ECLI:NL:RBOVE:2019:4947

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
7566229 \ CV EXPL 19-1088
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over onredelijk bezwarend karakter van een rentewijzigingsbeding in een kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 december 2019 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen [eiser 1] en [eiser 2] (hierna gezamenlijk te noemen [eiser 1 en 2]) en Eurofintus Financieringen B.V. De eisende partijen hebben een vordering ingesteld tegen Eurofintus met betrekking tot een rentewijzigingsbeding in hun kredietovereenkomst. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 22 oktober 2019 geoordeeld dat het rentewijzigingsbeding onvoldoende duidelijk en begrijpelijk is, en heeft de ambtshalve toetsing van de oneerlijkheid van het beding aan de orde gesteld. Eurofintus heeft bezwaar gemaakt tegen een eiswijziging van [eiser 1 en 2], die in strijd met de goede procesorde zou zijn. De kantonrechter heeft dit bezwaar gegrond verklaard en de eiswijziging buiten beschouwing gelaten.

Vervolgens heeft de kantonrechter het rentewijzigingsbeding beoordeeld op zijn onredelijk bezwarende karakter. Eurofintus stelde dat het beding niet oneerlijk was, maar de kantonrechter oordeelde dat het beding niet voldeed aan de transparantievereisten en dat het de consument niet voldoende duidelijk was op welke gronden de rente kon worden gewijzigd. De kantonrechter concludeerde dat het beding onredelijk bezwarend was en vernietigd moest worden, met als gevolg dat het rentetarief met terugwerkende kracht op 7,2% werd vastgesteld. Eurofintus werd veroordeeld tot betaling van € 272,10 aan [eiser 1 en 2] voor teveel in rekening gebrachte rente. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat [eiser 1 en 2] niet had aangetoond dat dergelijke kosten waren gemaakt. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7566229 \ CV EXPL 19-1088
Vonnis van 17 december 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna gezamenlijk te noemen [eiser 1 en 2] (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: F.A. van den Braak van K&B Finance B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eurofintus Financieringen B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij, hierna te noemen Eurofintus,
gemachtigde: mr. V.H. Affourtit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 oktober 2019
- de akte eiswijziging van [eiser 1 en 2] , binnengekomen op 29 oktober 2019
- de brief van Eurofintus van 5 november 2019
- de brief van 6 november 2019 van [eiser 1 en 2]
- de akte bezwaar tegen eiswijziging van Eurofintus, binnengekomen op 13 november 2019
- de akte uitlating en overlegging producties tevens houdende akte uitlating eiswijziging van
Eurofintus van 19 november 2019
- de antwoordakte uitlating en overlegging producties van [eiser 1 en 2] , binnengekomen op
22 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis van 22 oktober 2019

2.1.
In het tussenvonnis van 22 oktober 2019 heeft de kantonrechter - kort gezegd - geoordeeld dat het in de algemene voorwaarden opgenomen rentewijzigingsbeding (artikel 3 onder b van de toepasselijke algemene voorwaarden, weergegeven in r.o. 2.3 van bedoeld tussenvonnis) onvoldoende duidelijk en begrijpelijk is in de zin van artikel 6:238 lid 2 BW en de Richtlijn 93/13. Aan de hand van de vorderingen van [eiser 1 en 2] heeft de kantonrechter vervolgens geoordeeld dat de uitleg zoals door [eiser 1 en 2] voorgestaan (namelijk een koppeling van de kredietvergoeding aan het Euribor 1-maands tarief) geen logische objectief te rechtvaardigen uitleg van het beding is vanwege het ontbreken van enig aanknopingspunt. Bovendien is onvoldoende door [eiser 1 en 2] gesteld en onderbouwd dat aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid zou moeten leiden tot het oordeel dat de wijziging van de kredietvergoeding gekoppeld zou moeten zijn aan het Euribor tarief. De conclusie was dat de vorderingen van [eiser 1 en 2] onder A t/m D moeten worden afgewezen.
2.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter de ambtshalve toetsing van de oneerlijkheid van het beding aan de orde gesteld (op uitdrukkelijk verzoek van [eiser 1 en 2] enkel indien alle andere vorderingen van [eiser 1 en 2] zouden worden afgewezen) en voorshands geoordeeld dat het rentewijzigingsbeding een oneerlijk beding betreft in de zin van de Richtlijn. Aangezien Eurofintus geen gelegenheid had gehad om hier inhoudelijk op te reageren en ter zitting om een reactiemogelijkheid had verzocht, heeft de kantonrechter in het tussenvonnis Eurofintus in de gelegenheid gesteld om zich hierover bij akte uit te laten en een renteberekening in het geding te brengen waaruit volgt hoeveel rente bij een eventuele vernietiging van het wijzigingsbeding teveel in rekening zou zijn gebracht. Vervolgens mocht [eiser 1 en 2] daarop bij antwoordakte reageren.
Eiswijziging
2.3.
