ECLI:NL:RBOVE:2022:1168

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
ak_20 _ 45
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WIA-uitkering; beoordeling van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.C. van Etten, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mw. G.A. Tellinga. Eiser had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was per 28 februari 2017 beëindigd. Eiser meldde zich op 15 januari 2019 opnieuw arbeidsongeschikt, maar zijn aanvraag voor een nieuwe WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de vraag of er sprake was van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen de termijn van vijf jaar, zoals vereist door artikel 57 van de Wet WIA. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet voldoende had aangetoond dat de toegenomen beperkingen niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. Verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50 en diende het griffierecht van € 47,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/45

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [wooonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mw. G.A. Tellinga.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser per
14 januari 2019 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard, omdat eiser zich pas in januari 2019, niet binnen vijf jaar na 29 mei 2013, toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 maart 2021 een nieuw besluit (bestreden besluit 2) genomen op de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit en zijn bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Bij brief van 23 augustus 2021 heeft verweerder vragen van de rechtbank beantwoord.
Eiser heeft bij brief van 22 september 2021gereageerd.
Bij brief van 22 december 2021 heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij instemmen met een uitspraak zonder nadere zitting. Eiser heeft ingestemd door niet binnen vier weken te reageren. Verweerder heeft bij brief van 14 februari 2022 toestemming gegeven.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is daarom een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiser heeft fulltime gewerkt als montage medewerker en heeft zich na een bedrijfsongeval per 4 november 2010 arbeidsongeschikt gemeld met fysieke klachten. Verweerder heeft na een bezwaarprocedure bij besluit van 24 februari 2014 aan eiser per
1 november 2012 een WIA-uitkering toegekend in de vorm van een vervolguitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Dit besluit is gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 november 2012, bij FML van 18 december 2013 gecorrigeerd op de onderdelen 5.7, gebogen en/of getordeerd actief zijn en 4.9, frequent reiken tijdens het werk. In deze FML zijn niet alleen fysieke beperkingen voor eiser opgenomen, maar ook een aantal beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van eiser. In een rapport van 26 juni 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat eiser in 1995 in de psychiatrie was opgenomen en na een verkeersongeval in 2004 PTSS heeft ontwikkeld en dat na een WIA-beoordeling in 2006 de WIA-uitkering van eiser is ingetrokken.
1.2
In verband met een herbeoordeling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid is eiser op 20 juni 2017 gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts. Blijkens zijn rapport van
21 juni 2017 heeft deze verzekeringsarts voor een beoordeling van de functionele mogelijkheden van eiser een expertise onderzoek door een revalidatiearts en informatie van de huisarts van eiser nodig geacht. Op basis van een rapport van de revalidatiearts Blanken van 24 oktober 2017 en van informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts de beperkingen van eiser ingeschat en deze vastgelegd in een FML van 2 november 2017.
Het betreft alleen fysieke beperkingen en minder beperkingen dan in de FML van 18 december 2013. Met die beperkingen kan eiser volgens verweerder in passende functies nog een zodanig loon verdienen dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid 17,77% is.
Bij besluit van 20 november 2017 heeft verweerder beslist dat eiser per 9 november 2017 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat eiser vanaf 21 januari 2018 geen WIA-uitkering meer krijgt, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder bedraagt dan 35%.
