ECLI:NL:RBOVE:2020:2843

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
08-952185-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

De rechtbank Overijssel heeft op 25 augustus 2020 een 59-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, wegens verboden wapenbezit. De verdachte had in zijn woning twee geladen semi-automatische vuurwapens en een patroonmagazijn in bezit. De pistolen waren aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte, terwijl het patroonmagazijn zich in een jas aan de kapstok bevond. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning rechtmatig was, ondanks de bezwaren van de verdediging over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die deze rechtvaardigden. De verdachte had de wapens bekend, maar gaf geen volledige openheid van zaken over de herkomst ervan. De rechtbank achtte het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie een ernstig feit, vooral gezien de aanwezigheid van kinderen in de woning. De rechtbank hield rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de omstandigheden waaronder de wapens waren aangetroffen. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van de vuurwapens en munitie, maar vrijgesproken van het voorhanden hebben van een traangasbusje, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid daarbij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer:08-952185-19 (P)
Datum vonnis: 25 augustus 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. van der Werff en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. drs. C. Verrillo, advocaat te Denekamp, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging op 11 augustus 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 10 oktober 2018 tot en met 10 april 2019, twee geladen vuurwapens (pistolen) en een patroonmagazijn met zeven kogels voorhanden heeft gehad;
feit 2:op 10 april 2019 een busje pepperspray voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2018 tot en met 10 april 2019 in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland,
- een vuurwapen, te weten een pistool (merk FN Herstal, model 1906 Nickel) zijnde/althans een wapen van categorie III (onder 1),
en/of
- een patroonmagazijn, bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde/ althans een wapen van categorie III en/of
- vijf, althans een aantal voor dat (vuur)wapen geschikte (volmantel)patronen (kaliber 6.35 mm), zijnde/althans munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad
en/of
- een vuurwapen, te weten een pistool (merk Walther, model PPK) zijnde/althans een wapen van categorie III (onder 1),
en/of
- twee/een patroonmagazijn(s), bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde/althans een wapen van categorie III en/of
- ( in totaal) veertien, althans een aantal voor dat (vuur)wapen geschikte (volmantel)patronen (kaliber 7.65 mm), zijnde/althans munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2019 in de gemeente Enschede een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een traangasbusje (Kks Manergy Pepp.Sp), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op grond van informatie afkomstig van één informant, opsporingsbevoegdheden zijn ingezet. Deze informatie en de betrouwbaarheid van die informant zijn niet toetsbaar. Uit dit onderzoek zijn geen zwaarwegende omstandigheden naar voren gekomen die een doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte rechtvaardigden. Er bestond ook geen dringende noodzaak hiertoe. Gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het startpunt van de verdenking en de omstandigheid dat het onderzoek nadien niets heeft opgeleverd, is het dwangmiddel van doorzoeking ter inbeslagneming niet proportioneel geweest. Dit is een vormverzuim in het vooronderzoek dat niet meer hersteld kan worden, waardoor geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Om die reden dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte door de rechter-commissaris is getoetst. De doorzoeking heeft plaatsgevonden met een machtiging van de rechter-commissaris, gedateerd 9 april 2019. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim en het
Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. De raadsman betwist de rechtmatigheid van de doorzoeking van de woning van verdachte. Dit betekent dat rechtbank de vraag moet beantwoorden of de rechter-commissaris op basis van de informatie waarover zij beschikte in redelijkheid kon overgaan tot het afgeven van de beschikking tot doorzoeking van die woning. [1] De rechtbank baseert daarbij haar oordeel op de gedingstukken die de rechter-commissaris aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd. [2]
Uit de beschikking – op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – van de rechter-commissaris van 9 april 2019 blijkt dat zij zich bij het afgeven van die beschikking gebaseerd heeft op de feiten en omstandigheden die verbalisant
[verbalisant] gerelateerd heeft in een proces-verbaal van 8 april 2019. [3]
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris op basis van deze feiten en omstandigheden (te weten concrete en specifieke CIE-informatie over vuurwapens die verdachte in bezit zou hebben, resultaten van telefoontaps en observaties) in redelijkheid tot het afgeven van de beschikking kon overgaan. De rechtbank voegt hier ten overvloede nog aan toe dat verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie (WWM) reeds kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. [4] Op grond van een dergelijke verdenking kan op grond van artikel 49 WWM elke plaats waar vermoedelijk wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzocht worden. Het verweer wordt daarom verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen zoals die zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft met betrekking tot de ten laste gelegde feiten in de eerste plaats betoogd dat vrijspraak moet volgen, omdat het door hem aangevoerde vormverzuim met betrekking tot de doorzoeking van de woning van verdachte moet leiden tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen (vuur)wapens en munitie. De raadsman refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank indien het voornoemde verweer niet wordt gevolgd.
