ECLI:NL:RBOVE:2021:2001

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
20/1463 en 20/1464
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van belastingverordeningen door niet voldoen aan kenbaarheidsvereiste voor NEN-normen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) over de opgelegde aanslagen in de zuiveringsheffing voor de belastingjaren 2015 en 2016. Eiseres, een meetbedrijf dat bedrijfsafvalwater van visverwerkende bedrijven zuivert, heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslagen die zijn opgelegd op basis van de Verordeningen zuiveringsheffing van het Waterschap Zuiderzeeland. Eiseres stelt dat de aanslagen vernietigd moeten worden omdat de NEN-normen, waarop de aanslagen zijn gebaseerd, niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, waardoor niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de NEN-normen niet op een tijdige en voorgeschreven wijze zijn gepubliceerd, waardoor de Verordeningen voor de jaren 2015 en 2016 onverbindend zijn. Dit heeft tot gevolg dat de heffingsambtenaar niet bevoegd is om het aantal vervuilingseenheden te schatten, zoals bedoeld in de Verordeningen. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres gegrond verklaard, de aanslagen vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht, waarbij belastingplichtigen voorafgaand aan de belastingheffing inzicht moeten hebben in hun fiscale verplichtingen.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummers: Awb 20/1463 en Awb 20/1464

uitspraak van de meervoudige belastingkamer in de geschillen tussen

[naam 1] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,
gemachtigden: [naam 2] ,
en
de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT),verweerder,
gemachtigde: [naam 3]

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres op 30 november 2018 voor het belastingjaar 2015 een definitieve aanslag in de zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgelegd van € 156.518,80 voor de bedrijfsruimte op het adres [adres] te [plaats] . Verweerder heeft deze aanslag opgelegd voor het Waterschap [naam 4] het Waterschap).
Op 31 juli 2019 heeft verweerder namens het Waterschap aan eiseres voor het belastingjaar 2016 een definitieve aanslag in de zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgelegd van € 217.085,75 voor dit adres.
Bij uitspraken op bezwaar van 12 juni 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 5]

