De opslag van oude accu's moet geschieden in vloeistofdichte en zuurbestendige bakken. De inhoud van een bak dient ten minste gelijk te zijn aan de vloeistofinhoud van de daarin opgeslagen accu's. De bakken moeten in de daartoe bestemde overdekte opslagloods zijn opgesteld, zodanig dat deze tegen inregenen zijn beschermd.
Op 6 mei 2010 heeft de provincie Gelderland de 8.19 WM-melding geaccepteerd. Dit betreft het vergroten van de opslag van 50m3 naar maximaal 500m3. Hierbij wordt dit ondergebracht in een nieuw te bouwen hal. Daarbij is opgetekend dat de opslag van accu’s alleen mag plaatsvinden in bedrijfshal 1, gevestigd op het adres [adres 2] .Voorschrift 9.7 is niet gewijzigd bij de door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. verleende beschikking van 9 mei 2011 (zaaknummer 2010-016734/MPM19603).
Op 11 februari 2018, 24 maart 2018 en 9 juli 2018 zijn luchtfoto’s genomen van de gezamenlijke inrichting van [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 2] B.V., gelegen aan de [adres 2] en [adres 3] . Uit onderlinge vergelijking van de verschillende foto’s blijkt dat op alle drie data opslag van accu’s op het terrein in de buitenlucht plaatsvond.Op voornoemde data zijn er grote hoeveelheden losse accu’s in de buitenlucht zichtbaar. Deze zijn niet in bakken geplaatst en niet tegen regen beschermd. Ook zijn er verspreid over het bedrijfsterrein diverse bakken met accu’s niet tegen inregenen beschermd, waargenomen.
Op 12 juli 2018 hebben toezichthouders van de Omgevingsdienst Achterhoek geconstateerd dat er oude accu’s in bakken op het buitenterrein aan de [adres 2] worden opgeslagen.Verbalisant [verbalisant 1] constateert dat er naast het kantoor met de weegbrug diverse bakken met accu’s op pallets staan. Ook ziet hij op andere plekken op het bedrijfsterrein buiten diverse bakken met accu’s op pallets staan. In de bedrijfshal zijn geen bakken met accu’s geplaatst.Op het terrein ziet de verbalisant een blauwe container staan gevuld met accu’s. Aan de onderzijde van deze container ziet hij een gat zitten, zodat de container niet vloeistofdicht is.
Getuige [getuige 1] verklaart op 12 juli 2018, als volgt:
…’Ik ben werknemer in vaste loondienst bij [verdachte] .
(V) Wie zijn volgens u als leidinggevenden verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen de inrichting van [verdachte] ?
(A) Dat is [verdachte] en [naam 14] .
…
(V) Is dit tevens uw direct leidinggevende?
(A) [verdachte] is mijn baas.
… Ik ben het meeste met accu’s bezig.
(V) Worden er ook afvalstoffen gemengd binnen de inrichting van [verdachte] ?
(A) Nee. De accu’s worden niet in de hal opgeslagen maar op het terrein.
Getuige [getuige 8] verklaart op 29 november 2018, als volgt:
…’
(V) Als u voor toezicht/controle naar [verdachte] gaat met wie maakt u dan een afspraak?
(A) Met [getuige 9] . [verdachte] is er meestal wel bij als ik op controle kom.
(V) Wie is volgens u de direct leidinggevende op de inrichting te Varsseveld?
(A) Dat is volgens mij [verdachte] . Ik staaf dat op de KvK gegevens.’
Getuige [getuige 9] verklaart op 19 december 2018, als volgt:
…’Ik ben KAM coördinator bij [verdachte] .
(V) Wie is u/zijn uw leidinggevende(n)?
(A) [verdachte] als enige.
… Ik heb samen met [verdachte] de contacten met de toezichthouders van de omgevingsdienst.
…(V) Wie stuurt uw dagelijkse werkzaamheden aan?
(A) Ik ken mijn taken en [verdachte] is mijn werkgever.
(V) Welke onderneming is volgens u verantwoordelijk voor de opslag voor accu’s?
(A) Dat valt onder de vergunning van de [Medeverdacht bedrijf 1] . De handel is echter van [Medeverdacht bedrijf 2] BV.
(V) Welke leidinggevende(n) is/zijn verantwoordelijk voor de gang van zaken met accu’s?
(A) Dat is [verdachte] . Voor beide bedrijven. ….. [verdachte] heeft de dagelijkse leiding.
(V) Waar en hoe horen de accu’s opgeslagen te worden volgens de milieuvergunning?
(A) Volgens de milieuvergunning moeten ze opgeslagen worden in een hal.
… Er mag geen water bij komen’.
Op 4 december 2020 verklaart getuige [getuige 2] , als volgt:
…’Ik sta op de loonlijst van [Medeverdacht bedrijf 3] B.V.
… Ik ben planner voor alle BV’s van [verdachte] .
(V) Wie is/zijn uw leidinggevende(n)?
(A) Mijn leidinggevenden zijn [verdachte] en [getuige 3] . Met name [verdachte] .
(V) Wie stuurt uw dagelijkse werkzaamheden aan?
(A) Dat is [verdachte] .
(V) Wat is uw rol bij het doen van meldingen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen?
(A) Ik doe de meldingen bij het LMA.
(V) Welke onderneming is verantwoordelijk voor de opslag van accu’s?
(A) Ik ga uit van [Medeverdacht bedrijf 2] B.V.
Op 10 december 2020 verklaart getuige [toezichthouder] ter terechtzitting, als volgt:
…’Mijn beroep is toezichthouder bij de Omgevingsdienst Achterhoek.
…Uit de vergunning blijkt wel duidelijk dat de accu’s in een bak moeten worden opgeslagen en onder een afdak.
… De bakken moeten vloeistofdicht zijn.
… Volgens de vergunning is het niet toegestaan om de accu’s even buiten te laten staan voor het laden en lossen.
Uit een getapt gesprek, sessie 2891, van 11 juli 2018 om 13:45:07 uur tussen verdachte en
NNman komt het volgende naar voren:
[verdachte] bum NNm3868
[verdachte] zegt: Ja begin maar met die ACCU's kiepen achter he
NNM Ja en dan . ..ntv ...eruit en dan ga ik weer naar achteren toe
[verdachte] : Ja dat is goed en dan als er een dan Polen (fon) komt ...ntv. komt goed
NNM; Oke prima EG.’
Verdachte heeft ter terechtzitting op 19 april 2021, als volgt verklaard:
…’Het klopt dat er accu’s buiten stonden. De accu’s worden ingewogen en daarna buitengezet. De accu’s buiten is een omzet van 100 ton. Het klopt dat ik bestuurder ben van [bedrijf 1] en dat deze B.V. bestuurder is van de [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. en via een kleine omweg ook van [Medeverdacht bedrijf 3] B.V.
