In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 november 2020 een beschikking gegeven in een verzoek tot schadevergoeding op basis van artikel 10:12 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, heeft een schadevergoeding aangevraagd omdat de officier van justitie de wettelijke termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz met acht dagen heeft overschreden. Verzoekster stelt dat deze termijnoverschrijding heeft geleid tot immateriële schade, waaronder stress en onzekerheid, omdat zij niet wist waar ze aan toe was. Ze vorderde een schadevergoeding van € 800,-, gebaseerd op € 100,- per dag voor de acht dagen dat de termijn was overschreden.
De officier van justitie, verweerder in deze zaak, heeft de stellingen van verzoekster betwist en erkent de termijnoverschrijding, maar stelt dat deze niet leidt tot een schadevergoeding omdat er geen schending van fundamentele rechtsbeginselen zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding inderdaad heeft plaatsgevonden en dat verzoekster recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat de schadevergoeding naar billijkheid moet worden vastgesteld en komt tot de conclusie dat een bedrag van € 20,- per dag redelijk is, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 160,-. De rechtbank wijst het verzoek om proceskosten af, omdat er geen griffierecht in rekening wordt gebracht en er geen andere kosten zijn aangetoond.
De beschikking is openbaar uitgesproken op 2 november 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.