Overwegingen

1.1
Eiseres zuivert op het adres [adres] te [plaats] bedrijfsafvalwater van visverwerkende bedrijven.
Eiseres heeft verweerder verzocht om een beschikking, inhoudende dat voor de berekening van de vervuilingswaarde van het afvalwater mag worden volstaan met gegevens die met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen.
Verweerder heeft aan eiseres voor 2015 op 31 december 2014 en voor 2016 op 31 december 2015 een dergelijke beschikking afgegeven.
1.2
Op 30 mei 2016 heeft eiseres aangifte gedaan over het belastingjaar 2015, waarbij de totale vervuilingswaarde is berekend op 543,25 vervuilingseenheden (v.e.). Verrekening met de op 31 juli 2015 opgelegde voorlopige aanslag van € 14.500,- heeft tot gevolg dat
€ 17.008,58 moet worden bijbetaald.
1.3
Op 26 juni 2017 heeft eiseres aangifte gedaan over het belastingjaar 2016, waarbij de totale vervuilingswaarde is berekend op 555,77 v.e. Verrekening met de op 10 januari 2016 opgelegde voorlopige aanslag van € 17.214,- heeft tot gevolg dat € 14.676,07 moet worden bijbetaald.
2.1
Verweerder heeft eiseres voor het belastingjaar 2015 een definitieve aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 156.518,80. De heffingsmaatstaf van deze aanslag bedraagt 2.698,6 v.e. Na verrekening van de voorlopige aanslag voor 2015 van € 14.500,- dient eiseres op deze definitieve aanslag nog een bedrag van € 142.018,80 te betalen.
2.2
Voor het belastingjaar 2016 is aan eiseres een definitieve aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 217.085,75, gebaseerd op een heffingsmaatstaf van 3.783,3 v.e. Na verrekening van de voorlopige aanslag voor 2016 dient eiseres nog een bedrag van
€ 199.871,75 te betalen.
3. Deze aanslagen zijn gebaseerd op de Waterschapswet en de door de Algemene Vergadering van het Waterschap op respectievelijk 25 november 2014 en 24 november 2015
vastgestelde Verordeningen zuiveringsheffing Waterschap Zuiderzeeland voor respectievelijk de jaren 2015 en 2016 (hierna: de Verordeningen). Deze Verordeningen zijn gelijkluidend. Ingevolge de artikelen 8 en 9 van de Verordeningen kan het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen worden berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met inachtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften. Voor de wijze van bemonstering en analyse wordt verwezen naar NEN-normbladen. In onderdeel B van Bijlage I, “Analysevoorschriften”, staat in paragraaf 1 “Algemeen”:
“De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in onderdeel A van deze bijlage vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut. De publicatie van de normbladen wordt aangekondigd in de Nederlandse Staatscourant. Een wijziging in een normblad wordt eerst van kracht op 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de bekendmaking van de wijziging in de Nederlandse Staatscourant heeft plaatsgevonden.
De in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse ten minste aangetoond moeten kunnen worden.”
In paragraaf 2 “Analyse” van dat onderdeel B staat:
“De analyse van het monster geschiedt op de wijze zoals die is aangegeven in tabel B.”
In tabel B wordt voor de ontsluiting en meting van vervuilende stoffen verwezen naar NEN-normbladen.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aan haar opgelegde aanslagen voor 2015 en 2016 vernietigd moeten worden, omdat verweerder de aanslagen over deze jaren heeft gebaseerd op het door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de uitspraak van 24 maart 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:2615) onverbindend verklaarde deel van de Verordeningen.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de van belang zijnde NEN-normen bekend gemaakt zijn op de in artikel 73 van de Waterschapswet voorgeschreven wijze. Hiertoe is aangevoerd dat uit arresten van de Hoge Raad van 31 maart 1993 (ECLI:NL:HR:1993: ZC5307), 1 december 1993 (ECLI:NL:HR:1993:BH8218), 6 november 2015 (ECLI:NL:HR: 2015:3222) en 11 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3492) blijkt dat beslissend is of aan de kenbaarheidseisen is voldaan op het tijdstip waarop de aanslag is opgelegd. De onderhavige aanslagen zijn op 30 november 2018 en 31 juli 2019 vastgesteld.
Op het tijdstip van het vaststellen van de aanslagen voldeden de NEN-normen naar de mening van verweerder aan de kenbaarheidseisen. Op 22 november 2016 heeft het algemeen bestuur van het Waterschap Zuiderzeeland de Verordening zuiveringsheffing 2017 vastgesteld en bekendgemaakt in het Waterschapsblad, jaargang 2016, nr. 9653, van 2 december 2016. In artikel 24, vierde lid, van deze verordening is vermeld dat de in Bijlage I genoemde normbladen bekendgemaakt worden op de website en door terinzagelegging op het waterschapskantoor. De NEN-normen liggen sinds 22 november 2016 ter inzage op het kantoor van het Waterschap en daarvan is sindsdien mededeling gedaan in de belastingverordeningen.
Daarmee is volgens verweerder op het tijdstip waarop de aanslagen zijn vastgesteld voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde eisen voor de bekendmaking van de NEN-normen.
5.2
Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat bij het opleggen van de aanslagen afgeweken is van de gedane aangiften en dat de aantallen v.e. ambtshalve door middel van schatting zijn vastgesteld voor deze jaren. De grondslag van deze schatting wordt gevormd door artikel 122j van de Waterschapswet en artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het vaststellen van het aantal v.e. door middel van schatting is naar haar mening mogelijk als aan één van de voorwaarden is voldaan die zijn genoemd in artikel 122j van de Waterschapswet en artikel 18 van de Verordeningen.