Voordat Eurofintus in de gelegenheid was om bedoelde akte te nemen in reactie op het tussenvonnis, heeft [eiser 1 en 2] een akte eiswijziging ingediend. Op basis van het gegeven oordeel over de intransparantie van het wijzigingsbeding wijzigt [eiser 1 en 2] zijn eis in die zin dat hij een alternatieve lezing van het beding - naast zijn vorderingen onder A en B - wenst in te brengen. Dit betreft een lezing waarbij wordt uitgegaan van de werkelijke fundingskosten die door Eurofintus zijn gemaakt.
2.4.
Eurofintus maakt bezwaar tegen de eiswijziging. Volgens Eurofintus probeert [eiser 1 en 2] hiermee een in eerste aanleg definitief afgesloten discussie opnieuw te openen en is de eiswijziging in strijd met de goede procesorde.
2.5.
Het door Eurofintus gemaakte bezwaar tegen de wijziging van eis is gegrond, omdat die wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De wijziging van eis is gebaseerd op de inhoudelijke afwijzing van de vorderingen van [eiser 1 en 2] in het tussenvonnis van 22 oktober 2019. De discussie over de wijze waarop het beding volgens [eiser 1 en 2] moet worden uitgelegd heeft de kantonrechter beoordeeld en de daaraan gekoppelde vorderingen afgewezen. Met de voorgestelde eiswijziging probeert [eiser 1 en 2] een reeds afgesloten discussie opnieuw te openen met een aangepaste vordering, zodat deze handelswijze moet worden aangemerkt als een verkapt hoger beroep. De enige inhoudelijke vraagpunten die nog openstaan zien op de ambtshalve toetsing van het oneerlijke karakter van het beding. Daar ziet de eiswijziging niet op, zodat de eiswijziging te laat in de procedure is ingediend en - nu het debat over bedoeld onderwerp reeds door de kantonrechter is beslecht - in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De kantonrechter laat de eiswijziging daarom buiten beschouwing.
Oneerlijk beding
2.6.
Vervolgens komt - zoals reeds is aangekondigd in het tussenvonnis van 22 oktober 2019, r.o. 4.15 tot en met 4.18 - aan de orde de vraag of het beding onredelijk bezwarend is in de zin van de wet (en via richtlijnconforme interpretatie oneerlijk in de zin van de Richtlijn).
2.7.
Eurofintus heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een oneerlijk beding, omdat a) het rentewijzigingsbeding is uitgezonderd van de bijlage bij de Richtlijn, b) geen sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht en c) er geen sprake is van strijd met de goede trouw.
2.8.
[eiser 1 en 2] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
2.9.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding moet worden uitgegaan van het moment waarop de betrokken overeenkomst is gesloten, rekening houdend met alle omstandigheden waarvan de wederpartij van de consument kennis kon hebben en die gevolgen konden hebben voor de latere uitvoering van die overeenkomst, aangezien een contractueel beding een verstoring van het evenwicht tussen de contractspartijen in zich kan dragen die zich pas tijdens de uitvoering van de overeenkomst manifesteert. (HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830). Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding moet worden nagegaan wat het cumulatieve effect is van alle bedingen van de betrokken overeenkomst.
2.10.
Dat een beding voorkomt op de indicatieve lijst bij Richtlijn 93/13 leidt niet automatisch en op zichzelf tot de conclusie dat een beding een oneerlijk karakter heeft. Wel is dat een wezenlijk aspect waarop de kantonrechter de beoordeling van het oneerlijke karakter heeft gebaseerd.
2.11.
Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (3 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:820) en de Hoge Raad (voornoemd) is een gebrek aan transparantie een omstandigheid die moet meewegen bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding. In een recent arrest van het Hof van Justitie EU (7 november 2019, ECLI:EU:C:2019:930) is schending van het transparantievereiste van doorslaggevend belang geoordeeld bij de oneerlijkheidstoets.
2.12.
De kantonrechter heeft reeds in het tussenvonnis geoordeeld (r.o. 4.8 tot en met 4.10) dat het beding onduidelijk is in de zin van artikel 6:238 lid 2 BW (het transparantievereiste) en blijft bij dat oordeel. Hoewel het beding taalkundig duidelijk is, moet in het licht van de geldende (Europese) rechtspraak ook worden onderzocht of het beding voor ‘een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument’ voldoende duidelijk was, in die zin dat hij ook de economische gevolgen van het beding ten tijde van de contractsluiting kon inschatten. Aangezien op geen enkele wijze in het wijzigingsbeding is geregeld op welke wijze en volgens welke criteria Eurofintus de kredietvergoeding kan wijzigen (behoudens het wettelijke maximum), kon de gemiddelde consument de economische gevolgen van het beding niet goed inschatten. Voor het overige verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis.
2.13.