… Het klopt dat ik werknemers [naam 7] en [verdachte] heb aangenomen.’
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat op het bedrijfsterrein van [verdachte] aan de [adres 2] handel in accu’s plaatsvindt. Hiervoor is door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een vergunning aan [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. verleend in het kader van de Wet Milieubeheer. Vanaf 1 oktober 2010 is deze vergunning gelijkgesteld met een omgevingsvergunning bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht.
De omgevingsvergunning betreft een vergunning die ziet op regels die gelden binnen het gesloten terrein van de inrichting. In voorschrift 9.7 is vastgelegd dat accu’s opgeslagen dienen te worden in vloeistofdichte en zuurbestendige bakken. De bakken moeten daarnaast in een overdekte opslagloods zijn opgesteld, zodat deze tegen inregenen beschermd zijn. Uit de genomen luchtfoto’s en de constatering door de toezichthouders van de Omgevingsdienst Achterhoek en verbalisant [verbalisant 1] is af te leiden dat dit voorschrift structureel niet wordt nageleefd in de periode van 11 februari 2018 tot en met 12 juli 2018 en dat (in ieder geval op 12 juli 2018) de bedrijfshal in kwestie niet (meer) wordt gebruikt als overdekte opslagloods voor bakken met accu’s. Getuige [getuige 1] bevestigt dit door zijn verklaring dat de accu’s niet in de hal maar op het terrein werden opgeslagen. Met betrekking tot dit buiten aantreffen van de accu’s heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake was van opslag maar van overslag van de accu’s op het bedrijfsterrein van [verdachte] . De rechtbank heeft geconstateerd dat noch in de omgevingsvergunning noch in het hiervoor genoemde voorschrift 9.7 gesproken wordt van overslag van accu’s. De omgevingsvergunning is duidelijk en kan in het licht van het stringent wettelijk systeem betreffende de binnen de inrichting geldende vergunde handelingen met betrekkingen tot gevaarlijke afvalstoffen niet anders worden opgevat dan een verbod op het buiten de hal - al dan niet tijdelijk - opslaan van accu’s. Dit wordt ook onderstreept door de verklaring van KAM coördinator [getuige 9] en de verklaring van toezichthouder [toezichthouder] . Een ruimere interpretatie zoals de verdediging voorspiegelt, is dan ook niet aan de orde. Voor het opslaan in de buitenruimte had de [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. zich tot het bevoegde gezag moeten wenden met het verzoek de vergunning te wijzigen.
Toerekening aan rechtspersoon
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hiernavolgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest:
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De hiervoor genoemde handel en het opslaan van accu’s zijn gedragingen die passen in de normale bedrijfsvoering van [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. die voor wat betreft de opslag tevens vergunninghouder is. Daarnaast zijn die gedragingen deze rechtspersoon binnen het hierna onder “medeplegen” te noemen samenwerkingsverband dienstig geweest, doordat er op deze wijze geen nieuwe/extra opslagloods hoefde te worden gebouwd en de werknemers de tijd en inspanning om de accu’s naar binnen en weer naar buiten te verplaatsen bespaard bleef, hetgeen de onderneming (als geheel) financieel voordeel heeft opgeleverd.
De gedraging bestaande uit het in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning buiten op het bedrijfsterrein aan de [adres 2] (gemeente Varsseveld) opslaan van accu’s kan daarom in redelijkheid aan [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. worden toegerekend.
Opzet rechtspersoon
Gelet op artikel 2 van de Wet op de economische delicten en de tenlastelegging moet worden beoordeeld of de gedragingen al dan niet opzettelijk zijn verricht. Opzet en/of wetenschap is geen bestanddeel van de tenlastegelegde overtreding van de Wet Algemene Bepalingen omgevingsrecht. Het ontbreken van wetenschap van de verboden gedraging is niet aan de orde. Volgens vaste jurisprudentie volstaat kleurloos opzet. In dit geval is het voldoende dat er opzet was op het binnen de inrichting in strijd met de omgevingsvergunning buiten de opslagloods en niet in vloeistofdichte containers opslaan van accu’s zonder enige bescherming tegen inregenen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet in voormelde zin.
Medeplegen [Medeverdacht bedrijf 2] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 3] B.V.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 2.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De omgevingsvergunning is zodoende niet gekoppeld aan de persoon van de houder, maar volgt als het ware het project en heeft daarom een zaaks gebonden karakter.
De verboden gedraging betreft het binnen de inrichting opslaan van accu’s in niet vloeistofdichte containers in de buitenruimte, zijnde een niet vergunde opslagplaats, waarbij de accu’s niet beschermd zijn tegen inregenen. Zoals uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt vindt de handel in accu’s plaats door [Medeverdacht bedrijf 2] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. Namens [Medeverdacht bedrijf 2] B.V. worden de accu’s ontvangen. Dat gebeurt op het bedrijfsterrein, waarvoor aan de [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. een vergunning betreffende een afvalstoffen inrichting is afgegeven, waarna namens [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. de ontvangsten gemeld worden aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). Aldus is sprake van een vervlochten bedrijfsvoering, hetgeen ook uit de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. nauw en bewust heeft samengewerkt met voornoemde B.V.’s.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
De rechtbank stelt voorop dat nadat is vastgesteld dat een verboden gedraging aan een rechtspersoon kan worden toegerekend (zie daarvoor hiervoor), de vraag aan de orde komt of kan worden bewezen dat de verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling daarvan dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij een rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. In feitelijke leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijke leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. Uit het oogpunt van formeel bestuurder was verdachte derhalve bevoegd, in staat en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van het opslaan van accu’s buiten de opslagloods. Naast het feit dat verdachte in de tenlastegelegde periode formeel bestuurder was, werd hij – gelet op voornoemde getuigenverklaringen – ook als baas en feitelijke leidinggevende gezien. Hij heeft actief werknemers aangenomen en zich naar buiten toe gepresenteerd als leidinggevende. Ook geeft verdachte opdracht tot het kiepen van accu’s. Verdachte wist van het buiten in de openbare ruimte opslaan van accu’s en heeft geen maatregelen genomen om dit tegen te gaan terwijl dit wel van hem gevergd kon worden.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Op 27 mei 2003 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een aanvraag van [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. ontvangen voor het veranderen en in werking hebben van de gehele inrichting. De inrichting is onder meer bestemd voor het op- en overslaan van diverse (gevaarlijke) afvalstoffen en het verwerken van diverse (gevaarlijke) afvalstoffen. De inrichting is gelegen aan de [adres 3] , de [adres 2] en de [adres 4] , kadastraal bekend bij de (toenmalige) gemeente [geboorteplaats] , [kadastrale gegevens] .Op 29 juni 2006 is per beschikking door Gedeputeerde Staten de vergunning in het kader van de Wet Milieubeheer verstrekt aan [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. voor de duur van 10 jaar.In de aanvraag heeft [verdachte] aangegeven asbest op een milieu hygiënisch verantwoorde wijze op te zullen slaan. Direct na acceptatie wordt het asbest opgeslagen in een speciale afsluitbare en vloeistofdichte asbestcontainer.In de voorschriften 9.13 tot en met 9.14 is de wijze van opslaan van asbest opgenomen:
Asbest
9.13
De op- en overslag van asbesthoudend isolatie- en bouwmateriaal moet plaatsvinden in een daartoe bestemde container.
