Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
1.De procedure
- het vonnis van 23 september 2020;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 januari 2021.
2.De feiten
[gedaagde 1] c.s. bereid zijn het onroerend goed te verkopen. Voor het resterende deel heeft [gedaagde 1] geen voorstel gedaan. Deze e-mail houdt, voor zover relevant, het volgende in:
10 februari 2020. In deze brief heeft het CJIB herhaald dat het bereid blijft om een reële betalingsregeling in overweging te nemen. Tevens heeft het CJIB [gedaagde 1] geïnformeerd dat de onderhavige procedure gestart zou worden, als hij en zijn dochters niet vrijwillig zouden meewerken aan de verkoop van het onroerend goed.
5 april 2020 gereageerd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
NJ2015/290). Van nietigheid is slechts dan sprake als beide partijen op de hoogte zijn of geacht worden op de hoogte te zijn van de ongeoorloofde strekking (zie HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5986 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10175). Anders dan [gedaagde 1] c.s. stellen is de rechtbank van oordeel dat dit toetsingskader niet alleen van toepassing is als er sprake is van een dwangpositie van een derde.
- i) op 13 oktober 2014 heeft het CJIB [gedaagde 1] aangeschreven voor het resterende bedrag van de ontnemingsvordering te bedrage van € 1.586.143,30;
- ii) op 21 oktober 2014 is het onherroepelijke arrest aan [gedaagde 1] betekend, met daarin de mededeling dat als hij niet vóór 13 november 2014 overgaat tot betaling er executoriaal beslag op (on)roerend goed kan worden gelegd;
- iii) op 23 oktober 2014 is de koopovereenkomst gesloten;
- iv) op 25 november 2014 is het dwangbevel met een termijn van twee dagen betekend;
- v) op 27 november 2014 heeft de levering plaatsgevonden.
: “Er is altijd al gezegd dat de woning naar ons zou gaan. Volgens mijn vader zou dat voor ons fiscaal voordelig zijn. Voor mij voelde het dus als een logische volgende stap toen de woning daadwerkelijk aan ons werd overgedragen. Ik had er geen gevoel van urgentie erbij. Ik denk dat het telefonisch is gegaan. Ik heb een volmacht getekend. Dat leid ik af uit de e-mail van de notaris van 21 november 2014, maar ik herinner het me niet meer. Ik weet echt niet meer hoe het gegaan is met die koop. De bedingen in de koopakte dat mijn ouders in de woning mogen blijven wonen en dat wij een vergelijkbare woning voor hen moeten kopen als we deze woning zouden verkopen zijn vrij specifiek. Daarvoor moet je veel kennis hebben. Ik zie niet vaak koopovereenkomsten en weet dus niet wat gangbaar is. Ik vertrouw op de notaris. Ik val niet over kleine lettertjes. Dat mijn ouders in de woning mogen blijven wonen, voelt intuïtief logisch en dit beding voelt ook achteraf niet onlogisch”.
“Dat gebrek aan informatie is misschien in ons voordeel geweest. Wij wisten niet beter dan dat hij zijn straf had uitgezeten. Dat was het. Er zijn nooit tekenen geweest dat er nog wat liep. Ik heb wel vragen gesteld over de woning, maar geen goed antwoord gekregen. De vraag is wat er in dat kader van ons verwacht mag worden. Hadden we moeten weten wat er allemaal speelde? Ik vind dat je dan best wel veel druk op ons legt en veel van ons vraagt.”is in dat opzicht tekenend. Als de strekking van de rechtshandelingen [gedaagde 4] en [gedaagde 3] al niet kenbaar is geweest, wat niet kan worden vastgesteld, kan het beroep van [gedaagde 4] en [gedaagde 3] op het niet zijn voldaan aan het kenbaarheidsvereiste naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu zij daar zelf de hand in hebben gehad. Juist hun passieve houding heeft in dit geval de uitvoering van rechtshandelingen met een onzedelijke strekking mogelijk gemaakt. Dit maakt dat het mogelijk niet kenbaar zijn van de strekking voor rekening en risico van [gedaagde 4] en [gedaagde 3] komt en dat zij zich niet kunnen verschuilen achter het kenbaarheidsvereiste.
artikel 3:29 BW de te bewandelen weg. Dat houdt in dat de rechtbank de inschrijving op vordering van de onmiddellijk belanghebbende waardeloos verklaart. Inschrijving van dat vonnis machtigt de bewaarder de inschrijving van het beslag door te halen. Ingevolge lid 4 van het artikel kan het vonnis dat de verklaring bevat niet worden ingeschreven, voordat het in kracht van gewijsde is gegaan.
1.126,00 +(2 punten × tarief € 563,00 voor de
5.De beslissing
mr. U van Houten in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.