ECLI:NL:RBOVE:2021:1359

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
RK 21/2403
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding in verband met bezit van naaktfoto's van minderjarig meisje

Op 31 maart 2021 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een minderjarige, een verzoek tot schadevergoeding indiende. Verzoeker had naaktfoto's en filmpjes van een minderjarig meisje in zijn bezit. De officier van justitie had de zaak voorwaardelijk geseponeerd als een 'eenvoudige belediging' met een proeftijd van één jaar. De raadsvrouw van verzoeker betoogde dat het bezit van deze beelden niet als belediging kon worden gekwalificeerd en dat er gronden van billijkheid waren voor het toekennen van een schadevergoeding. De raadkamer oordeelde echter dat het in het belang van de minderjarige verzoeker was dat de aanklacht van 'kinderporno' niet op zijn strafblad was gekomen. De raadkamer concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een schadevergoeding en wees het verzoek integraal af. De kosten van de raadsvrouw dienden voor rekening van verzoeker en zijn ouders te komen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/271980-19
Verzoekschriftnummer: RK 21/2403
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
verder te noemen: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

Het verzoekschrift is op 1 maart 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het verzoekschrift is ondertekend en ingediend door verzoeker, bijgestaan en medeondertekend door zijn moeder [naam] en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Borne.
Het verzoek strekt ertoe verzoeker op grond van artikel 530 Sv een vergoeding ten laste van de Staat toe te kennen voor:
  • de kosten van de raadsvrouw in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer tot een bedrag van € 1.331,90;
  • de kosten van een raadsvrouw voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoek tot een bedrag van € 680,--.
Het verzoekschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 31 maart 2021. Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. C.P. Dronkers en de raadsvrouw van verzoeker mr. D. Greven gehoord. Verzoeker en zijn ouders zijn behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.
De raadkamer heeft kennis genomen van de door de officier van justitie overgelegde relevante stukken uit het dossier van de strafzaak tegen verzoeker en een schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie (OM) van 11 maart 2021.

2.De standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding billijk is en dat het verzoekschrift daarom moet worden toegewezen. De raadsvrouw heeft ter zitting het verzoekschrift -zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht. De strafzaak jegens verzoeker is op 10 februari 2020 voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van één jaar. De ‘verdenking’ is daarbij van sexting gewijzigd in een eenvoudige belediging. De proeftijd is thans verstreken, zodat de zaak inmiddels is geëindigd zonder oplegging van een straf of een maatregel. Hoewel er sprake is van een voorwaardelijk sepot, zijn er gronden van billijkheid aanwezig om over te gaan tot vergoeding van de kosten (HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5566). Op grond van de thans aanwezige bewijsmiddelen zou immers geen veroordeling kunnen plaatsvinden (HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1681). Sexting kan op basis van het dossier niet worden bewezen. Bovendien kan er geen sprake zijn van een belediging indien iemand een naaktfoto van een ander in zijn bezit heeft. Anders dan het OM is de raadsvrouw van mening dat de zaak tot een vrijspraak had geleid indien deze aan een rechter zou zijn voorgelegd. Omdat de verdenking in eerste instantie het verspreiden van kinderporno betrof en verzoeker ten tijde van het verhoor slechts vijftien jaar was, was rechtsbijstand alleszins gerechtvaardigd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift moet worden afgewezen. Dit standpunt heeft hij ter zitting -zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht. Verzoeker heeft aan zichzelf te wijten dat hij als verdachte is aangemerkt. Verzoeker heeft de naaktfoto’s en een filmpje van een minderjarig meisje in zijn bezit gehad. Hij is uiteindelijk niet vervolgd, omdat ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (sepotcode 20). Het is in het belang van de minderjarige verzoeker dat de vermelding van ‘kinderporno niet op zijn strafblad terecht is gekomen. Dat is de reden om te kiezen voor de aanklacht van ‘eenvoudige belediging’, zodat de zaak niet als ‘kinderporno’ in de systemen wordt verwerkt. De desbetreffende officier van justitie heeft de zaak met het oog op het belang van de minderjarige verdachte dan ook uitstekend afgehandeld. De ouders dienen daarom hun verantwoordelijkheid te dragen met betrekking tot de kosten die de raadsvrouw heeft gemaakt.

3.De ontvankelijkheid

Het verzoekschrift is tijdig ingediend. De raadkamer stelt vast dat het verzoekschrift ook overigens ontvankelijk is. De raadkamer heeft daarbij acht geslagen op jurisprudentie van de Hoge Raad, te weten HR 19 februari 2012, ECLI:NL:HR:2013:BX5566,
NJ 2013/402, bevestigd in HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2757,
NJ 2016/6.Daaruit volgt dat de in art. 591a, tweede lid, Sv (oud) (huidig: art. 530, tweede lid, Sv) neergelegde voorwaarde voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) naar de bedoeling van de wetgever niet betekent dat de zaak dient te zijn geëindigd door een rechterlijke einduitspraak in de zin van art. 348 en 350 Sv. Ook na andere wijzen van beëindiging van de zaak bestaat op de voet van art. 591a, tweede lid, Sv (oud) (huidig art. 530, tweede lid, Sv) de mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de verdediging.
De officier van justitie heeft verzoeker een brief, gedateerd 10 februari 2020, gestuurd met de mededeling dat de zaak voorwaardelijk geseponeerd is met een proeftijd van één jaar. De strafzaak is dus op 10 februari 2021 na het verstrijken van de proeftijd definitief geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en, voor wat betreft het verzoek op grond van artikel 530 Sv, ook zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr.

4.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Verzoeker, een vijftienjarige jongen, heeft bekend dat hij in 2019 naaktfoto’s en filmpjes van een minderjarig meisje in zijn bezit heeft gehad. Die foto’s en filmpjes kreeg hij in zijn bezit nadat een jongen aan een aantal andere jongens, waaronder verzoeker, had gevraagd wie er nog meer naaktfoto’s en filmpjes van het meisje wilden hebben. Verzoeker had daarop bevestigend geantwoord. Verzoeker heeft de foto’s en de filmpjes van zijn telefoon verwijderd.
De officier van justitie heeft de zaak vervolgens op 10 februari 2020 als een ‘eenvoudige belediging’ voorwaardelijk geseponeerd met een proeftijd van één jaar. De raadsvrouw is van mening dat bij het bezit van naaktfoto’s en filmpjes van een minderjarig meisje geen sprake is van belediging.
De raadkamer deelt echter het standpunt van de officier van justitie dat het in het belang van de minderjarige verzoeker is geweest dat de aanklacht van ‘kinderporno’ niet op zijn strafblad terecht is gekomen nu de officier van justitie heeft gekozen voor de aanklacht van ‘eenvoudige belediging’. Een aanklacht van ‘kinderporno’ op een strafblad heeft voor een betrokkene en zeker voor een minderjarige betrokkene doorgaans immers veel meer gevolgen dan een vermelding van ‘eenvoudige belediging’. De raadkamer is dan ook van oordeel dat er in dit geval en onder deze omstandigheden geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een schadevergoeding voor de kosten van de raadsvrouw. De kosten hiervan alsmede de kosten van de raadsvrouw voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het onderhavige verzoekschrift behoren voor rekening van verzoeker en zijn ouders te komen.
De raadkamer zal het verzoek tot schadevergoeding daarom integraal afwijzen.

5.De beslissing

De raadkamer
wijsthet verzoek in zijn geheel
af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van N. Klunder, griffier, ondertekend door de rechter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.