ECLI:NL:CRVB:2017:3677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
16/1780 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door appellant met betrekking tot gokwinsten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant ontving sinds 4 augustus 2013 bijstand op basis van de Participatiewet. Na een anonieme melding dat hij zijn woning onderverhuurde en in Engeland woonde en werkte, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek toonde aan dat appellant regelmatig casino's bezocht en gokwinsten behaalde, die hij niet meldde aan het college. Het college heeft daarop de bijstand van appellant over de periode van 4 augustus 2013 tot en met 31 maart 2015 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer verlies heeft geleden met gokken dan winst heeft gemaakt, maar deze stelling niet onderbouwd met concrete gegevens. De Raad heeft geoordeeld dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door de gokwinsten niet te melden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.1780 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 maart 2016, 15/3744 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
Datum uitspraak: 24 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Raaijmakers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 31 juli 2017 aanvullende gronden van het hoger beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2017. Appellant is, alhoewel daartoe opgeroepen, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 4 augustus 2013 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 27 oktober 2014 heeft het college een anonieme melding ontvangen dat appellant zijn woning onderverhuurt en zelf woont en werkt in Engeland. Naar aanleiding van deze melding hebben twee handhavingsspecialisten van de gemeente Haarlemmermeer een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader hebben de handhavingsspecialisten onder meer dossieronderzoek gedaan, afschriften van de bankrekeningen op naam van appellant opgevraagd en geanalyseerd en appellant op 31 maart 2015 gehoord. Bij bestudering van de bankafschriften is onder andere gebleken dat regelmatig pintransacties worden verricht in casino’s. Op de bankafschriften zijn nagenoeg geen afschrijvingen te zien voor boodschappen. Op 31 maart 2015 heeft appellant hierover verklaard dat hij al ongeveer zeven jaar regelmatig casino’s bezoekt, hij gokt met het bedrag dat hij maandelijks overhoudt na betaling van zijn vaste lasten en de winst in het casino contant wordt uitbetaald. Deze winst stort hij niet terug op zijn bankrekening, maar gebruikt hij om bijvoorbeeld boodschappen van te betalen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 mei 2015.
1.2.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
21 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 augustus 2015 (bestreden besluit), de bijstand van appellant over de periode van 4 augustus 2013 tot en met 31 maart 2015 in te trekken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 27.459,03 van appellant terug te vorderen. Het college heeft, voor zover hier van belang, aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant inkomsten uit gokken heeft ontvangen. Deze inkomsten heeft appellant in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting niet gemeld aan het college. Omdat appellant geen administratie heeft bijgehouden van deze inkomsten, kan het college het recht op bijstand met ingang van 4 augustus 2013 niet vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het door appellant op 31 juli 2017 ingezonden aanvullend hoger beroepschrift zal de Raad buiten beschouwing laten, omdat de hierin opgenomen gronden in strijd met de goede procesorde te laat zijn aangevoerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant deze gronden in een eerder stadium naar voren had kunnen brengen.
4.2.
De in geding zijnde periode loopt van 4 augustus 2013 tot en met 31 maart 2015.
4.3.
Uit de in 1.1 verwoorde verklaring van appellant van 31 maart 2015 blijkt dat appellant in de in geding zijnde periode regelmatig casino’s bezocht en dat hij met gokken bedragen heeft gewonnen die contant aan hem zijn uitbetaald. Appellant heeft de door hem gewonnen bedragen aangewend voor zijn levensonderhoud. Op zijn bankafschriften zijn nagenoeg geen afschrijvingen te zien voor boodschappen. Dat duidt op regelmatige inkomsten die appellant had moeten melden. Appellant heeft, door van deze gewonnen bedragen geen melding te maken aan het college, de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode wel recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.
Appellant is daarin niet geslaagd. Hij heeft niet inzichtelijk gemaakt welke bedragen hij wanneer heeft gewonnen. Appellant heeft wel gesteld dat hij met gokken meer verlies heeft geleden dan dat hij winst heeft gemaakt, maar hij heeft die stelling - daargelaten welke gevolgen daaraan zouden moeten worden verbonden - niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens, bijvoorbeeld in de vorm van een deugdelijke administratie. Het college en de rechtbank hebben gelet daarop met juistheid geconcludeerd dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand over de gehele te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2017.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J. Tuit

HD