] jegens elkaar – niet aan NDC/[gedaagde 2] is om de juistheid van de gedane beschuldigingen over het al dan niet (ongerechtvaardigd) achterwege laten van betalingen en dergelijke tot op de bodem uit te zoeken. [gedaagde 2] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het gewraakte artikel ook geen uitspraken gedaan over de juistheid van die beschuldigingen. (…) Daarbij heeft [gedaagde 2] [eiser 3] naar het oordeel van de voorzieningenrechter ruim voldoende aan het woord gelaten, waarbij [eiser 3] de beschuldigingen aan zijn adres heeft weerlegd (en zich overigens zelf niet onbetuigd heeft gelaten in het uiten van beschuldigingen aan het adres van [persoon 2]). [gedaagde 2] heeft de betrokkenen geciteerd en een aantal feitelijkheden weergegeven. [eiser 3] heeft in dat verband niet betwist dat er sprake is van een geschil tussen hem en [persoon 2] over betalingen en de kwaliteit van het door [persoon 2] geleverde werk (…) De stelling van [eiser 3] dat hij in het gewraakte artikel wordt beschuldigd van fraude of het verzieken van de bouwmarkt vindt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel onvoldoende steun in de tekst van het artikel en de onderlinge context waarin de diverse uitlatingen zijn gedaan. (…) Op grond van het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat het artikel als zodanig naar inhoud, formulering en wijze van presenteren niet als onrechtmatig jegens [eiser 2]/[eiser 3] wordt aangemerkt. (…)”
2.10.
In de zaterdageditie van de Leeuwarder Courant van 8 maart 2014 is in de economiesectie een artikel opgenomen met de titel “
Einde aan uitbuiting” en de ondertitel “
De concurrentie in de bouw heeft schrijnende vormen aangenomen. Zelfs de Aannemersfederatie Nederland constateert uitbuiting”. In het artikel staat onder meer het volgende:
“Deze krant beschreef “een rauwe bouwruzie” tussen de Balkster metselbaas [eiser 3] en een grote groep uitzend- en payrollondernemers. In die onaangename kwestie kregen zeker 108 ingehuurde metselaars en timmerlieden niet uitbetaald. Een deel van hen heeft nog altijd geen geld. “Hoeveel stress geeft dat, niet betaald krijgen in de duurste maand van het jaar”, zo reageerde de moeder van een gedupeerde op dat artikel. Haar zoon werkte eind 2013 voor onderaannemer [eiser 3] aan het Raadhuispleinproject in Drachten. “Velen werkten negen uur per dag, dat hadden ze maar te pikken. Anders konden ze vertrekken.” Er woedt een felle concurrentiestrijd in de bouw, waarbij de prijzen zwaar onder druk zijn komen te staan. Dit leidt ertoe dat werkgevers de cao ontduiken, zodat ze flink kunnen schrappen in hun loonkosten. “Oneerlijke concurrentie”, aldus Truus Remkes van Aannemersfederatie Nederland (…) Onder het motto ‘beter iets dan niets’ proberen de massaal ontslagen bouwvakkers het als kleine zelfstandigen. Deze zzp’ers gaan soms al voor uurtarieven van 15 of 20 euro aan de slag. “Wij zijn er van overtuigd dat deze mensen in een schijnconstructie werken” (…) De schuldvraag bij deze constructie ligt volgens de Aannemersfederatie niet eenduidig bij de inhuurder. “Wij merken dat er bij opdrachtgevers gecalculeerd wordt op de lage tarieven van zzp’ers.” (…) Al die eenpitters zitten in een kwetsbare positie. De echtgenote van een benadeelde zzp’er schrijft: “ Je hoort dat je metselwerk is afgebroken en je krijgt niet betaald.” Het leverde de metselaar een schadepost van 3900 euro op. (…) De inleners hebben hun zaken vaak juridisch zo georganiseerd, dat ze bij aansprakelijkheidskwesties hun handen in onschuld kunnen wassen. (…) “Bij het Raadhuispleinproject waren werknemers die er achter kwamen dat ze niet ingeschreven stonden bij het uitzendbureau waar ze voor werkten”, vertelt de moeder van een van de gedupeerde bouwvakkers. Dit heeft alle kenmerken van een schijnconstructie, vindt Truus Remkes. “De werknemer wordt uitgebuit”. (…)”
2.11.