1.3
Naar aanleiding van een melding in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar een hennepkwekerij is er in 2017 een onderzoek gestart naar de aanspraken van eiser. Verweerder heeft na onderzoek geconcludeerd dat het recht op uitkering met ingang van
29 mei 2013 niet is vast te stellen in verband met door eiser verrichte (en niet gemelde) werkzaamheden en ontvangen inkomsten. Verweerder heeft bij besluit van 6 november 2017 de WIA-uitkering van eiser met ingang van 29 mei 2013 ingetrokken en heeft bij besluit van 13 februari 2018 beslist dat het recht vanaf 29 mei 2013 niet kan worden vastgesteld en heeft de WIA-uitkering over de periode vanaf 29 mei 2013 tot en met 28 februari 2017 van eiser teruggevorderd. Verweerder heeft tevens een boete aan eiser opgelegd en bij besluit van
15 mei 2019 de bezwaren van eiser tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
1.4
Bij uitspraak van 11 maart 2020 (AWB 19/1133) heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 15 mei 2019 gegrond verklaard en – voor zover van belang – het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de intrekking van de WIA-uitkering van eiser over de periode van 29 mei 2013 tot 24 november 2016 en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Volgens de rechtbank heeft verweerder alleen over de periode vanaf 24 november 2016 tot en met 28 februari 2017 aannemelijk gemaakt dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering en de uitkering over die periode terecht teruggevorderd.
1.5
Eiser was gedetineerd van 13 maart 2018 tot 4 januari 2019. Hij heeft op 15 januari 2019 het formulier ‘wijziging doorgeven over uw gezondheid’ ingediend. Op de vragenlijst heeft hij ingevuld dat zijn gezondheid is verslechterd. Er is sprake van depressies, hij is snel vermoeid en hij kan de aandacht er slecht bij houden. Hij heeft een beroerte gehad, hoort een piep in zijn hoofd en het evenwicht is niet goed. Ook vermeldt hij dat hij ernstige psychische klachten heeft.
1.6
Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de vraag of er sprake is van een toename van beperkingen binnen vijf jaar door dezelfde ziekteoorzaak als bedoeld in artikel 57 van de WIA. In het kader van dat onderzoek heeft de verzekeringsarts op 15 maart 2019 telefonisch contact met eiser gehad. Volgens de verzekeringsarts is er sprake van beperkingen uit een andere oorzaak, omdat het nu gaat om psychische klachten, niet om fysieke klachten. Verweerder heeft daarop het primaire besluit van 26 maart 2019 genomen en beslist dat hij per 15 januari 2019 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat het gaat om andere gezondheidsklachten dan eerder.
1.7
Eiser heeft bezwaar gemaakt en gesteld dat hij binnen vijf jaar na november 2017 toegenomen arbeidsongeschikt is geworden uit dezelfde ziekte oorzaak als op grond waarvan hij een WIA-uitkering heeft ontvangen en dat hij in het verleden ook beperkingen heeft gehad in verband met psychische klachten. Dit bezwaar heeft verweerder met het bestreden besluit kennelijk ongegrond geacht, omdat sinds de intrekking van de WIA-uitkering per
29 mei 2013 meer dan vijf jaar is verstreken en de gestelde toename dus buiten de termijn van artikel 57 WIA valt.
In beroep
2.1
Eiser heeft beroep ingesteld en aangevoerd dat hij wel degelijk binnen vijf jaar toegenomen arbeidsongeschikt is geworden uit dezelfde ziekteoorzaak. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met medische informatie van een aantal behandelaars.
2.2
Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2020 heeft verweerder op 17 juli 2020 een nieuw besluit op de bezwaren van eiser genomen en de bezwaren van eiser alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft vastgesteld dat de weigering van de WIA-uitkering over de periode van 24 november 2016 tot en met 28 februari 2017 in stand is gebleven. Verweerder heeft dit besluit bij brief van 31 juli 2020 aan de rechtbank gezonden en medegedeeld dat het in het bestreden besluit ingenomen standpunt niet wordt gehandhaafd. Verweerder acht een nader inhoudelijk onderzoek ten aanzien van de melding van eiser van 15 januari 2019 dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is nodig.