9.14
De opslagplaats moet, behoudens tijdens het inbrengen van asbesthoudend materiaal, zijn afgesloten. Op of nabij de opslagplaats moet op duidelijke wijze zijn aangegeven dat het gaat om de opslag van bedoelde stoffen.
Deze voorschriften zijn niet gewijzigd bij de aan [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. verleende beschikking van 9 mei 2011.
Op 12 juli 2018 wordt door buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 2] een controle uitgevoerd op onder meer de locatie [adres 2] .Zij constateert op een opslaglocatie van containers en vrachtwagens (asbestlocatie 2) tien containers met vermoedelijk asbesthoudende materialen. In de containers liggen witte plastic zakken. Op de containers is plastic bevestigd met daarop de waarschuwingstekst asbest. Bij 3 containers ziet verbalisante asbest verdachte materialen met de buitenlucht in contact treden. De containers zijn niet afgesloten. Tevens zit er over de containers geen afdekzeil. Uit één van de containers zijn twee monsters genomen van de vermoedelijk asbesthoudende golfplaten. Ook wordt er uit een andere container een monster genomen.Uit de analyse van de monsters blijkt dat deze asbest bevatten.
Op een andere locatie (asbestlocatie 3) op het terrein staan twee containers met daarin witte plastic zakken met daarop de tekst “asbest”.Deze plastic zakken waren niet deugdelijk afgesloten. Verbalisante zag dat de inhoud door kieren in de zakken met de buitenlucht in contact kwam. Op de bijgevoegde foto’s is te zien dat deze containers niet met een dekzeil zijn afgedekt.De heer [getuige 2] vertelt aan [verbalisant 2] dat in deze containers asbesthoudende grond zit, welke nog afgevoerd moet worden naar Zweekhorst. [getuige 2] overhandigt een kopie van de offerte voor het afvoeren van ongeveer 44 ton asbesthoudende grond naar Mineralz in Eindhoven.
Getuige [getuige 2] verklaart op 4 december 2018, als volgt:
…’Ik sta op de loonlijst van [Medeverdacht bedrijf 3] B.V.
… Ik ben planner voor alle BV’s van [verdachte] .
(V) Wie is/zijn uw leidinggevende(n)?
(A) Mijn leidinggevenden zijn [verdachte] en [getuige 3] . Met name [verdachte] .
(V) Wie stuurt uw dagelijkse werkzaamheden aan?
(A) Dat is [verdachte] .
(V) Wat weet u van de opslag van asbesthoudend materiaal binnen de inrichting?
(A) Ik weet dat het afgedekt moet zijn.
…
(V) Welke onderneming is verantwoordelijk voor de opslag van asbesthoudend materiaal?
(A) Ik denk [Medeverdacht bedrijf 3] B.V.
(V) Wie is de verantwoordelijke leidinggevende?
(A) Ik denk [verdachte] .
Getuige [getuige 8] verklaart op 29 november 2018, als volgt:
…’
(V) Als u voor toezicht/controle naar [verdachte] gaat met wie maakt u dan een afspraak?
(A) Met [getuige 9] . [verdachte] is er meestal wel bij als ik op controle kom.
(V) Wie is volgens u de direct leidinggevende op de inrichting te Varsseveld?
(A) Dat is volgens mij [verdachte] . Ik staaf dat op de KvK gegevens.’
Getuige [getuige 9] verklaart op 19 december 2018, als volgt:
…’Ik ben KAM coördinator bij [verdachte] .
(V) Wie is u/zijn uw leidinggevende(n)?
(A) [verdachte] als enige.
… Ik heb samen met [verdachte] de contacten met de toezichthouders van de omgevingsdienst.
…
(V) Wie stuurt uw dagelijkse werkzaamheden aan?
(A) Ik ken mijn taken en [verdachte] is mijn werkgever.
(V) Wie ziet toe op de juiste naleving van de vergunningsvoorwaarden namens het bedrijf [verdachte] ?
(A) Op het terrein [verdachte] .
Uit een getapt gesprek, sessie 2344 van 10 juli 2018 om 10:19 uur, komt het volgende naar voren:
NNman6044 ( [verdachte] ) belt NNman2189 ( [naam 8] , ng) en vraagt hem om 'die asbestbak, die daar midden op het terrein staat even aan de kant te zetten, 'op een plek waar die niet in het zicht staat, want dat kan niet wat daar gebeurd', daar moeten we mee stoppen want daar krijg je alleen maar gezeik mee'.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 19 april 2021, als volgt verklaard:
…’Het klopt dat ik bestuurder ben van [bedrijf 1] en dat deze B.V. bestuurder is van de [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. en via een kleine omweg ook van [Medeverdacht bedrijf 3] B.V.
…Bij het optakelen en afzetten van een container met asbesthoudend materiaal gaat de container schuin omhoog. De container verschuift daardoor. Als het asbesthoudende materiaal niet goed afgedekt is, moet dat gebeurd zijn tijdens het optrekken of neerzetten van een container.’
Vrijspraak overtreden voorschrift9.15
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijke leidinggeven van het door [verdachte] overtreden van voorschrift
9.15van de omgevingsvergunning. Op 12 juli 2018 is er weliswaar door verbalisant [verbalisant 2] asbesthoudend materiaal aangetroffen maar het procesdossier verschaft niet in voldoende mate duidelijkheid over:
- de vorm waarin het asbesthoudende materiaal is geaccepteerd en
- op welk moment deze acceptatie van het asbesthoudende materiaal heeft plaatsgevonden.
Gelet op het ontbreken van wettig bewijs voor
het accepterenvan asbesthoudend materiaal dat niet deugdelijk verpakt is volgens voorschrift
9.15van de omgevingsvergunning zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverweging overtreden voorschrift9.14
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat op het bedrijfsterrein van [verdachte] aan de [adres 2] de opslag van (gevaarlijke) afvalstoffen, waaronder asbest plaatsvindt en dat de opslag van vorenbedoelde asbesthoudende afvalstoffen op 12 juli 2018 plaatsvond in een opslagplaats (container) die - in strijd met vorenbedoeld vergunningsvoorschrift 9.14 - niet afdoende was afgesloten.
In verband met de opslag van asbest is door Gedeputeerde Staten een vergunning aan verdachte verleend in het kader van de Wet Milieubeheer. Vanaf 1 oktober 2010 is deze vergunning gelijkgesteld met een omgevingsvergunning bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht.