NDC Mediagroep c.s. heeft als productie d een reactie overgelegd op het artikel van 15 februari 2014 van een (moeder van) een metselaar. In de e-mail(s) staat, voor zover van belang:
“En misschien kunt u dan ook verslag doen van al die metselaars en opperlieden die nog steeds hun loon over maanden niet hebben ontvangen. Want dat heb ik gemist in uw artikel. Zij worden van het kastje naar de muur gestuurd door de uitzendbureaus. Er zijn werknemers die erachter kwamen dat ze niet ingeschreven stonden bij het uitzendbureau waarvoor ze werkten en moeten dat nu achteraf bewijzen. Velen werkten 9 uur per dag, dat hadden ze maar te pikken of ze konden vertrekken. Hoeveel stress en frustratie geeft dat, niet betaald krijgen in de duurste maanden van het jaar? (…)
en
“Wat ik weet over de bouwput in Drachten (…) [eiser 3] was de onderaannemer. (…) Er zijn werknemers voor wie achteraf duidelijk werd dat ze voor verschillende uitzendbureaus hadden gewerkt (…)”
2.12.
Als productie e heeft NDC Mediagroep c.s. een handgeschreven brief overgelegd, die, voor zover van belang, luidt:
“Hier even een briefje van iemand, die aan den lijve heeft ondervonden hoe de “heer” [eiser 3] te werk gaat. Als metselaar/lijmer je werk doen, geen opleveringspunten, dus netjes en goed werk verricht. Stuurt de “heer” [eiser 3] een mail naar [persoon 2] het metselwerk moet eruit Het ziet er niet uit. Dit was dus niet waar maar ja dan heb je gauw € 3900,- per ZZP er verdiend. (…) Of je hoort later dat je metselwerk is afgebroken en je krijgt niet betaald, als je dit stiekem controleerd is jouw muur er helemaal niet uitgeweest. (…) Hij [[eiser 3], vzr.] behandelt mensen als slaven. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat en na wijziging van eis – NDC Mediagroep c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te gebieden het artikel in de gedrukte dan wel digitale editie van de Leeuwarder Courant van 8 maart 2014 te rectificeren, zoals nader uitgewerkt in en overeenkomstig de tekst van het petitum van de dagvaarding, in de papieren krant en in de digitale editie van de krant. [eisers] vordert verder NDC Mediagroep c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te gebieden niet eerder tot publicatie over [eisers] over te gaan dan 48 uur nadat een dergelijke publicatie volledig en inclusief eventueel beeldmateriaal, koppen en aankondigingen ter kennis is gebracht van [eisers] en vordert ten slotte NDC Mediagroep c.s. te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
NDC Mediagroep c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
NDC Mediagroep c.s. voert allereerst aan dat de rechtbank Amsterdam onbevoegd is van het geschil kennis te nemen. NDC Mediagroep c.s. is in Leeuwarden gevestigd, dan wel woonachtig, en ook [eiser 1] is in Friesland gevestigd. De Leeuwarder Courant betreft voorts een regionaal dagblad, dat met name wordt verspreid in Friesland en het gewraakte artikel is via internet alleen te raadplegen op de digitale pagina van de krant voor degenen die een abonnement hebben. De vermeende schade zal verder met name worden geleden in Friesland. Van een bijzonder nauwe band met het arrondissement Amsterdam is niet gebleken. De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is derhalve bevoegd van het geschil kennis te nemen, aldus NDC Mediagroep c.s.
4.2.