2.3
Met toestemming van de rechtbank heeft verweerder dit onderzoek ingesteld. Eiser is gehoord op een hoorzitting, aansluitend op 3 november 2020 onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die nadere informatie heeft gevraagd en via een brief van 18 december 2020 heeft verkregen van een psycholoog van Transfore. Op basis van de rapporten van deze verzekeringsarts van 13 januari en 10 maart 2021, heeft verweerder een nader besluit op bezwaar van 12 maart 2021 (bestreden besluit 2) genomen. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 26 maart 2019 opnieuw ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Verweerder heeft gesteld dat na de uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2020 en het nadere besluit van 17 juli 2020, nu vaststaat dat de WIA-uitkering van eiser per 24 november 2016 is beëindigd en dat hij zich dus binnen 5 jaar toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld. Omdat er echter geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak heeft eiser geen recht op een WIA-uitkering. Verweerder heeft bij brief van 12 maart 2021 verzocht het bestreden besluit 2 bij de beoordeling te betrekken op grond van artikel 6:19 van de Awb.
2.4
Eiser heeft bij brief van 29 maart 2021 gereageerd en zijn gronden aangevuld en een overzicht ingediend van zijn afspraken bij de praktijkondersteuner GZ van de huisarts in de periode van 5 maart 2019 tot 15 oktober 2019.
2.5
Na de zitting van 11 mei 2021 is het onderzoek heropend. Bij brief van 23 augustus 2021 heeft verweerder zijn standpunt nader verduidelijkt. Verweerder is van mening dat de FML van 18 december 2013 maatgevend is voor de vraag naar dezelfde ziekteoorzaak, omdat eiser op grond van die FML een WIA-uitkering heeft ontvangen. Verweerder heeft in verband daarmee gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 september 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2220). Voor de vraag of er sprake is van toename van de beperkingen per 15 januari 2019, moeten de beperkingen van eiser per die datum worden vergeleken met de beperkingen, zoals opgenomen in de FML van 2 november 2017. Verweerder heeft verwezen naar de recente rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die van mening is dat er bij eiser op 15 januari 2019 geen sprake was van toegenomen beperkingen ten opzichte van de FML van 2 november 2017. Ook al zou sprake zijn van toegenomen beperkingen, dan gaat het om psychische beperkingen die voortkomen uit een ander oorzaak dan de psychische beperkingen die blijken uit de FML van
18 december 2013. Verweerder heeft er op gewezen dat de beoordeling wordt bemoeilijkt door het verloop van de besluiten, waardoor bijvoorbeeld aan de beëindiging van de WIA- uitkering per 24 november 2016 geen FML ten grondslag lag en eiser op grond van de FML van 2 november 2017 geen recht op uitkering meer had. Daarom zijn de genoemde keuzes gemaakt. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat geen arbeidskundig onderzoek heeft plaats gehad, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen en heeft gewezen op de uitspraak van de CRvB van 16 september 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3454).
2.6
Bij brief van 22 september 2021 heeft eiser zijn standpunt nader onderbouwd. In aanvulling op wat eerder door hem is aangevoerd stelt hij dat ten onrechte ook geen rekening is gehouden met zijn op 15 januari 2019 ten opzichte van de FML van 2 november 2017 toegenomen fysieke beperkingen. Hij stelt dat hij wel degelijk al op 15 januari 2019 psychische klachten en beperkingen had en heeft ter onderbouwing een gedeelte uit het medisch journaal van de huisarts van begin 2019 ingediend. Volgens eiser was er met betrekking tot zijn psychische beperkingen wel sprake van dezelfde ziekteoorzaak als in 2013 en heeft hij er op gewezen dat het aan verweerder is om een kennelijke andere oorzaak ondubbelzinnig aan te tonen. Volgens eiser heeft er ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek plaats gehad.
Rechtsoverwegingen
3.1
Bij het bestreden besluit 2 van 12 maart 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 26 maart 2019.
Het bestreden besluit 2 komt in de plaats van het bestreden besluit 1. Op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt het bestreden besluit 2 mede in de beoordeling betrokken.
3.2
Omdat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van bestreden besluit 1 wordt het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder zal wel worden veroordeeld in de proceskosten van eiser in verband met bestreden besluit 1 en zal het griffierecht aan eiser moeten vergoeden.