6. Eiseres is een meetbedrijf en is verplicht het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen te berekenen met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I bij de Verordeningen opgenomen voorschriften.
7. In geschil is of de in Bijlage I bij de Verordeningen genoemde normbladen zodanig bekend zijn gemaakt dat zij voor een ieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde normbladen buiten twijfel is. De rechtbank wijst hierbij op hetgeen de Hoge Raad in het arrest van 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:868, in de opdracht aan het verwijzingshof gesteld heeft.
8. De rechtbank stelt voorop dat het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht een belangrijke rol speelt. Een belastingplichtige dient zelf aan de hand van gepubliceerde wet- en regelgeving voorafgaand aan doch in ieder geval op het moment van het ontstaan van zijn materiële belastingschuld de omvang van zijn fiscale verplichtingen te kunnen vaststellen.
9. De stelling van verweerder dat voor de vraag of aan de kenbaarheidseisen is voldaan het tijdstip waarop de aanslag is opgelegd beslissend is, kan niet slagen. De Hoge Raad heeft in het hiervoor genoemde arrest expliciet gesteld dat eerst aan de kenbaarheidseisen is voldaan indien zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daarop volgende jaren de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor een ieder toegankelijk zijn. De door verweerder in zijn uitspraak op bezwaar genoemde jurisprudentie is niet van toepassing op onderhavig geschil, nu geen sprake is van een gelijke situatie als in de zaken waarnaar is verwezen.
Voorts kan de terinzagelegging van de NEN-normen op 22 november 2016 op het kantoor van het Waterschap ten aanzien van de Verordeningen 2015 en 2016 niet gelden als een tijdige en op de voorgeschreven wijze bekendmaking van de NEN-normen.
10. Hieruit volgt dat met betrekking tot de Verordeningen 2015 en 2016 ten aanzien van de NEN-normen, genoemd in Bijlage I van de Verordeningen, niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan.
11. Vervolgens dient de vraag zich aan welke gevolgen het voorgaande voor de aan eiseres opgelegde belastingaanslagen heeft.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aantal v.e. op de voet van artikel 122j van de Waterschapswet kan worden geschat. Ook is volgens verweerder het ambtshalve vaststellen van een aanslag mogelijk op de voet van artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het vaststellen van het aantal v.e. door middel van schatting is mogelijk als aan één van de voorwaarden is voldaan die zijn genoemd in artikel 122j van de Waterschapswet en artikel 18 van de Verordeningen, aldus verweerder.
12. Zoals hiervoor is aangegeven is eiseres een meetbedrijf. Voor de wijze van meting, bemonstering en analyse van afvalwater bevat Bijlage I bij de Verordeningen voorschriften.
13. Nu ten aanzien van de NEN-normen niet aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan, zijn de Verordeningen 2015 en 2016 onverbindend voor zover bij het bepalen van de heffingsmaatstaf het aantal v.e. moet worden bepaald op de in Bijlage I bij de Verordeningen voorgeschreven wijze van meten, bemonsteren en analyseren.
14. Dit heeft eveneens tot gevolg dat verweerder niet bevoegd is het aantal v.e. te schatten als bedoeld in artikel 18 van de Verordeningen. De in dat artikel bedoelde schatting geldt als een aanvulling op gegevens die onvolledig zijn. Omdat de Verordeningen onverbindend zijn is artikel 18 ook niet van toepassing.
Overigens ontbreekt ook om een andere reden de bevoegdheid om door schatting de aanslag vast te stellen. Immers, in het onderhavige geval doet zich geen van de vier in artikel 18 voor toepassing van de schattingsbevoegdheid genoemde vereisten voor; ze kennen alle vier de voorwaarde dat de heffingsplichtige zich niet aan voor hem geldende voorschriften heeft gehouden.
15. Nu bij de aan eiseres opgelegde aanslagen geen onderscheid is gemaakt tussen afgevoerd huishoudelijk afvalwater en afgevoerd bedrijfsafvalwater, ziet de rechtbank aanleiding de gehele aanslagen over de jaren 2015 en 2016 te vernietigen.
16. De beroepen zijn gegrond.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is er zowel in de bezwaar- als in de beroepsfase sprake van samenhang tussen de twee zaken waarop deze uitspraak ziet. Gelet daarop stelt de rechtbank de (proces)kostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333,- (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 265,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- x wegingsfactor 1).
18. De rechtbank bepaalt eveneens dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Vanwege de samenhang tussen de beroepen is van eiseres éénmaal griffierecht van € 354,- geheven.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de aan eiseres over de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen zuiveringsheffing bedrijfsruimte;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.333,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, en mr. P.H. Banda en
mr. B.S. Kats, leden, in aanwezigheid van Y. van Arnhem, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.