Volgens [eisers] kan in het arrondissement Amsterdam via de website www.lc.nl en de Leeuwarder Courant App kennis worden genomen van de inhoud van het artikel van 8 maart 2014. Dat hiervoor betaald moet worden doet aan de toegankelijkheid van het artikel niet af. Voorts zijn de klanten van [eisers] in het gehele land gevestigd, en dus ook in het arrondissement Amsterdam. Volgens [eisers] is de rechtbank Amsterdam dan ook bevoegd van het geschil kennis te nemen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechter van de woon- of werkelijke verblijfplaats van de gedaagde de bevoegde rechter. Op grond van artikel 102 Rv is in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad mede bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Laatstgenoemde regel is ontleend aan artikel 5 sub 3 van de EEX-Verordening. Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie (arrest Bier, HvJEG 30 november 1976, zaak 21/76) moet de uitdrukking ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ zo worden uitgelegd dat hieronder zowel de plaats waar de schade is ingetreden, als de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis moet worden verstaan. Gedaagde kan ter keuze worden opgeroepen voor de rechter van één van deze plaatsen. Het vorenstaande geldt zowel voor materiële schade als voor andere dan vermogensschade, zoals schade als gevolg van de aantasting van eer en goede naam van een natuurlijk persoon of rechtspersoon door een beledigende publicatie.
4.4.
Een analoge toepassing van de regels die zijn ontwikkeld in de jurisprudentie van het Hof van Justitie ten aanzien van grensoverschrijdende persdelicten (HvJEG 7 maart 1995, NJ 1996, 269) brengt mee dat, naast de rechter van de woonplaats van gedaagde, ook bevoegd is de rechter van de plaats waar de publicatie is verspreid en waar de gelaedeerde stelt in zijn eer en goede naam te zijn aangetast (de plaats waar de schade is ingetreden). Het Hof van Justitie heeft ten aanzien hiervan voorts overwogen dat de keuzebevoegdheid van artikel 5 sub 3 EEX-Verordening berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en die rechter, omdat die rechter in de beste positie verkeert om te beoordelen of de goede naam van de gelaedeerde aldaar is aangetast en welke omvang de schade heeft.
4.5.
Gelet op het vorenstaande heeft [eisers] er voor kunnen kiezen zijn vordering in te stellen bij deze rechtbank. Zoals hij terecht stelt is het artikel van 8 maart 2014 in de digitale editie van de Leeuwarder Courant immers in het gehele land, en dus ook in het arrondissement Amsterdam, te raadplegen. Het artikel is derhalve ook hier verspreid en ter kennis van het publiek gekomen. Dat hiervoor moet worden betaald doet hier niet aan af. Het arrondissement Amsterdam kan derhalve worden aangemerkt als plaats waar de schade is ingetreden. Nu [eisers] bovendien onbetwist heeft gesteld dat hij in heel Nederland, en dus ook in het arrondissement Amsterdam, opereert, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts sprake van een voldoende nauw verband tussen de vordering en de aangezochte rechter. De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Rectificatie
4.6.
Toewijzing van de vordering van [eisers] tot rectificatie zou een beperking inhouden van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van NDC Mediagroep c.s. op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen in het gepubliceerde artikel onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.
4.7.
Het belang van NDC Mediagroep c.s. is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eisers] is erin gelegen dat hij niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan beschuldigingen die zijn reputatie aantasten. Welk van deze belangen, die in beginsel gelijkwaardig zijn, de doorslag behoort te geven, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.8.
Volgens [eisers] is de publicatie van 8 maart 2014 onrechtmatig jegens hem, kort gezegd omdat de publicatie ongefundeerde beschuldigingen jegens [eisers] bevat, [eiser 3] als enige en meteen in de eerste alinea van het artikel met naam en toenaam wordt genoemd en er geen enkele vorm van hoor en wederhoor is toegepast.
4.9.
NDC Mediagroep c.s. heeft in de eerste plaats betoogd dat het artikel in de Leeuwarder Courant van 8 maart 2014 niet onrechtmatig is jegens [eisers], omdat de door [eisers] gestelde beschuldigingen aan zijn adres in het betreffende artikel niet zijn geuit.