Van feit 2 dient verdachte volgens de raadsman te worden vrijgesproken, omdat uit de inhoud van het dossier niet blijkt dat het traangasbusje van verdachte is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat op 10 april 2019 in de woning van verdachte aan de [adres] een doorzoeking ter inbeslagneming heeft plaatsgevonden. In die woning zijn twee geladen vuurwapens en een patroonmagazijn met kogels aangetroffen. In de kapsalon van de dochter van verdachte, gevestigd op hetzelfde adres, is een traangasbusje aangetroffen.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat de doorzoeking ter inbeslagneming van de woning van verdachte op rechtmatige gronden heeft plaatsgevonden, zodat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Van bewijsuitsluiting om deze reden kan dan ook geen sprake zijn. Dit verweer van de verdediging wordt verworpen.
Met betrekking tot feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit op de zitting van 11 augustus 2020 heeft bekend en daarna door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [5] :
- de bekennende verklaring van de verdachte,(vul de feitaanduidingen in)(vul de feitaanduidingen in) afgelegd op de terechtzitting van 11 augustus
2020(vul de feitaanduidingen in);
- een kennisgeving van inbeslagneming van een vuurwapen Walther PPK(vul de feitaanduidingen in) (pagina 10015(vul de feitaanduidingen in) van de doorgenummerde bijlagen(vul de feitaanduidingen in))(vul de feitaanduidingen in);
- een kennisgeving van inbeslagneming van een vuurwapen FN Herstal (pagina 10017(vul de feitaanduidingen in) van de doorgenummerde bijlagen(vul de feitaanduidingen in));
- een kennisgeving van inbeslagneming van patroonhouders met munitie (pagina 10019 en 120(vul de feitaanduidingen in) van de doorgenummerde bijlagen(vul de feitaanduidingen in));
- een proces-verbaal van onderzoek vuurwapen FN Herstal en patroonmagazijn met munitie (pagina 10051 tot en met 10053(vul de feitaanduidingen in) van de doorgenummerde bijlagen(vul de feitaanduidingen in));
- een proces-verbaal van onderzoek vuurwapen Walther PPK en patroonmagazijnen met munitie (pagina 10061 tot en met 10063(vul de feitaanduidingen in) van de doorgenummerde bijlagen(vul de feitaanduidingen in)).
Met betrekking tot feit 2
Op het adres van verdachte is de kapsalon van zijn dochter gevestigd. Het traangasbusje is aangetroffen achter de balie in de kapsalon. Verdachte heeft ontkend dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van het traangasbusje.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het voorhanden hebben van het onder 2 tenlastegelegde traangasbusje (Kks Manergy Pepp. Sp), nu het dossier geen bewijs bevat dat bij verdachte sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid daarvan. [6]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 10 oktober 2018 tot en met 10 april 2019 in de gemeente Enschede,
- een vuurwapen, te weten een pistool (merk FN Herstal, model 1906 Nickel) zijnde een vuurwapen van categorie III (onder 1),
en
- een patroonmagazijn, bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde een wapen van categorie III en
- vijf voor dat vuurwapen geschikte (volmantel)patronen (kaliber 6.35 mm), zijnde munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad
en
- een vuurwapen, te weten een pistool (merk Walther, model PPK) zijnde een wapen van categorie III (onder 1),
en
- twee patroonmagazijnen, bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde wapens van categorie III en
- in totaal veertien voor dat vuurwapen geschikte (volmantel)patronen (kaliber 7.65 mm), zijnde munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 26, eerste lid, en 55, eerste en derde lid, WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, telkens het misdrijf:
ten aanzien van de vuurwapens en de patroonmagazijnen
:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van de munitie:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van de tijd die door hem in voorarrest is doorgebracht. Zij vraagt de rechtbank om bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij de Amsterdamse oriëntatiepunten voor de Wet wapens en munitie. Bij het voorhanden hebben van een ‘half’ doorgeladen pistool wordt in die oriëntatiepunten, net als door het
Openbaar Ministerie, uitgegaan van een gevangenisstraf van negen maanden. De oriëntatiepunten van het LOVS, waarbij het uitgangspunt bij het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III drie maanden gevangenisstraf is, doen onvoldoende recht aan de ernst van deze feiten. In deze zaak gaat het niet alleen om twee geladen vuurwapens en daarvoor bestemde munitie, maar ook om de plaats waar deze zijn aangetroffen, namelijk binnen handbereik van kinderen in een slaapkamer en in een jaszak die aan de kapstok hing.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de omstandigheden waaronder de vuurwapens en munitie in beslag zijn genomen niet vergelijkbaar zijn met de door de officier van justitie aangehaalde Amsterdamse zaken. In dit geval dient te worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Daarbij moet volgens de raadsman rekening worden gehouden met het feit dat verdachte first offender is ten aanzien van de WWM.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee goed functionerende pistolen met semi-automatische werking, die beide voorzien waren van een patroonmagazijn met patronen. Daarnaast had verdachte een derde, afzonderlijk aangetroffen patroonmagazijn met patronen in zijn bezit.
