ECLI:NL:RBOVE:2021:1084

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
ak_19_2131
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op grond van de Participatiewet wegens twijfel over identiteit eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op twijfels over de identiteit van eiseres, die voortkwamen uit een anonieme tip en een fotovergelijkingsonderzoek. Eiseres stelde dat verweerder niet bevoegd was om nader onderzoek te doen naar haar identiteit, aangezien zij een geldig paspoort en verblijfsdocument had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat er gerede twijfel bestond over de identiteit van eiseres en dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het betaalde griffierecht aan eiseres werd vergoed. De rechtbank concludeerde dat de zaak niet alleen om de nationaliteit van eiseres draaide, maar dat ook andere eisen voor de bijstandsverlening in acht moesten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2131

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: J. Boxem.

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van levensonderhoud afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aan eiseres op voorschotbasis verstrekte bijstand van € 1.894,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 4 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 9 februari 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiseres ontving een bijstandsuitkering. Deze uitkering is beëindigd, omdat zij niet was verschenen na oproepen om inlichtingen te verstrekken. Eiseres heeft daarna meerdere aanvragen ingediend om bijstand, die door verweerder niet zijn behandeld omdat eiseres de gevraagde stukken niet heeft ingeleverd.
1.2
Eiseres heeft op 16 november 2018 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Bij brief van 27 november 2018 heeft verweerder de beslissing op de aanvraag opgeschort, omdat door eiseres nog niet alle gevraagde informatie is verstrekt. In deze brief is aangegeven welke informatie verweerder nog van haar wil ontvangen. Dit betrof informatie over af- en bijschrijvingen op bankrekeningen van eiseres of haar zoon, [naam 1] en over een mogelijke procedure voor kinderalimentatie.
1.3
Naar aanleiding van een tip is bij verweerder twijfel ontstaan over de identiteit van eiseres. Verweerder heeft vervolgens een onderzoek laten verrichten naar de rechtmatigheid van de aanvraag, waarna verweerder de primaire besluiten 1 en 2 heeft genomen, zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van de Commissie Bezwaarschriften van 25 september 2019. In dit advies heeft de Commissie aangegeven dat bij verweerder terecht twijfel bestaat over de gestelde identiteit van eiseres. Op grond hiervan is verweerder overgegaan tot het afwijzen van de aanvraag van eiseres en het terugvorderen van de verstrekte voorschotten van in totaal € 1.894,00.
Standpunten van partijen
3.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat volgens artikel 17, derde lid, van de Pw het college de identiteit van de belanghebbende vaststelt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht. Naar de mening van eiseres is dit een dwingendrechtelijk voorschrift. Het college is niet bevoegd om een afwijkend oordeel te hebben over de identiteit van een aanvrager, die een geldig paspoort en verblijfsdocument toont. Eiseres heeft deze documenten. Op grond hiervan is eiseres van mening dat de primaire besluiten onbevoegd en onrechtmatig genomen zijn, dan wel onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.
3.2
Verweerder voert aan bevoegd te zijn onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van een uitkering of een aanvraag zonder dat daar een aanleiding voor is. Door de tip en de resultaten van het fotovergelijkingsonderzoek, de bevindingen uit het onderzoek op Facebook en de verslagen van de gesprekken met eiseres is twijfel ontstaan over de identiteit van eiseres. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op een bijstandsuitkering. Eiseres heeft de twijfel over haar identiteit niet weg kunnen nemen. Zij heeft daarom niet voldaan aan haar inlichtingenplicht.
Wettelijk kader
4.1
Artikel 17, eerste lid, van de Pw, bepaalt dat een belanghebbende aan het college mededeling moet doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op bijstand. Op grond van artikel 17, derde lid, van de Pw stelt het college de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en met 3, van de Wet op de identificatieplicht, zoals de documenten waarover een vreemdeling ingevolgde de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
4.2
Volgens artikel 53a, eerste lid, van de Pw, voor zover hier relevant, bepaalt het college welke gegevens voor de verlening van een bijstandsuitkering in ieder geval verstrekt moeten worden. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen uit de basisregistratie personen (BRP), tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet. Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Pw, is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van de bijstandsuitkering.
4.3
Op grond van artikel 5.2a, eerste lid, en bijlage II van het Besluit SUWI moeten gegevens over de nationaliteit en het verblijfsrecht van de vreemdeling in het kader van de Pw door verweerder worden verkregen uit de BRP en niet van belanghebbende.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres niet op grond van twijfel over haar identiteit mocht afwijzen. De rechtbank is als volgt tot dit oordeel gekomen.
Was verweerder bevoegd nader onderzoek te doen naar de identiteit van eiseres?
5.2
Verweerder moet naar aanleiding van de aanvraag om bijstand van eiseres beoordelen of zij hiervoor in aanmerking komt. Hiervoor is van belang dat verweerder kan beoordelen of eiseres behoort tot de kring van gerechtigden, zoals bedoeld in artikel 11 van de Pw. In beginsel is eiseres verplicht om verweerder alle gegevens te verstrekken die nodig zijn voor een goede beoordeling van haar aanvraag. Zij moet aannemelijk maken dat zij recht heeft op de aangevraagde uitkering. Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Pw, in samenhang met artikel 5.2a, eerste lid en bijlage II van het Besluit SUWI, is er een aantal gegevens dat eiseres niet hoeft aan te leveren bij verweerder, zoals gegevens over haar nationaliteit. Verweerder moet deze gegevens verkrijgen uit centrale administraties. Gegevens over de nationaliteit en het verblijfsrecht van eiseres moet verweerder verkrijgen uit de BRP.