3.3
Ter beoordeling is of verweerder bij het bestreden besluit 2 terecht de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft het verzoek van eiser van 15 januari 2019 om hem wederom een WIA-uitkering toe te kennen afgewezen. Eiser is van mening dat hij op 15 januari 2019 wegens fysieke en psychische klachten arbeidsongeschikt was en dat zijn arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering. Verweerder is allereerst van mening dat eiser niet arbeidsongeschikt was op 15 januari 2019, omdat hij niet meer beperkingen had dan waren opgenomen in de FML van 2 november 2017. En mocht worden geconcludeerd dat eiser wel meer beperkingen had, dan komen die niet voort uit dezelfde ziekteoorzaak.
3.4
Op grond van artikel 57, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet buiten twijfel staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 57 van de Wet WIA niet van toepassing zijn. Daarbij rust de bewijslast in beginsel op degene die stelt dat er geen causaal verband is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2791).
3.5
Eiser heeft van 1 november 2013 tot en met 28 februari 2017 een WIA-uitkering van verweerder ontvangen, in de vorm van een vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Aan de toekenning van deze uitkering lag de FML van 18 december 2013 ten grondslag. Deze FML, door verweerder op 4 mei 2021 in de beroepsfase alsnog overgelegd, bevat onder meer enkele beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Zoals blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2013 is aldus rekening gehouden met de psychische problematiek van eiser. Gedurende de looptijd van de WIA-uitkering is geen nadere FML opgesteld. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat eiser de WIA-uitkering mede is blijven ontvangen op grond van de oorzaak dat hij psychisch beperkt was.
3.6
Pas in juni 2017 is eiser in het kader van een herbeoordeling weer gezien door een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft op basis van een rapport van revalidatiearts Blanken en op grond van informatie van de huisarts vervolgens de FML van 2 november 2017 opgesteld, waarin geen beperkingen meer zijn opgenomen in verband met de psychische klachten van eiser. Deze FML ligt echter niet ten grondslag aan de WIA-uitkering die eiser heeft ontvangen, als bedoeld in artikel 57 WIA.
3.7
Eiser heeft zich op 15 januari 2019 weer gemeld en gesteld dat hij arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft op grond van artikel 57 WIA beoordeeld of het recht op WIA-uitkering van eiser herleeft. Volgens verweerder is dat niet het geval, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de FML van 2 november 2017 en als daarvan wel sprake is, dan komen de psychische beperkingen niet voort uit dezelfde oorzaak. Aan deze beoordeling ligt geen arbeidskundig onderzoek ten grondslag, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen.
3.8
Zoals hiervoor is overwogen, ligt aan de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser per 28 februari 2017 geen FML ten grondslag. De FML van 2 november 2017 is van een latere datum en kan niet als basis dienen voor de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen. Dat betekent dat verweerder diende te beoordelen of eiser ten tijde van zijn aanvraag van
15 januari 2019 gedeeltelijk arbeidsongeschikt was. Daartoe diende verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek in te stellen en op basis van een FML te beoordelen of eiser gedeeltelijk arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 57 WIA. Daarbij diende verweerder zowel de psychische als de fysieke beperkingen van eiser te beoordelen.
3.9
Als sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid moet worden beoordeeld of die voorkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan eiser eerder recht had op WIA-uitkering. Daarbij geldt dat buiten twijfel dient te staan dat de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere ziekteoorzaak en dat de bewijslast van dat eventuele standpunt op verweerder rust.
4. Wat hiervoor is overwogen brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit 2 niet berust op een zorgvuldige voorbereiding en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep van eiser is gegrond. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het nu het meest in de rede dat het bestreden besluit wordt vernietigd en verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
5. Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke uiteenzetting na heropening met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1
6. Verweerder dient aan eiser het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 van 20 november 2019 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 van 12 maart 2021 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het in beroep betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
De griffier is verhinderd te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.