Toerekening aan de rechtspersoon [Medeverdacht bedrijf 1] B.V.
Zoals hiervoor ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is overwogen, kan een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewijs volgt dat de [Medeverdacht bedrijf 1] op 12 juli 2018 in Varsseveld asbesthoudend materiaal heeft doen opslaan in daartoe bestemde containers die niet met een dekzeil afgesloten waren, waardoor er asbesthoudende materiaal met de buitenlucht in contact kwam.
Het opslaan van asbesthoudend materiaal is een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van de [Medeverdacht bedrijf 1] , die tevens vergunninghouder is. De gedraging bestaande uit het in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning asbesthoudend materiaal in onafgedekte containers opslaan, kan in redelijkheid aan de [Medeverdacht bedrijf 1] worden toegerekend, omdat het opslaan van asbesthoudend materiaal in de normale bedrijfsvoering past.
Opzet
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van het opzet bij overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is overwogen, overweegt de rechtbank het navolgende. Voor het bewezen verklaren van opzet is voldoende dat er opzet was op het binnen de inrichting in strijd met de omgevingsvergunning opslaan van asbesthoudend materiaal in niet afgesloten containers.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen genoegzaam volgt dat er sprake is geweest van opzet in voormelde zin.
Medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging, nu het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor bewijs van een nauwe en bewuste samenwerking.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
Zoals hiervoor bij het onder 1 tenlastegelegde is overwogen kan na het toerekenen van verboden gedragingen aan een rechtspersoon bezien worden of verdachte als feitelijke leidinggevende aangemerkt kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 12 juli 2018 (middellijk) bestuurder was van [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. Uit het oogpunt van formeel bestuurder was verdachte derhalve bevoegd, in staat en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van het opslaan van asbest in containers die niet met dekzeil waren afgedekt. Naast het feit dat verdachte in de tenlastegelegde periode formeel bestuurder was, werd hij – gelet op voornoemde getuigenverklaringen – ook als leidinggevende en direct verantwoordelijke voor het naleven van de vergunningsvoorwaarden gezien. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat het mogelijk is dat door het optrekken en neerzetten van containers de asbest niet meer volledig afgesloten is. Door dit vervolgens op het terrein niet te controleren heeft verdachte deze mogelijkheid ook aanvaard.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van het onder 3 tot en met 7 tenlastegelegde
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat alle bewijsmiddelen aangaande de ontdoeners uitgesloten dienen te worden vanwege het voor de verdediging niet beschikbaar zijn van alle camerabeelden. Het uitsluiten van het bewijs is volgens de verdediging de enige passende vorm van compensatie.
De officier van justitie heeft betoogd dat in het procesdossier alle beschikbare camerabeelden en bijbehorende stukken zitten.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 6 EVRM het recht op een eerlijk proces voortvloeit. Schending van dat recht is volgens de Hoge Raad zo ernstig dat het noodzakelijk kan zijn om te bepalen dat het bewijs waar die schending op ziet, niet mag worden gebruikt. (bewijsuitsluiting). De verdediging heeft gesteld dat zij niet over alle camerabeelden beschikt en daarom alle verklaringen en stukken over de ontdoeners niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Dit is een stelling die de rechtbank niet kan volgen. De officier van justitie heeft aangegeven dat al het beschikbare beeldmateriaal zich in het procesdossier bevindt. Ter onderbouwing daarvan heeft zij de gang van zaken met betrekking tot het delen van deze beelden met de verdediging geduid. De rechtbank overweegt dat zij deze gang van zaken aannemelijk acht en is van oordeel dat door de verdediging niet aannemelijk is gemaakt dat er daadwerkelijk camerabeelden door het Openbaar Ministerie zijn achtergehouden. Ten overvloede wordt overwogen dat, voor zover het om belastende verklaringen dan wel stukken gaat, de verdediging de mogelijkheid heeft gehad om deze te toetsen, door bijvoorbeeld de ontdoeners als getuigen te laten horen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en zal geen processtukken van het bewijs uitsluiten.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
In de op 12 juli 2018 in beslag genomen fysieke administratie van [verdachte] zijn 72 ondertekende nota’s contante inkoop met bijbehorende begeleidingsbrieven, gedateerd in de periode van 17 februari 2016 tot en met 30 mei 2018, aangetroffen. Op de nota’s contante inkoop staat dat er accu’s zijn geleverd door [bedrijf 2] te Enschede en dat deze zijn ondertekend door eigenaar [naam 4] waarbij een handtekening is geplaatst. Op de begeleidingsbrieven staat als afzender, ontdoener en vervoerder [bedrijf 2] vermeld. In de daartoe bestemde vakken is geen handtekening geplaatst. In het vak voor de handtekening van de ontvanger is een krul geplaatst.
[naam 4] heeft uit zijn eigen administratie 8 nota’s contante inkoop voor leveringen van accu’s in 2016 overgelegd. Deze nota’s zijn ook in de in beslaggenomen administratie aangetroffen. Hij verklaart daarnaast op 4 september 2018 dat hij in 2016 en 2017 accu’s heeft geleverd aan [Medeverdacht bedrijf 2] B.V., maar niet de hoeveelheden die uit de administratie van [verdachte] naar voren komen. Hij heeft geen begeleidingsbrieven van de leveringen accu’s die hij vervoerd heeft naar [verdachte] .
Op 6 november 2018 worden aan [naam 4] 19 nota’s contante inkoop getoond. Op de nota’s van 18 april 2016 en 4 juli 2016 herkent [naam 4] de handtekening niet als zijn eigen handtekening.
Overweging
De rechtbank overweegt dat uit de bijlage van het verhoor van [naam 4] op 6 november 2018 blijkt dat aan hem niet de nota’s contante inkoop nader gespecificeerd in de tenlastelegging zijn getoond. Ook zijn er geen begeleidingsbrieven aan hem getoond. De rechtbank stelt vast dat gelet op deze constatering er onvoldoende wettig bewijs is om vast te stellen dat de in de tenlastelegging genoemde 65 nota’s contante inkoop en 63 begeleidingsbrieven vals zijn opgemaakt en voorzien zijn van een valse handtekening. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 5 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde
In de op 12 juli 2018 in beslag genomen fysieke administratie van [verdachte] zijn 111 ondertekende nota’s contante inkoop met bijbehorende begeleidingsbrieven, gedateerd in de periode van 29 februari 2016 tot en met 25 mei 2018, aangetroffen. Op de nota’s contante inkoop staat dat er accu’s zijn geleverd door Handelsonderneming [naam 6] en dat deze zijn ondertekend door eigenaar [naam 6] waarbij een handtekening is geplaatst. Op 71 begeleidingsbrieven staat als afzender, ontdoener en vervoerder [naam 6] vermeld. In de daartoe bestemde vakken is geen handtekening geplaatst. De begeleidingsbrieven zijn steeds op dezelfde wijze kennelijk door middel van een printer afgedrukt.
