ECLI:NL:CRVB:2021:2114
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na verkorte wachttijd en beoordeling van herstelmogelijkheden
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Betrokkene, die sinds 1 juni 2002 werkzaam was bij de werkgeefster, meldde zich ziek na een cerebrovasculair incident (CVA) op 24 maart 2017. Op 18 juni 2018 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd, maar het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de mogelijkheid van herstel. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van betrokkene en werkgeefster ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat er op de datum in geding nog verbetermogelijkheden voor betrokkene bestonden. De Raad concludeerde dat de revalidatiearts Van der Vusse op 13 juni 2018 had aangegeven dat betrokkene in een medische eindsituatie verkeerde, wat betekende dat er geen behandelopties meer waren. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene en werkgeefster, met inachtneming van de uitspraak.
De Raad oordeelde verder dat het Uwv in de proceskosten van betrokkene en werkgeefster moest worden veroordeeld, en dat het griffierecht moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021.