Voorts oordeelt de kantonrechter - onder verwijzing naar r.o. 4.16 van het tussenvonnis - dat het rentewijzigingsbeding niet is “uitgezonderd” van de bijlage bij de Richtlijn. De kantonrechter verwijst daarvoor naar de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5887, r.o. 4.14 en de Hoge Raad van 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, r.o. 4.4.4. Volgens de Hoge Raad stelt het samenstel van de punten 1 onder j en 2 onder b van de bijlage bij de Richtlijn buiten twijfel dat een wijzigingsbeding alleen toelaatbaar is als het voor de wijziging als zodanig een geldige reden verlangt en dat een beding dat zou toelaten zonder geldige reden een wijziging door te voeren onder de indicatieve lijst van de Richtlijn valt. De kantonrechter heeft reeds vastgesteld dat in het betreffende beding niet is opgenomen dat een geldige reden wordt verlangd bij wijziging van het rentetarief. Voor de beantwoording van de vraag of het wijzigingsbeding oneerlijk is, is niet van belang welke concrete redenen Eurofintus tijdens de procedure voor de wijzigingen heeft gegeven, aangezien bepalend is wat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst kenbaar was. Dat het gehanteerde beding de gangbare marktpraktijk zou zijn geweest doet evenmin af aan het oneerlijke karakter van een beding.
2.14.
Op zich kan Eurofintus gevolgd worden in haar stelling dat een rentewijzigingsbeding passend kan zijn om een eerlijke economische balans te vinden tussen de flexibiliteit van een krediet tegenover de mogelijkheid van bank om de kredietvergoeding te mogen aanpassen, maar het gaat er met name om dat het voor de consument wel duidelijk moet zijn op welke gronden en volgens welke maatstaf de rente kan worden gewijzigd. Eurofintus heeft op basis van het onderhavige beding zichzelf de bevoegdheid toegekend om na het sluiten van de overeenkomst de omvang van de tegenprestatie (overeengekomen op 7,2%) van haar wederpartij zelf te bepalen, met als enige beperking dat het wettelijk maximum (destijds variërend van 16-18%) niet mag worden overschreden.
2.15.
Om te bepalen of een beding een ‘aanzienlijke verstoring van het evenwicht’ tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt, moet met name rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen op dit punt geen regeling hebben getroffen. Met betrekking tot de vraag in welke omstandigheden een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ‘in strijd met de goede trouw’ wordt veroorzaakt, dient te worden nagegaan of de verkoper er redelijkerwijs van kon uitgaan dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden indien daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld.
2.16.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis reeds rekening gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht die zouden gelden als partijen op dit punt geen regeling zouden hebben getroffen, welke toets volgens de Hoge Raad moet worden verricht (vgl. voornoemd arrest van de HR, r.o. 4.3.2). Indien Eurofintus met [eiser 1 en 2] geen wijzigingsbeding zou zijn overeengekomen, zou zij om de rente te wijzigen een beroep hebben moeten doen op artikel 6:248 of 6:258 BW.
2.17.
Voorts betrekt de kantonrechter bij de beoordeling van het beding de omstandigheid dat [eiser 1 en 2] de mogelijkheid had om de overeenkomst op te zeggen op grond van artikel 14 van de algemene voorwaarden. Deze opzegmogelijkheid doet naar het oordeel van de kantonrechter aan het oneerlijke karakter van het eenzijdig wijzigingsbeding onvoldoende af. Daarbij weegt de kantonrechter allereerst mee dat het Hof van Justitie zeer recent heeft geoordeeld dat de schending van het transparantievereiste van doorslaggevend belang is bij de oneerlijkheidstoets. Voorts valt zonder nadere toelichting die ontbreekt niet in te zien dat - mede gelet op het feit dat uit datzelfde beding volgt dat de overeenkomst van kracht blijft totdat het verschuldigde geheel zal zijn afgelost - het voor [eiser 1 en 2] daadwerkelijk mogelijk was om (eerder dan in 2011) onmiddellijk het krediet af te lossen en/of het krediet over te sluiten (vgl. HvJ EU 21 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:180, r.o. 54-55 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1819, r.o. 4.14).
Conclusie en kosten
2.18.
De kantonrechter concludeert dat het rentewijzigingsbeding zoals opgenomen in artikel 3, onder b van de algemene voorwaarden gelet op de in het tussenvonnis en hiervoor besproken omstandigheden moet worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding en om die reden moet worden vernietigd. De vernietiging van het beding heeft tot gevolg dat het rentetarief over de gehele periode met terugwerkende kracht 7,2 % bedraagt. In dat kader heeft Eurofintus een renteberekening in het geding gebracht waaruit volgt dat er een bedrag van € 272,10 teveel aan rente in rekening is gebracht. [eiser 1 en 2] heeft de berekening van dit bedrag niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
2.19.
[eiser 1 en 2] heeft in zijn petitum vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd. Hij heeft echter nagelaten te stellen en te onderbouwen dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
2.20.
Tot slot heeft Eurofintus nog verweer gevoerd tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. Eurofintus heeft echter onvoldoende onderbouwd op basis waarvan haar belangen gelet op de gegeven omstandigheden - waaronder de toewijzing van de vordering tot een beperkt bedrag - zwaarder zouden moeten wegen dan de belangen van [eiser 1 en 2] , terwijl van een reëel restitutierisico niet is gebleken. Het vonnis zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
2.21.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Eurofintus aan [eiser 1 en 2] te betalen een bedrag van € 272,10;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019. (SG)