De pistolen bevonden zich in de slaapkamer van verdachte, één in een nachtkastje naast het bed en één in een kledingkast, en lagen dus voor het grijpen. Het (derde) patroonmagazijn bevond zich in een jas die aan de kapstok hing. Volgens verdachte slapen zijn kleinkinderen vaak bij hem. De rechtbank acht het daardoor temeer onbegrijpelijk dat verdachte geladen semi-automatische vuurwapens in zijn woning voorhanden heeft. Deze vuurwapens hebben een grote schotkracht, zijn eenvoudig (in kleding) te verbergen en worden vaak voor criminele activiteiten gebruikt. Dat dergelijke wapens gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen bij mensen die ermee worden geconfronteerd en ook in de samenleving als geheel is een feit van algemene bekendheid.
Verdachte heeft het bezit van de vuurwapens en de munitie weliswaar bekend, maar hij heeft geen volledige openheid van zaken gegeven over de herkomst van de wapens en de munitie. Volgens verdachte heeft hij de vuurwapens van iemand afgepakt. Hij heeft echter niet willen verklaren van wie hij de wapens heeft afgepakt en waarom. Wel heeft hij tegenover de reclassering verklaard dat hij genoodzaakt blijft om zichzelf te verdedigen. De rechtbank acht dan ook de kans groot dat verdachte opnieuw wapens aan zal schaffen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
Verder heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat en –modaliteit acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Deze oriëntatiepunten, die in maart 2012 zijn vastgesteld, vermelden voor het voorhanden hebben van één pistool een gevangenisstraf van drie maanden en voor het voorhanden hebben van munitie, al naar gelang het aantal en soort, geldboetes. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de door de officier van justitie tot uitgangspunt genomen oriëntatiepunten voor wapenbezit die de rechtbank Amsterdam in mei 2019 heeft vastgesteld, en van de aan deze oriëntatiepunten – die veel hogere gevangenisstraffen voor wapenbezit vermelden – ten grondslag liggende overwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie uit het oogpunt van preventie en maatschappelijke veiligheid krachtig bestreden moet worden, ook in het oosten van het land. Gezien het feit dat het hier gaat om het in een woning, binnen handbereik voorhanden hebben van twee geladen semi-automatische pistolen, én een in een jaszak aangetroffen patroon-magazijn met voor één van de pistolen geschikte munitie, zal de rechtbank naar boven toe afwijken van de oriëntatiepunten van het LOVS.
De rechtbank acht in dit geval een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden. Teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een vuurwapen en munitie aan te schaffen, zal de rechtbank drie van de twaalf maanden gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, telkens het misdrijf:
ten aanzien van de vuurwapens en de patroonmagazijnen
:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van de munitie:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij
artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2020.
Buiten staat
Mr. F.H.W. Teekman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6195.
2.Hoge Raad 11 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2005:AT4351.
3.Het proces-verbaal Aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming, proces-verbaalnummer [nummer 1] , in het onderzoek Auris.
4.Hoge Raad 5 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2190.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland onderzoek Auris ( [nummer 2] ) met nummer [nummer 3] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
6.HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169.