In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede over de afwijzing van zijn aanvragen voor bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet. Eiser had in oktober 2018 een aanvraag ingediend voor bijstand, maar deze was afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiser niet voldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie. Eiser heeft echter betoogd dat hij niet over financiële middelen beschikt en dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag in een zwervend bestaan heeft geleefd, waarbij hij in ruil voor onderdak en voedsel klusjes heeft verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij niet meer kon worden verwacht dan wat hij heeft aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen en de terugvordering van het voorschot onterecht waren. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder aan eiser met terugwerkende kracht bijstand moet verlenen naar de voor hem geldende norm. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.