[naam 6] heeft uit zijn eigen administratie 35 nota’s contante inkoop voor leveringen van accu’s aan verdachte in 2016 tot en met medio 2018 overgelegd. 34 nota’s worden ook aangetroffen in de in beslaggenomen administratie. Hij verklaart daarnaast op 4 september 2018 dat hij denkt op jaarbasis ongeveer 20 keer bij verdachte accu’s te leveren. Aan [naam 6] worden 6 nota’s contante inkoop en 6 begeleidingsbrieven getoond, waaronder de in de tenlastelegging genoemde nota’s van 10 maart 2017 en 17 januari 2017. De handtekeningen op deze nota’s herkent hij niet als zijn eigen handtekening.
Getuige [getuige 5] heeft ter terechtzitting op 10 december 2020 verklaard dat hij ontdoener [naam 6] wel kent. Volgens [getuige 5] kwam [naam 6] met een grondverzetwagen met een oudere man, maar deze oudere man kwam ook wel eens alleen. [getuige 5] heeft verklaard dat zij ongeveer twee keer per week kwamen.
Getuige [getuige 7] heeft ter terechtzitting op 14 december 2020 verklaard dat hij ontdoener [naam 6] wel kent en dat zij meestal met zijn tweeën kwamen met een geel oprijwagentje met daarop de accu’s. Hij verklaarde dat er ook wel eens een derde man bij was die ‘ [naam 9] ’ heette.
Overweging
De rechtbank overweegt dat door de verdediging is aangevoerd dat er door of namens [naam 6] meer accu’s aan verdachte zijn geleverd dan blijkt uit zijn administratie. Dit scenario wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 5] en [getuige 7] .
[naam 6] heeft zelf verklaard dat hij ongeveer 20 keer per jaar accu’s aan verdachte levert, terwijl uit zijn overgelegde administratie blijkt dat er 12 leveringen in 2016 zijn geweest en 14 leveringen in 2017. De discrepantie kan mogelijk verklaard worden door leveringen van de ‘oudere man’ en/of ‘ [naam 9] ’ namens [naam 6] . Deze ontbrekende leveringen zouden tevens een verklaring kunnen zijn voor het niet door [naam 6] herkennen van de handtekening op de aan hem getoonde nota’s contante inkoop. Voor de rechtbank is het derhalve niet onaannemelijk dat namens [naam 6] andere betrokkenen accu’s hebben geleverd en zij voor ontvangst van geldbedragen hebben getekend op de nota’s contante inkoop.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de in de tenlastelegging opgenomen 76 nota’s contante inkoop en 71 begeleidingsbrieven vals zijn opgemaakt en voorzien zijn van een valse handtekening. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 7 tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Op 12 juli 2018 is er een doorzoeking geweest op de adressen [adres 2] , [adres 4] en de [adres 3] . In de in beslag genomen fysieke administratie worden 28 ondertekende nota’s contante inkoop met bijbehorende begeleidingsbrieven, gedateerd van 10 februari 2016 tot en met 26 augustus 2017, aangetroffen, geleverd door [naam 1] en dat deze zijn ondertekend door eigenaar [naam 1] waarbij een handtekening is geplaatst. Op de begeleidingsbrieven staat als afzender, ontdoener en vervoerder [naam 1] te Arnhem vermeld met als bestemming [adres 2] . De begeleidingsbrieven zijn steeds op dezelfde wijze kennelijk door middel van een printer bedrukt. Als kenteken wordt op de begeleidingsbrief steeds genoemd: DE-RD-EN. Geen van de begeleidingsbrieven was ondertekend, uitgezonderd een krul in de kolom van de ontvanger waar een handtekening geplaatst zou moeten zijn.
Op 4 september 2018 heeft [naam 1] twee nota’s contante inkoop overgelegd. Een nota van 18 februari 2016 en één van 9 maart 2016 met een totaalgewicht van 1.150 kilo accu’s. De overgelegde nota van 9 maart 2016 bevindt zich ook tussen de 28 nota’s in de fysieke administratie van [Medeverdacht bedrijf 3] B.V.
[naam 1] verklaart dat hij in 2016 twee keer accu’s aan [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. geleverd heeft, maar niet de hoeveelheden die uit de administratie van [verdachte] naar voren komen. Ook verklaart hij dat hij in 2017 geen accu’s naar [verdachte] heeft gebracht, maar dat er wel een container met oud ijzer door [verdachte] is opgehaald.
Aan [naam 1] worden 22 nota’s getoond. Op 21 nota’s herkent hij de handtekening niet als zijn eigen handtekening. De handtekening op de nota van 9 maart 2016 herkent hij als zijn eigen handtekening.
Verbalisant [verbalisant 3] relateert op 12 februari 2019 dat op de fysiek inbeslaggenomen nota’s uit de administratie van [verdachte] geen enkele handtekening, voor zover deze duidelijk zichtbaar was, overeenkwam met - of leek op - de handtekening van [naam 1] , die vermeld stond op de nota contante inkoop van 9 maart 2016.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Op 12 juli 2018 is er een doorzoeking geweest op de adressen [adres 2] , [adres 4] en de [adres 3] . In de in beslag genomen fysieke administratie worden 14 nota’s contante inkoop met bijbehorende begeleidingsbrieven aangetroffen die betrekking hadden op de inkoop van accu’s van [Autodemontagebedrijf] . De nota’s contante inkoop, gedateerd van 18 maart 2016 tot en met 11 november 2017, hebben betrekking op de inkoop van accu’s, soms in combinatie met een andere afvalstof van [Autodemontagebedrijf] , door [Medeverdacht bedrijf 2] B.V. De nota’s zijn voorzien van verschillende handtekeningen bij de regel “voldaan per kas”. De begeleidingsbrieven zijn steeds op dezelfde wijze kennelijk door middel van een printer bedrukt. Op de begeleidingsbrieven staat als afzender, ontdoener en vervoerder Autodemontage [Autodemontagebedrijf] vermeld. De locatie van herkomst is [adres 5] . De ontvanger is [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. op het adres [adres 2] . Locatie van bestemming is [adres 3] . Bij kenteken is vermeld DE-RD-EN. De formulieren zijn niet ondertekend en in het vak “handtekening ontvanger” is steeds een krul geplaatst.
Getuige [getuige 10] verklaart op 12 juli 2018, als volgt:
…’
(V) Wat is uw functie bij [Autodemontagebedrijf] V.O.F.?
(A) Ik ben werkgever en werknemer. Ik ben vennoot.
…
(V) Wat is uw relatie tussen uw bedrijf en [Medeverdacht bedrijf 3] dan wel [Medeverdacht bedrijf 2] ?
