5.2Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat bij het opleggen van de aanslagen afgeweken is van de gedane aangiften en dat de aantallen v.e. ambtshalve door middel van schatting zijn vastgesteld voor deze jaren. De grondslag van deze schatting wordt gevormd door artikel 122j van de Waterschapswet en artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het vaststellen van het aantal v.e. door middel van schatting is naar haar mening mogelijk als aan één van de voorwaarden is voldaan die zijn genoemd in artikel 122j van de Waterschapswet en artikel 18 van de Verordeningen.
6. Eiseres is een meetbedrijf en is verplicht het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen te berekenen met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I bij de Verordeningen opgenomen voorschriften.
7. In geschil is of de in Bijlage I bij de Verordeningen genoemde normbladen zodanig bekend zijn gemaakt dat zij voor een ieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde normbladen buiten twijfel is. De rechtbank wijst hierbij op hetgeen de Hoge Raad in het arrest van 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868, in de opdracht aan het verwijzingshof gesteld heeft. 8. De rechtbank stelt voorop dat het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht een belangrijke rol speelt. Een belastingplichtige dient zelf aan de hand van gepubliceerde wet- en regelgeving voorafgaand aan doch in ieder geval op het moment van het ontstaan van zijn materiële belastingschuld de omvang van zijn fiscale verplichtingen te kunnen vaststellen.
9. De stelling van verweerder dat voor de vraag of aan de kenbaarheidseisen is voldaan het tijdstip waarop de aanslag is opgelegd beslissend is, kan niet slagen. De Hoge Raad heeft in het hiervoor genoemde arrest expliciet gesteld dat eerst aan de kenbaarheidseisen is voldaan indien zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor een ieder toegankelijk zijn. De door verweerder in zijn uitspraak op bezwaar genoemde jurisprudentie is niet van toepassing op onderhavig geschil, nu geen sprake is van een gelijke situatie als in de zaken waarnaar is verwezen.
Voorts kan de terinzagelegging van de NEN-normen op 22 november 2016 op het kantoor van het Waterschap ten aanzien van de Verordeningen 2015 en 2016 niet gelden als een tijdige en op de voorgeschreven wijze bekendmaking van de NEN-normen.
10. Hieruit volgt dat met betrekking tot de Verordeningen 2015 en 2016 ten aanzien van de NEN-normen, genoemd in Bijlage I van de Verordeningen, niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
11. Vervolgens dient de vraag zich aan welke gevolgen het voorgaande voor de aan eiseres opgelegde belastingaanslagen heeft.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aantal v.e. op de voet van artikel 122j van de Waterschapswet kan worden geschat. Ook is volgens verweerder het ambtshalve vaststellen van een aanslag mogelijk op de voet van artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het vaststellen van het aantal v.e. door middel van schatting is mogelijk als aan één van de voorwaarden is voldaan die zijn genoemd in artikel 122j van de Waterschapswet en artikel 18 van de Verordeningen, aldus verweerder.
12. Zoals hiervoor is aangegeven is eiseres een meetbedrijf. Voor de wijze van meting, bemonstering en analyse van afvalwater bevat Bijlage I bij de Verordeningen voorschriften.
13. Nu ten aanzien van de NEN-normen niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan, zijn de Verordeningen 2015 en 2016 onverbindend voor zover bij het bepalen van de heffingsmaatstaf het aantal v.e. moet worden bepaald op de in Bijlage I bij de Verordeningen voorgeschreven wijze van meten, bemonsteren en analyseren.
14. Dit heeft eveneens tot gevolg dat verweerder niet bevoegd is het aantal v.e. te schatten als bedoeld in artikel 18 van de Verordeningen. De in dat artikel bedoelde schatting geldt als een aanvulling op gegevens die onvolledig zijn. Omdat de Verordeningen onverbindend zijn is artikel 18 ook niet van toepassing.
Overigens ontbreekt ook om een andere reden de bevoegdheid om door schatting de aanslag vast te stellen. Immers, in het onderhavige geval doet zich geen van de vier in artikel 18 voor toepassing van de schattingsbevoegdheid genoemde vereisten voor; ze kennen alle vier de voorwaarde dat de heffingsplichtige zich niet aan voor hem geldende voorschriften heeft gehouden.
15. Nu bij de aan eiseres opgelegde aanslagen geen onderscheid is gemaakt tussen afgevoerd huishoudelijk afvalwater en afgevoerd bedrijfsafvalwater, ziet de rechtbank aanleiding de gehele aanslagen over de jaren 2015 en 2016 te vernietigen.
16. De beroepen zijn gegrond.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is er zowel in de bezwaar- als in de beroepsfase sprake van samenhang tussen de twee zaken waarop deze uitspraak ziet. Gelet daarop stelt de rechtbank de (proces)kostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333,- (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 265,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- x wegingsfactor 1).
18. De rechtbank bepaalt eveneens dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Vanwege de samenhang tussen de beroepen is van eiseres éénmaal griffierecht van € 354,- geheven.