Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
Stichting [school], te Hengelo,
Procesverloop
[naam 2] en [naam 3] .
Overwegingen
11 december 2018 (brief van de Minister van 11 december 2018). Ook heeft eiser overgelegd een brief van [arts-assistent] , arts-assistent, mede namens neuroloog [neuroloog] van 15 oktober 2018, een rapportage van internist [internist] van de Vermoeidheidkliniek van 30 april 2019, een brief van [cardioloog] van
5 december 2019, een JPH rapportage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van medisch adviseur tevens arts [arts] van april 2020 en een brief van ergotherapeut [ergotherapeut] van Twentergo van 30 juni 2020.
Gebleken is dat inmiddels aan eiser een IVA-uitkering is toegekend, omdat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
Onder deze specifieke omstandigheden en gezien de aard van de beoordeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond faalt.
Duurzame arbeidsongeschiktheid op 11 januari 2020?7. Eiser voert - samengevat - aan dat CVS/ME een chronische multisysteem ziekte is, die niet te genezen is. Die ziekte, in combinatie met de overige bij hem vastgestelde aandoeningen, waaronder POTS en post inspanningsmalaise (PEM), en het verloop daarvan, maakt dat op de datum in geding geen herstel van functionele mogelijkheden te verwachten is. Er is sprake van een progressief ziektebeeld. Eiser heeft geprobeerd om zijn belastbaarheid te verbeteren, maar na iedere inspanning werd zijn situatie slechter. Nadat door [cardioloog] eind 2019 aanvullende diagnoses zijn gesteld, is hij nooit met de multidisciplinaire behandeling bij het Roessingh gestart. Op de datum in geding is voor eiser alleen een symptomatische behandeling mogelijk die slechts een geringe verbetering van de kwaliteit van leven kan opleveren. De cognitieve gedragstherapie (CGT) en Graded exercise therapie (CET), zoals omschreven in de richtlijn CVS, kunnen helpen bij acceptatieproblematiek. Van die problematiek is bij eiser geen sprake. Ter onderbouwing van zijn stellingen wijst eiser op de in bezwaar overgelegde (medische) stukken, zoals onder 1.3. weergegeven. Ook heeft eiser in beroep diverse (medische) stukken overgelegd, waarbij hij met name aandacht vraagt voor de informatie van cardioloog Van Campen in de brieven van 27 juli 2020, 18 september 2020, 24 november 2020 en 19 januari 2021, de wetenschappelijke artikelen van Van Campen e.a. op het gebied van CVS/ME, de Amerikaanse richtlijn “Diagnosing and Treating Myalgic Encephalomyelitis/chronic fatigue syndrome (ME/CFS)” van augustus 2019 (Amerikaanse richtlijn) en de brief van huisarts [huisarts] aan verzekeringsarts Voogd van 12 januari 2021.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op de datum in geding herstel van arbeidsmogelijkheden niet was uitgesloten. Daarbij wijst hij op de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juli 2020, 2 september 2020, 30 oktober 2020,
4 januari 2021 en 3 mei 2021. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij met de voorgestelde multidisciplinaire therapie, of delen daarvan, zou zijn gestart. De nieuwe diagnoses die door [cardioloog] zijn gesteld, staan daaraan niet in de weg.
Verweerder wijst op de expertise van de eigen verzekeringsartsen en de richtlijn CVS. Ook wijst hij op de informatie op de website van PsyQ, de website van het Isala ziekenhuis en de website van het Nederlands Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid. Daaruit volgt dat het ziektebeeld bij CVS op zich niet maakt dat verbetering op voorhand is uitgesloten. Er zijn nog behandelmogelijkheden die resultaat kunnen opleveren. Uit het advies van de Gezondheidsraad, het UWV beleid 2018, de brief van de Minister van 11 december 2018 en de Amerikaanse richtlijn kan volgens verweerder niet worden afgeleid dat bij eiser sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Dit geldt ook voor de wetenschappelijke artikelen van cardioloog Van Campen e.a. waarnaar eiser verwijst. Niet ter discussie staat dat hier sprake is van een ziekte. Uit de informatie van het Roessingh kan niet worden opgemaakt dat verbetering van de klachten en beperkingen is uitgesloten. De brief van de huisarts heeft geen betrekking op de situatie ten tijde van de datum in geding en leidt daarom volgens verweerder niet tot een andere conclusie.
Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
11.2. De belastbaarheid van eiser op de datum in geding is op navolgbaar gemotiveerde wijze weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
22 oktober 2019 en informatie van [cardioloog] van 5 december 2019 tot de conclusie dat geen sprake is van ziektebeelden met een bewezen blijvend slechte prognose. Hiervoor bestaat volgens hem onvoldoende medisch wetenschappelijke onderbouwing. Het beeld bij eiser moet worden beschouwd als een aandoening, waarbij in principe verbetering van functioneren mogelijk is, maar die in zijn aard ook kan leiden tot langdurige en blijvende beperkingen. Het is nog onzeker welke kant het opgaat. Verbetering van de functionele mogelijkheden is volgens de verzekeringsarts op de datum in geding niet uitgesloten.
