Uitspraak
mr. Goettsch verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.
OVERWEGINGEN
8 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
12 november 2012 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De voor dit besluit in aanmerking genomen mogelijkheden en beperkingen van appellante zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2012.
7 september 2012. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen vastgelegd in een FML van
2 januari 2014. Uitgaande van deze FML heeft arbeidsdeskundig onderzoek uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 17 juli 2013 moet worden vastgesteld op 0%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 januari 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 juli 2013 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid op die datum minder dan 35% is.
ZW-arts heeft appellante een persoonlijkheid met borderline-trekken en was er bij haar op de datum van het spreekuur, 17 februari 2014, sprake van een onderliggende depressieve periode. Voorts heeft appellante met ingang van 18 februari 2014 geen vaste verblijfplaats, wat volgens de ZW-arts tot gevolg heeft dat het zeer moeilijk is om te kunnen spreken van duurzame arbeidsmogelijkheden. Op verzoek van de ZW-arts is bij brieven van
18 maart 2014 nadere medische informatie overgelegd door de huisarts van appellante, waaronder gegevens van de appellante behandelende psycholoog.
7 september 2012 verschilt dat in de FML van 2 januari 2014 niet langer een beperking is aangenomen op het aspect 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn). Er is dus sprake van minder beperkingen en om die reden geen sprake van toename van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de amber-bepaling van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
18 februari 2014 was er sprake van een afspraak met een psychiater in het ziekenhuis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat deze bevindingen geen consequenties voor de huidige procedure hebben, omdat ze betrekking hebben op een datum die ruim na de datum in geding ligt en de gegevens wijzen op een acuut toestandsbeeld en niet op een wezenlijke achteruitgang van structurele aard.
WGA-uitkering is toegekend, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat dit besluit betrekking heeft op een tijdstip dat geruime tijd na de datum in geding ligt.