5.3
De vraag is in hoeverre verweerder bevoegd is om nader onderzoek te doen naar de gegevens die via de centrale administraties verkregen zijn of hadden moeten zijn. Uit de parlementaire geschiedenis over de eenmalige gegevensuitvraag volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de informatie uit de centrale administraties en dat het haar niet is toegestaan deze gegevens bij eiseres op te vragen. [1] Dat verweerder mag vertrouwen op de gegevens uit de basisregistratie en van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) blijkt ook uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. [2] Uit de parlementaire geschiedenis volgt verder dat er geen algeheel verbod bestaat op het nader onderzoeken van de gegevens. In het bijzonder staat in de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet werk en bijstand, de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met eenmalige gegevensuitvraag aan burgers (Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen) het volgende: [3]
“In aansluiting hierop wordt het iedere organisatie in bijzondere situaties toegestaan alsnog de gegevens bij de belanghebbende op te vragen. Dit kan aan de orde zijn indien bij de uitvoering blijkt, dat ten aanzien van die belanghebbende verwacht kan worden dat de kwaliteit (actualiteit, volledigheid) van de uit administraties te verkrijgen gegevens tekort schiet of wanneer daarover gerede twijfel bestaat. Dit is vergelijkbaar met de regels zoals die voor gebruik van (authentieke) gegevens uit basisregistraties worden gesteld. De organisatie heeft in dit geval echter wel een motiveringsplicht richting de klant.”
Kortom, het is verweerder toegestaan nader onderzoek te doen naar de gegevens van eiseres uit de BRP als er gerede twijfel bestaat over de kwaliteit van die gegevens. Bovendien heeft verweerder dan een motiveringsplicht richting eiseres.
5.4
Gelet op het voorgaande moet beoordeeld worden of in het geval van eiseres sprake is van een bijzondere situatie waarin gerede twijfel bestaat over de kwaliteit van haar gegevens in het BRP. Aangezien er dan een motiveringsplicht geldt voor verweerder, mag van verweerder verwacht worden dat deze inzichtelijk maakt welke informatie is ontvangen op basis waarvan de vereiste gerede twijfel is ontstaan. In de handhavingsrapportage van 4 maart 2020 wordt door verweerder gewezen op een anonieme tip, ontvangen door de IND. Ter zitting is door verweerder verklaard dat het gaat om een tip die verweerder zelf heeft ontvangen en dat verweerder de identiteit van de tipgever kent. De inhoud, datum en/of afzender van de tip zijn door verweerder niet bekend gemaakt aan eiseres en ook niet aan de rechtbank. Hierdoor kan niet beoordeeld worden of de tip kon leiden tot gerede twijfel.
Het onderzoek op sociale media dat door verweerder is gedaan, is al aan te merken als nader onderzoek naar de identiteit van eiseres. De resultaten van dat onderzoek kunnen dus niet bijdragen aan de vereiste gerede twijfel, omdat die twijfel al voor dat onderzoek had moeten bestaan.
Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat in beginsel wel vertrouwd mag worden op gegevens uit de BRP, maar dat in dit geval die gegevens zijn opgegeven door iemand die identiteitsfraude pleegt. Dat is later ook gebleken uit de verklaring die eiseres bij de politie heeft gegeven op 8 juni 2020 waarin zij heeft verteld onder een valse identiteit in Nederland te verblijven. Daarom zou onderzoek wel gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank volgt deze redenering van verweerder niet. Bij het starten van het nadere onderzoek was immers niet bekend dat eiseres in werkelijkheid niet [naam 2] heet. De start van het onderzoek, op basis van een tip waarvan eiseres door verweerder niet op de hoogte is gesteld, kan niet gerechtvaardigd worden met het resultaat daarvan. Verweerder heeft daarom niet voldoende onderbouwd dat sprake was van gerede twijfel over de kwaliteit van de gegevens uit het BRP en heeft bovendien niet voldaan aan haar motiveringsplicht.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bevoegd was om nader onderzoek te doen naar de identiteit en nationaliteit van eiseres. De bijstandsaanvraag van eiseres had daarom niet op grond van twijfel over haar identiteit en nationaliteit afgewezen mogen worden.
Is er een dringende reden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van terugvordering van het betaalde voorschot?
5.6
Eiseres heeft in bezwaar en ter zitting gesteld dat er een dringende reden is op grond waarvan verweerder moet afzien van terugvordering van het betaalde voorschot. Deze dringende reden zou bestaan uit de financiële problemen waarin eiseres zou verkeren. De (omvang van de) problemen waarin eiseres stelt te verkeren zijn niet toegelicht, zodat onvoldoende onderbouwd is dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw.
Conclusie
5.7
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5.8
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat voor toekenning van een bijstandsuitkering niet alleen de nationaliteit van eiseres relevant is maar ook aan andere eisen moet worden voldaan, zoals het verstrekken van gegevens over de financiële situatie van de aanvrager. Het is aan verweerder om een volledige heroverweging te maken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 8 weken.
5.9
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen 8 weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, voorzitter, en mr. W.M.B. Elferink en mr. M. van Loenen, leden, in aanwezigheid van mr. A. van den Ham, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.
2.Bijvoorbeeld CRvB 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9152, CRvB 21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0915, en CRvB 5 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2636.
3.