Deze zienswijze volgt de voorzieningenrechter niet. [eisers] heeft terecht betoogd dat in het artikel van 8 maart 2014 op zijn minst de suggestie wordt gewekt dat hij zijn rekeningen niet betaalt en dat hij in verband kan worden gebracht met het uitbuiten van werklieden, cao-ontduiking en schijnconstructies, waarbij met name kan worden verwezen naar de onder 2.10 aangehaalde passages. Weliswaar staat in het artikel niet letterlijk dat [eisers] zich aan deze gedragingen schuldig maakt, maar [eisers] heeft terecht betoogd dat aannemelijk is dat de gemiddelde lezer, die met gemiddelde aandacht en zonder nadere informatie te verkrijgen het artikel leest, de in het artikel geuite beschuldigingen op hem zal betrekken. [eiser 3] wordt immers – al in het begin van het artikel, kort na de kop ‘Einde aan uitbuiting’– als enige met naam en toenaam genoemd en ook één van zijn projecten, het Raadhuispleinproject, wordt vervolgens in een negatieve context genoemd. De stelling van NDC Mediagroep c.s. dat de gemiddelde lezer van de Leeuwarder Courant, anders dan de gemiddelde (Parool)lezer, nog precies weet wat er in het artikel van 15 februari 2014 stond en derhalve de tekst van het artikel van 8 maart 2014 anders zal opvatten dan de gemiddelde (Parool)lezer, acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk. Uitgangspunt is derhalve dat de publicatie [eisers] in verband brengt met ernstige beschuldigingen van uitbuiting en fraude. Voorts is aannemelijk – NDC Mediagroep c.s. heeft dat op zichzelf ook niet betwist – dat dat reputatieschade tot gevolg kan hebben. [eisers] heeft bij een eventuele rectificatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook een voldoende spoedeisend belang.
4.10.
NDC Mediagroep c.s. heeft voorts betoogd dat de publicatie niet onrechtmatig is, omdat deze voornamelijk bestaat uit citaten, [gedaagde 2] deze citaten niet tot de zijne heeft gemaakt en het artikel voldoende steun vindt in het (aanvullende) feitenmateriaal.
4.11.
Over de vraag of de inhoud van het artikel steun vindt in het feitenmateriaal overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
[eisers] betwist niet dat er een geschil bestaat tussen hem en [persoon 2] over betalingen en de kwaliteit van het door [persoon 2] geleverde werk. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft in zijn uitspraak van 14 februari 2014 overwogen dat het niet aan NDC Mediagroep c.s. is om de juistheid van de gedane beschuldigingen over het al dan niet (ongerechtvaardigd) achterwege laten van betalingen tot op de bodem te onderzoeken en dat [gedaagde 2] in het artikel van 15 februari 2014 ook geen uitspraken heeft gedaan over de juistheid van die beschuldigingen. De schuldvraag is in die publicatie derhalve in het midden blijven liggen. In het artikel van 8 maart 2014 wordt echter, zoals hiervoor reeds is overwogen, de suggestie gewekt dat [eiser 3] de schuldige partij is. Tevens wordt [eisers] in dat kader in verband gebracht met het uitbuiten van werklieden, cao-ontduiking en schijnconstructies. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt het thans beschikbare feitenmateriaal (zie 2.11 en 2.12) hiervoor echter onvoldoende aanknopingspunten, nog daargelaten het feit dat [eisers], anders dan bij het artikel van 15 februari 2014, niet vooraf in de gelegenheid is gesteld hiervan kennis te nemen en hierop te reageren. NDC Mediagroep c.s. heeft nog betoogd dat, indien al verwijten aan het adres van [eisers] in het artikel kunnen worden gelezen, deze zijn gebaseerd op aanvullend feitenmateriaal, dat weliswaar niet is gebruikt voor de gewraakte publicatie, maar de inhoud van de publicatie wel ondersteunt. De voorzieningenrechter overweegt dat zij daarover thans geen oordeel kan vellen, nu dat aanvullende feitenmateriaal door NDC Mediagroep c.s. niet is overgelegd en [eisers] bovendien niet zijn visie op dit aanvullende feitenmateriaal heeft kunnen geven. Van de juistheid van deze stelling van NDC Mediagroep c.s. kan in dit kort geding daarom niet worden uitgegaan.
4.12.