11.4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt de verzekeringsarts in zijn redenering en komt ook tot de conclusie dat op de datum in geding geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Zij benoemt dat [cardioloog] een aantal adviezen heeft gegeven, te weten: beter binnen grenzen van energie blijven, meer ruimte voor (liggend) herstel inbouwen, ruim vocht (2-2,5 liter), ruim zout (9 gram NaCI per dag), niet langer dan 5 minuten staan, niet langer dan 20 minuten rechtop zitten en dit afwisselen met voldoende lang liggend herstel. De effecten hiervan moeten, zo volgt uit de brief van [cardioloog] , nog geëvalueerd worden. Daarnaast betrekt zij bij haar oordeel de rapportage van [internist] , internist van de Vermoeidheidkliniek, van 30 april 2019 die uitgaat van de diagnose ME/CVS en schrijft:
“(…)er is geen bewezen effectieve behandeling voor genezing. Geneesmiddelen en supplementen kunnen vermindering van klachten en symptomen geven. De multidisciplinaire behandeling is eveneens gericht op het verminderen van klachten. Door tegelijk met verschillende therapeuten op verschillende gebieden aan het werk te gaan willen we verbetering bereiken (…). Bij Vermoeidheidkliniek is een multidisciplinaire behandeling mogelijk van tenminste 12 maanden, die grofweg bestaat uit:- internist: is behandelend arts, doet de medicatie;- ergotherapeut: ondersteunt het managen van activiteiten;- oefentherapeut: leert ontspannen in het dagelijks leven;- fysiotherapeut: ondersteunt het zoeken naar balans in bewegen, zonder hierbij over grenzen te gaan;. psycholoog: ondersteunt met het leren omgaan met een chronische ziekte;- diëtist: ondersteunt in het kiezen van de juiste voeding;- patiëntdesk: begeleidt het traject en treedt op als contactpersoon.De verwachting is dat belanghebbende baat heeft bij de multidisciplinaire behandeling. Multidisciplinaire behandeling is zinvol ten behoeve van opbouwen algehele conditie, balans in belasting/belastbaarheid, ondersteuning bij somberheid, leren ontspannen. (…) belanghebbende kan de multidisciplinaire behandeling starten (…)”.(…).Gebleken is dat de voorgestelde behandeling niet heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van medisch adviseur [arts] van april 2020, opgesteld in het kader van een Wmo-aanvraag, leidt de verzekeringsarts bezwaar en beroep af dat het traject niet is doorgegaan, omdat het geen positief resultaat zou opleveren met de diagnoses die later, na eisers bezoek aan de Vermoeidheidkliniek, zijn gesteld.
Uit de informatie van het Roessingh kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de conclusie getrokken worden dat op de datum in geding verbetering van klachten en beperkingen is uitgesloten. Dat er veranderingen zijn ontstaan in de medische situatie ná de datum in geding kan in de beoordeling geen rol spelen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep doen de medische publicaties van cardioloog Van Campen e.a. niet ter zake, omdat niet ter discussie staat dat bij eiser sprake is van ziekte en gebreken. Het advies van de Gezondheidsraad is van algemene aard en gaat niet in op de situatie van eiser. Ook uit het UWV beleid 2018 en de brief van de Minister van 11 december 2018 blijkt niet dat bij eiser sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. In dat beleid en de brief wordt CVS/ME erkend als ziekte en wordt het volgen van een behandeling gestimuleerd. Uit de informatie van cardioloog Van Campen leidt de verzekeringsarts bezwaar en beroep af dat cardioloog Van Campen van mening is dat verbetering is uitgesloten bij het ziektebeeld CVS/ME, maar die mening deelt zij dus niet.
De verzekeringsarts benadrukt ten slotte dat in Nederland Nederlandse richtlijnen gelden. De omstandigheid dat in Amerika anders wordt gehandeld, doet niet af aan wat in Nederland door diverse behandelingstellingen wordt geadviseerd en gehanteerd. Dat de situatie van eiser met de tijd steeds verder achteruit is gegaan duidt op een progressief ziektebeeld. Dit zegt echter volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niets over de situatie per datum in geding.
11.6. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee op overtuigende wijze heeft toegelicht dat, per datum in geding, verbetering van functionele mogelijkheden niet uitgesloten was. Zij heeft daarbij de klachten van eiser en de beschikbare medische informatie in aanmerking genomen. Ze heeft navolgbaar uiteengezet dat en waarom de bevindingen van cardioloog Van Campen en ook de andere overgelegde medische stukken geen aanleiding geven om haar standpunt te wijzigen. De rechtbank acht deze motivering overtuigend en ziet geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen. De rechtbank acht daarbij van belang dat [cardioloog] in december 2019 weliswaar nadere diagnoses bij eiser heeft gesteld, maar dat uit zijn rapportage niet blijkt dat de voorgestelde multidisciplinaire behandeling niet door eiser opgestart zou kunnen worden of dat hem de behandeling afgeraden wordt. Ook uit de brief van pijnarts [pijnarts] van het Roessingh leidt de rechtbank dit niet af. In die brief staat onder meer vermeld dat eiser, gezien zijn belastbaarheid, het opstarten van de voorgestelde multidisciplinaire behandeling niet zag zitten. De rechtbank concludeert dan ook dat zij de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan volgen in haar redenering dat op de datum in geding niet is uitgesloten dat de voorgestelde multidisciplinaire behandeling resultaat kon opleveren welke mogelijk tot verbetering van functionele mogelijkheden zou kunnen leiden. Er was toen, dus op 11 januari 2020, nog geen sprake van een evident stabiele of verslechterende situatie, als bedoeld in de onder 11.1.1. genoemde uitspraken.
Ook deze beroepsgrond faalt.