(A) Niks, We doen daar al heel lang geen zaken meer mee. Ik ken het bedrijf wel, het zit in Varsseveld en Goor.
…
(V) Aan welk bedrijf geeft u uw accu’s nu af?
(A) De laatste paar jaar aan [bedrijf 3] uit Kampen.
Uit LMA-gegevens blijkt dat [Autodemontagebedrijf] in 2016 bijna 9 ton (8.825 kilo) en in 2017 ruim 8 ton (8.645 kilo) accu’s in zeven vrachten heeft afgegeven aan [bedrijf 3] B.V. in Kampen. [Autodemontagebedrijf] is door de gemeente Deventer aangeschreven naar aanleiding van een milieucontrole op 15 november 2016. Uit deze aanschrijving blijkt dat het bedrijf al jaren geen zaken (meer) doet met [verdachte] . In 2016 tot 12 juli 2018 heeft het bedrijf uitsluitend 21 ton accu’s aan [bedrijf 3] in Kampen afgegeven.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde
Op 12 juli 2018 is er een doorzoeking geweest op de adressen [adres 2] , [adres 4] en de [adres 3] . In de in beslag genomen fysieke administratie worden 27 nota’s contante inkoop en 32 begeleidingsbrieven aangetroffen die betrekking hadden op de inkoop van accu’s van [naam 5] en [bedrijf 5] te Enschede. De nota’s contante inkoop, gedateerd van 17 mei 2016 tot en met 23 maart 2018, hebben betrekking op de inkoop van accu’s, soms in combinatie met een andere afvalstof, van [naam 5] , door [Medeverdacht bedrijf 2] B.V. De nota’s zijn voorzien van verschillende handtekeningen bij de regel “voldaan per kas”. De begeleidingsbrieven zijn steeds op dezelfde wijze kennelijk door middel van een printer bedrukt. Op de begeleidingsbrieven staat als afzender, ontdoener en vervoerder [naam 5] te Enschede vermeld. Locatie van bestemming is [adres 3] . Bij kenteken is vermeld DE-RD-EN. De formulieren zijn niet ondertekend en in het vak “handtekening ontvanger” is steeds een krul geplaatst.
Op 18 september 2018 verklaart [naam 5] , als volgt:
…’Ik ben de eigenaar van [naam 5] metaalhandel.
…
(V) Heeft u in 2016, 2017 en 2018 afval accu’s afgegeven aan [verdachte] ?
(A) in 2018 heb ik wel accu’s aan [verdachte] afgegeven. Van 2016 en 2017 moet ik dat eerst nakijken.
(V) Kloppen de door [verdachte] gemelde hoeveelheden?
(A) Nee, dit klopt helemaal niet.
(V) Welke hoeveelheden heeft u wel afgegeven?
(A) Ik heb in 2018 twee keer een vracht accu’s afgegeven aan [verdachte] . Deze heb ik nog nooit zelf gebracht, ze worden altijd hier bij mijn bedrijf afgehaald door [verdachte] en hierbij vindt nooit een contante betaling plaats. Ik heb nog nooit een dubbeltje contant betaald gekregen van [verdachte] . Betalingen gaan altijd alleen maar via de bank.
…
(A)…Mijn contactpersoon is [verdachte] .
…
(O) Wij tonen u een aantal kopieën van bonnen met betrekking tot kasbetalingen van [verdachte] aan u.
(V) Kent u deze bonnen?
(A) Nee, ik ken deze niet.
(V) Welke van deze bonnen hebben betrekking op levering van afgedankte accu’s door u?
(A) Geen enkele.
(V) Wie plaats een handtekening op deze bonnen?
(A) De handtekening is niet van mij’.
Uit de door [naam 5] op 24 september 2018 overgelegde administratie volgt een combinatie van creditfacturen en begeleidingsbrieven en één creditfactuur en omschrijvingsformulier.
Verbalisant [verbalisant 4] relateert op 11 februari 2019 dat op de fysiek inbeslaggenomen nota’s uit de administratie van [verdachte] , geen enkele handtekening overeenkwam met de handtekening van [naam 5] , gezet onder zijn getuigenverklaring.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 3, 4 en 6 tenlastegelegde
Getuige [getuige 9] verklaart op 19 december 2018, als volgt:
…’Ik ben KAM coördinator bij [verdachte] .
…
(V) Waar worden de kasbonnen/nota’s opgemaakt?
(A) Als er per kas wordt uitbetaald dan gebeurt dat bij de [adres 2] .
(V) Bij contante betaling; de kasbon, wie maakt de nota op?
(A) Dat is [verdachte] of [medeverdachte] .
(V) Door wie wordt de nota uitbetaald?
(A) Per kas door 1 van beiden dan.
…
(V) Welke onderneming is volgens u verantwoordelijk voor de opslag voor accu’s?
(A) Dat valt onder de vergunning van de [Medeverdacht bedrijf 1] . De handel is echter van [Medeverdacht bedrijf 2] BV’.
Op 4 december 2020 verklaart getuige [getuige 2] , als volgt:
…’Ik sta op de loonlijst van [Medeverdacht bedrijf 3] B.V.
… Ik ben planner voor alle BV’s van [verdachte] .
…
(V) Wie is/zijn uw leidinggevende(n)?
(A) Mijn leidinggevenden zijn [verdachte] en [getuige 3] . Met name [verdachte] .
(V) Wie stuurt uw dagelijkse werkzaamheden aan?
(A) Dat is [verdachte] .
…
(V) Wat is uw rol bij het doen van meldingen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen?
(A)Ik doe de meldingen bij het LMA.
…
(V) Wanneer wordt er een begeleidingsbrief opgemaakt en wie bepaalt dit?
(A) Ik weet niet hoe dat in deze gevallen gebeurt. Ik weet wel dat je per klant een template kunt opmaken waardoor je met een druk op de knop een begeleidingsbrief kan printen. Ik kan me voorstellen dat als je een inkoop wilt boeken in Pieter Bas je er een begeleidingsbrief bij print. Je hebt dan gelijk alle juiste gegevens zoals afvalstroomnummer’.
Getuige [getuige 3] verklaart ter terechtzitting op 10 december 2020, als volgt:
…’Ik werk sinds oktober 2012 bij [verdachte] . Volgens mijn contract ben ik administrateur.
…De kasbonnen worden opgemaakt aan de Kloosterstraat.
…Degene die aan de weegbrug zit maakt de kasbon op voor de contante betaling. [naam 15] maakte, ze op. Dat heeft [medeverdachte] gedeeltelijk overgenomen, maar ook [verdachte] . Ik maakte zelf ook wel eens kasbonnen op.
…Het ligt aan de hoeveelheid die gebracht wordt of er ook een geleidebrief bij moet. Soms hebben klanten die zelf bij zich, anders maken we de brief op kantoor. Als een bedrijf het komt brengen moet er in ieder geval een geleidebrief bij. Bij particulieren hoeft dat niet. De kasbonnen gaan naar de administratie en dan wordt er achteraf op kantoor een brief bij gemaakt, aan de hand van de kasbon.
…De krul op de brieven wordt er door de administratie opgezet als de brief is aangemaakt en achter de bon is geniet. Dat is een administratieve handeling.
Op 11 juli 2019 om 09:04:37 uur voert verdachte een gesprek met ‘ene’ [naam 10] over bonnen en diverse ontdoeners. Dit getapte gesprek bevat onder meer het navolgende:
…’
[naam 10] : Even voor de bonnetjes [verdachte] , kan dat?
[verdachte] : Ja je hebt de prijzen gezien he?
…
[naam 10] : Vlastuin (fon) met knipijzer 12 ton 0.80
[verdachte] : ..9..0..80……23..
…
[naam 10] : van Ee (fon) een bouwhal hier uit Ede (fon) met bedrijfsafval ..2460…
[verdachte] : ….2960…
Op 13 juli 2018 om 08:44:22 uur voert verdachte een gesprek met ‘ene’ [naam 10] over het aanpassen van bonnen. Dit getapte gesprek bevat onder meer het navolgende:
…’
[naam 10] : [verdachte] , de bonnen van gisteren heb ik zelf even aangepast.
[verdachte] : Hmm, Hmm
[naam 10] : Bepaalde bakken heb ik gewoon behoorlijk wat boven op gegooid, dus vandaar. Ik denk je hebt zat aan je hoofd, dus ik denk ik heb het zelf even opgelost, ja.
[verdachte] : Ja is goed.
Op 18 juli 2018 om 17:16:43 uur voert verdachte een gesprek met ‘ene’ [naam 10] over bonnen. Dit getapte gesprek bevat onder meer het navolgende:
…’
[verdachte] : ja, zeg maar.
[naam 10] : [naam 11] 4480.
[verdachte] : 7480.
[naam 10] : [naam 12] met bedrijfsafval, 10 ton, 180.
[verdachte] : 1380…ntv allemaal weg geloof ik.
[naam 10] : [bedrijf 4] bedrijfsafval 640.
[verdachte] . 840.
Ter terechtzitting op 19 april 2021 heeft verdachte. als volgt verklaard:
‘
Het klopt dat ik via [bedrijf 1] bestuurder ben van [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. Alle inkomende accu’s zijn voor [Medeverdacht bedrijf 2] . Ik weet niet waarom op sommige nota’s contante inkoop [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. staat. Mijn vader en mijn oom hadden niets met het kantoor. Samen met [getuige 3] moest ik zorgen dat het kantoor, waar de administratie gedaan werd, en het buitenterrein één werd. Ik kan mij voorstellen dat ik op kantoor als feitelijk leidinggevende werd gezien.’
Algemene bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 3, 4 en 6 tenlastegelegde
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat de ontdoeners [naam 1] , [Autodemontagebedrijf] en [naam 5] meer accu’s hebben geleverd dan zij aangeven, is op basis van de stukken in het procesdossier niet aannemelijk geworden
Door de verdediging is tevens het verweer gevoerd dat geen onderzoek is gedaan naar de volledigheid van de door de ontdoeners overgelegde administratie en de overgelegde stukken daarom geen enkele bewijswaarde hebben. De rechtbank verwerpt dit verweer nu de enkele stelling van de verdediging dat er voorafgaand aan de invordering een informatieverzoek gedaan is, niet impliceert dat daardoor de gehele administratie niet overgelegd is.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat in de periode van 10 februari 2016 tot en met 16 augustus 2017 in Varsseveld 21 nota’s contante inkoop en 21 (bijhorende) begeleidingsbrieven vals zijn opgemaakt en voorzien zijn van een valse handtekening. Op deze documenten is namelijk ingevuld dat [naam 1] te Arnhem in de voorgenoemde periode diverse hoeveelheden accu’s aan [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. heeft geleverd, waarna er door [naam 1] een handtekening op de nota’s contante inkoop zou zijn gezet. Dit terwijl [naam 1] heeft verklaard dat hij in 2016 tweemaal accu’s naar [verdachte] heeft gebracht en in 2017 helemaal niet. Deze verklaring acht de rechtbank betrouwbaar, mede gelet op de constatering van verbalisant van den Hoek dat de handtekeningen op de aan [naam 1] getoonde nota’s contante inkoop niet overeenkomen met de handtekening van [naam 1] zelf. Het enkele feit dat door een medewerker van [verdachte] is verklaard dat hij [naam 1] regelmatig op het bedrijfsterrein heeft gezien, is onvoldoende om de verklaring van [naam 1] als onbetrouwbaar aan te merken. [naam 1] heeft immers verklaard dat hij wel enkele keren accu’s heeft gebracht.
Voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de documenten vals zijn opgemaakt en van een valse handtekening zijn voorzien. Naast het valselijk opmaken is de rechtbank voorts van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat het oogmerk bestond de nota’s contante inkoop en begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken, namelijk door ze in de administratie op te nemen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat in de periode van 18 maart 2016 tot en met 11 november 2018 in Varsseveld 14 nota’s contante inkoop en 14 (bijhorende) begeleidingsbrieven vals zijn opgemaakt en voorzien zijn van een valse handtekening. Op deze documenten is namelijk ingevuld dat [Autodemontagebedrijf] te Deventer in de voorgenoemde periode diverse hoeveelheden accu’s aan [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. heeft geleverd, waarna er door [Autodemontagebedrijf] een handtekening op de nota’s contante inkoop zou zijn gezet. Dit terwijl één van de vennoten van [Autodemontagebedrijf] , [getuige 10] , heeft verklaard dat [Autodemontagebedrijf] al jaren geen zaken meer doet met [verdachte] . Deze verklaring acht de rechtbank betrouwbaar nu de LMA-gegevens het niet leveren van accu’s aan [verdachte] ondersteunen.
Door de verdediging is een alternatief scenario geschetst dat er gelet op een eerdere identiteitsfraude andere personen zijn geweest die namens [Autodemontagebedrijf] hebben geleverd. De rechtbank acht een dergelijk scenario niet aannemelijk geworden, nu er geen aanwijzingen zijn dat in de periode van 18 maart 2016 tot en met 11 november 2018 14 maal (een) ander(e) perso(o)n(en) zich heeft/hebben voorgedaan als [Autodemontagebedrijf] gevestigd aan de [adres 5] . De stelling dat de naam [Autodemontagebedrijf] een veelvoorkomende naam is, is daarvoor onvoldoende.
Voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de documenten vals zijn opgemaakt en van een valse handtekening zijn voorzien. Naast het valselijk opmaken is de rechtbank voorts van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat het oogmerk bestond de nota’s contante inkoop en begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken, namelijk door ze in de administratie op te nemen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde
Uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat in de periode van 27 mei 2016 tot en met 23 maart 2018 in Varsseveld 27 nota’s contante inkoop en 27 (bijhorende) begeleidingsbrieven vals zijn opgemaakt en voorzien zijn van een valse handtekening. Op deze documenten is namelijk ingevuld dat [naam 5] te Enschede in de voorgenoemde periode diverse hoeveelheden accu’s aan verdachte heeft geleverd, waarna er door [naam 5] een handtekening op de nota’s contante inkoop zou zijn gezet. Dit terwijl [naam 5] heeft verklaard dat hij geen nota’s contante inkoop van verdachte heeft ontvangen, omdat de accu’s opgehaald worden. Hij ontving geen nota’s contante inkoop maar creditfacturen. Door de verdediging is betoogd dat [naam 5] – gelet op de overgelegde Whats App berichten tussen [verdachte] en [naam 5] – aantoonbaar liegt. De rechtbank overweegt dat uit deze berichten blijkt dat [naam 5] informeert naar prijzen, maar dat dit informeren niet inhoudt dat er daadwerkelijk accu’s geleverd worden. De rechtbank kan hieruit bovendien niet afleiden of er meer leveringen zijn geweest, dan uit de administratie van [naam 5] blijkt. De rechtbank is van oordeel dat mede gelet op de door [naam 5] overgelegde administratie, die louter creditfacturen bevat en geen nota’s contante inkoop, zijn verklaring als betrouwbaar aangemerkt dient te worden. Het ophalen van accu’s door verdachte betekent immers dat er creditfacturen opgemaakt dienen te worden, op basis waarvan de begeleidingsbrieven worden gemaakt. [naam 5] heeft op 23 aan hem getoonde nota’s de gezette handtekening niet als zijn eigen handtekening herkend. De constatering van verbalisant [verbalisant 4] dat de handtekeningen op de aan [naam 5] getoonde nota’s contante inkoop niet overeenkomen met de handtekening van [naam 5] ondersteunen de conclusie dat dit valse handtekeningen betreft.
Voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de documenten vals zijn opgemaakt en van een valse handtekening zijn voorzien. Naast het valselijk opmaken is de rechtbank voorts van oordeel dat ook wettig en overtuigend bewezen is dat het oogmerk bestond de nota’s contante inkoop en begeleidingsbrieven als echt en onvervalst te gebruiken, namelijk door ze in de administratie op te nemen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 3, 4 en 6 tenlastegelegde
Toerekening aan [Medeverdacht bedrijf 2] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. en opzet
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Gelet op de hiervoor genoemde getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 9] zijn de handel en het opslaan van accu’s gedragingen die passen in de normale bedrijfsvoering van [Medeverdacht bedrijf 2] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. Om deze handel te registreren, worden er volgens getuige [getuige 3] binnen de [verdachte] B.V. ‘s nota’s contante inkoop en bijbehorende begeleidingsbrieven opgemaakt. Hierbij is sprake van een vervlochten bedrijfsvoering, hetgeen ook uit de verklaringen van getuige [getuige 2] en [getuige 3] blijkt. Het door werknemers werkzaam op de administratie van [verdachte] opmaken van valse nota’s contante inkoop en begeleidingsbrieven met betrekking tot de ontdoeners [naam 1] , [Autodemontagebedrijf] en [naam 5] kan daarom in redelijkheid aan [Medeverdacht bedrijf 2] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. worden toegerekend.
Bij valsheid in geschrift is vereist dat er minst genomen sprake was voorwaardelijk opzet op het valse karakter van het geschrift, met het oogmerk het geschrift als echt en onvervalst te gebruiken. In het licht van dat vereiste overweegt de rechtbank dat van elk bedrijf mag worden verwacht dat de administratie en het gebruik van documenten uit die administratie een juiste voorstelling geeft van de waarheid. De handelingen van werknemers die administratiewerkzaamheden verrichten, komen gelet op de bijzondere eisen die aan de administratie van een werkgever dienen te worden gesteld, voor rekening van de werkgever. Daarmee acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat voornoemde rechtspersonen op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat er valse nota’s contante inkoop en begeleidingsbrieven in de administratie zijn opgenomen en dat die documenten als echt en onvervalst zouden kunnen worden gebruikt.
De rechtbank is, in het licht van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in samenhang bezien, van oordeel dat uit de hiervoor genoemde tapgesprekken volgt dat bij de rechtspersonen, als onderdeel van de [bedrijfsnaam] , op zijn minst genomen het beleid bestond het niet zo nauw te nemen met de waarheid als het om het opmaken van “bonnen” (administratie) gaat en de rechtbank concludeert dat gelet op het veelvuldig en stelselmatig opnemen van valse documenten in de administratie met betrekking tot accu’s - zoals uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt - binnen het bedrijf het oogmerk bestond de betreffende nota’s contante inkoop en bijbehorende begeleidingsbrieven als echt en onvervalst in de administratie te gebruiken om anderszins niet te verantwoorden afvalstromen administratief af te dekken. Een en ander is voor de rechtspersonen dienstig geweest in het uitgeoefend bedrijf en geeft blijk van opzet binnen en dus van het bedrijf op de verweten gedragingen.
Feitelijke leidinggeven door verdachte
Zoals hiervoor bij het onder 1 tenlastegelegde is overwogen kan na het toerekenen van verboden gedragingen aan een rechtspersoon bezien worden of verdachte als feitelijke leidinggevende aangemerkt kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode (middellijk) bestuurder was van de [Medeverdacht bedrijf 1] B.V. en [Medeverdacht bedrijf 3] B.V. Uit het oogpunt van formeel bestuurder was verdachte derhalve bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van het valselijk opmaken van nota’s contante inkoop en begeleidingsbrieven. Verdachte heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat hij ervoor zorgde dat het kantoor en het buitenterrein één werden en dat hij zich kan voorstellen dat hij op kantoor als feitelijke leidinggevende werd gezien. Naast het feit dat verdachte in de tenlastegelegde periode formeel bestuurder was, werd hij – gelet op voornoemde getuigenverklaringen – ook als daadwerkelijk leidinggevende gezien en blijkt uit de getapte gesprekken dat verdachte een actieve rol had bij het opmaken van de administratie. Uit deze gesprekken blijkt dat met verdachte wordt overlegd over het aanpassen van bonnen en wordt aan hem instemming gevraagd. Aan de hiervoor vastgestelde bedrijfscultuur om het niet zo nauw met de waarheid te nemen, gaf hij actief leiding. Louter een week na de doorzoeking wordt er weer ‘opgehoogd’ bij het opmaken van bonnen. Verdachte wist van het valselijk opmaken van nota’s contante inkoop en begeleidingsbonnen en heeft geen maatregelen genomen om dit tegen te gaan terwijl dit wel van hem gevergd kon worden.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene het onder 3, 4 en 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.