4.4Het oordeel van de rechtbank
Naar aanleiding van voornoemde melding bij de FIU is door het Combiteam FIOD en Dienst Landelijke Recherche onderzoek verricht. De rechtbank is van oordeel dat dit onderzoek niet heeft geresulteerd in direct bewijs voor een criminele herkomst van het ten laste gelegde geldbedrag. Uit inmiddels bestendige jurisprudentie volgt dat, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit één of meerdere brondelicten aanwezig is, witwassen toch bewezen kan worden verklaard als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De zittingsrechter dient bij de toetsing de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Indien deze omstandigheid zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate
van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het onderhavige verwijt zal aan de hand van dit toetsingskader worden beoordeeld.
Onderzoek door het Combiteam FIOD en Dienst Landelijke Recherche wees uit dat verdachte op 4 oktober 2010 een rekening met nummer [rekeningnummer 1] had geopend bij de [bank 1] in Zwitserland. In december 2010 werd het vermogen op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [naam 2] in Vaduz (Liechtenstein), tot welke rekening verdachte de enige gerechtigde was, overgedragen naar het hiervoor genoemde rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Op 14 juni 2014 stond een bedrag van € 1.716.371,10 op deze rekening.
Verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van voornoemd bedrag.
Hij heeft verklaard dat hij rond 1978 een rekening had geopend bij een bankinstelling in Bärengasse in Zürich (Zwitserland). Zijn klantadviseur aldaar, [naam 3] , had een constructie bedacht onder de naam [naam 4] . De “huls” om de bankrekening veranderde in de loop der tijd van [naam 4] naar [naam 2] , aldus verdachte. Hij heeft verder verklaard dat hij het geld in de constructie liet vloeien door één of twee keer per jaar met de auto contanten te brengen. Het geld heeft volgens verdachte ook nog bij [bank 2] in Zürich gestaan. Uiteindelijk werd een rekening geopend bij de [bank 1] , waarop het geld werd gestort.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verschillende witwastypologieën – min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven – aan de orde zijn, zoals het storten van geld op een Zwitserse bankrekening en het van Nederland naar Zwitserland fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten, wat aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt. Ook opmerkelijk is dat het geld meerdere malen is overgedragen naar andere in Zwitserland bij verschillende banken geopende rekeningen ten name van verschillende entiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde witwastypologieën evenwel onvoldoende om in deze zaak het vermoeden van witwassen eraan te ontlenen, omdat zij in deze zaak ook allemaal kunnen worden teruggebracht tot het hebben van vermogen in het buitenland teneinde dit buiten het zicht van de Belastingdienst te houden, terwijl het niet zo is dat het buiten de belastingaangifte houden van vermogen aantoont dat het niet aangegeven vermogen van misdrijf afkomstig is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het vermoeden van witwassen naast voornoemde witwastypologieën onder andere kan worden ontleend aan het feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. In dit verband overweegt de rechtbank dat verdachte vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw tot september 2004 de president was van de Amsterdamse [motorclub] . Uit het dossier blijkt dat leden van de Amsterdamse [motorclub] betrokken zijn geweest bij verschillende zware vormen van criminaliteit, waaronder vrouwenhandel, prostitutie, wapenhandel, moord, doodslag en bedreiging. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat verdachte zich hier zelf mee bezighield. Daarbij komt dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft. Hem is enkel in oktober 2012 bij strafbeschikking een geldboete van € 120,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 8.01 van het Binnenvaartpolitiereglement, wat in het kader van deze zaak geen relevantie heeft.
Door de officier van justitie is verder als witwastypologie genoemd het feit dat de handel in verdovende middelen een ondoorzichtige branche betreft en veel geld in kleine coupures oplevert. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit het dossier blijkt dat verdachte in Amsterdam [café 1] (1978-2004) en [café 2] (1978-2007) runde, van waaruit, naast alcohol, ook softdrugs werd verkocht. Weliswaar is het in zijn algemeenheid zo dat de verkoop van (soft)drugs vaak gepaard gaat met grote bedragen aan contant geld en die verkoop de toename van criminaliteit bevordert, maar ook hier geldt dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte zich, voor zover voor de beoordeling relevant, met iets anders bezig hield dan de reguliere exploitatie van genoemde cafés, waartoe ook behoorde de door de gemeente Amsterdam gedoogde verkoop van softdrugs vanuit die cafés. Nu, zoals hiervoor is overwogen niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte zich daarbij al dan niet heeft gehouden aan de regels waaronder de softdrughandel werd gedoogd, kunnen de winsten die verdachte daarmee behaalde en die hij mogelijk (deels) op een rekening bij een bank in Zwitserland stortte om ze buiten het zicht van de Belastingdienst te houden, daarom eveneens afkomstig zijn uit een bron waaruit legaal (ondernemings)omzet en -winst werd gegenereerd. De omstandigheid dat verdachte die omzet respectievelijk winst niet volledig in zijn belastingaangifte heeft betrokken, impliceert in het licht van wat hiervoor is overwogen niet dat het desbetreffende vermogen van misdrijf afkomstig is. Bewijs of voldoende concrete aanwijzingen dat dit anders is, kunnen niet uit het dossier worden geput.
De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de derde stap van het zes stappen-arrest.
Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen. Zij spreekt hem hiervan dan ook vrij.
5. Het in beslag genomen voorwerp
De rechtbank zal, nu verdachte wordt vrijgesproken, gelasten dat het in beslag genomen geldbedrag op de Zwitserse bankrekening ter waarde van € 1.700.000,00 aan hem wordt teruggegeven, althans zal de rechtbank verklaren dat geen regel van Nederlands strafrecht zich ertegen verzet dat de Zwitserse justitiële autoriteiten het door hen “bevroren” banksaldo aan verdachte vrijgegeven.