De conclusie luidt dan ook dat de beschuldigingen aan het adres van [eisers] onvoldoende steun vinden in het thans beschikbare feitenmateriaal. Aangezien het hier wel ernstige, de reputatie van [eisers] aantastende beschuldigingen betreffen, worden de betreffende uitingen onrechtmatig jegens [eisers] geacht. De hiervoor in 4.7 genoemde belangenafweging valt daarom in het voordeel van [eisers] uit, waarmee een inperking van de uitingsvrijheid van NDC Mediagroep c.s., door middel van veroordeling tot plaatsing van een rectificatie, in dit geval gerechtvaardigd is.
4.13.
Een rectificatie in de vorm en met de inhoud zoals in het dictum vermeld en binnen de daarin genoemde termijnen, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende recht aan de zaak en is niet buitenproportioneel.
4.14.
De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
Wederhoor
4.15.
De vordering van [eisers] NDC Mediagroep c.s. te gebieden niet eerder tot publicatie over [eisers] over te gaan dan 48 uur nadat een dergelijke publicatie volledig en inclusief eventueel beeldmateriaal, koppen en aankondigingen ter kennis is gebracht van [eisers] zal worden afgewezen. Enerzijds heeft deze vordering een te vergaande strekking. Anderzijds heeft NDC Mediagroep c.s. ter zitting toegezegd dat zij, bij een eventuele volgende publicatie over [eisers] in relatie tot dit onderwerp op basis van nieuwe haar ter beschikking gekomen informatie, [eisers] tevoren in de gelegenheid zal stellen op de voorgenomen publicatie te reageren, zoals zij ook bij gelegenheid van de voorgenomen publicatie van het artikel van 15 februari 2014 heeft gedaan. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat NDC Mediagroep c.s. dit ook zal doen. [eisers] heeft derhalve onvoldoende belang bij toewijzing van zijn vordering voor zover deze ertoe strekt dat hem het recht op wederhoor zal worden geboden.
Proceskosten
4.16.
NDC Mediagroep c.s. zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt NDC Mediagroep c.s. om, na de betekening van dit vonnis, in de eerstvolgende (papieren) zaterdageditie van het dagblad de Leeuwarder Courant, het artikel van 8 maart 2014 te rectificeren door het plaatsen van het navolgende bericht op de voorpagina, in het daarvoor gangbare, goed leesbare lettertype, corpsgrootte en opmaak:
“RECTIFICATIE BERICHTGEVING BOUWBEDRIJF [eiser 3]
In de zaterdageditie van de Leeuwarder Courant van 8 maart 2014, alsook in de digitale editie van die krant, is in een artikel met de titel “Einde aan uitbuiting” de suggestie gewekt dat [eiser 3] en zijn bouwbedrijf zijn rekeningen en personeel niet betaalt en is hij in verband gebracht met uitbuiting, cao-fraude en het ophouden van schijnconstructies. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam is van oordeel dat die publicatie jegens [eiser 3] onrechtmatig is. De suggestie dat [eiser 3] zijn rekeningen en personeel niet betaalt vindt geen steun in het thans beschikbare feitenmateriaal. Daarnaast wordt [eiser 3] ten onrechte in verband gebracht met uitbuiting, cao-fraude en het ophouden van schijnconstructies. De beschuldigingen vormen naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook een aantasting van de eer en goede naam van [eiser 3]. De voorzieningenrechter heeft de Leeuwarder Courant veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.
Hoofdredactie Leeuwarder Courant
[gedaagde 2]”
5.2.
veroordeelt NDC Mediagroep c.s. om, na de betekening van het vonnis, in de digitale editie van het dagblad de Leeuwarder Courant het artikel van 8 maart 2014 te voorzien van het voorvoegsel: [GERECTIFICEERD] en bovenaan dit artikel een goed leesbare rectificatietekst te plaatsen met de inhoud als hiervoor onder 5.1 vermeld;
5.3.
bepaalt dat NDC Mediagroep c.s. een dwangsom verbeurt van € 5.000,- voor iedere dag dat zij nalaat aan (een van) de onder 5.1 en 5.2 vermelde veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
5.4.
veroordeelt NDC Mediagroep c.s. in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eisers] begroot op:
– € 77,52 aan explootkosten,
– € 608,- aan griffierecht en
– € 816,- aan salaris advocaat;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. S. van Excel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: