ECLI:NL:RBOVE:2019:2859

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
7669244 WM VERZ 19-70
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

proces-verbaal
tevens aantekening mondelinge uitspraak Wahv

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht – Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 7669244 WM VERZ 19-70
CJIB-nummer: [CJIB-nummer]
In de zaak met het hierboven genoemde zaaknummer heeft

[verdachte]

hierna te noemen: betrokkene
namens deze:

[bedrijf]

namens deze:
[gemachtigde]
[adres]
[woonplaats]
een beroepschrift ingediend. Op de openbare zitting van 1 augustus 2019 heeft mr. F.C. Berg, kantonrechter, mr. T. Bontekoe namens de officier van justitie gehoord. Betrokkene noch gemachtigde is verschenen.
Het volgende is ter zitting voorgevallen, besproken en door de kantonrechter overwogen.
Aan betrokkene is op 19 juli 2018 een sanctie opgelegd van € 160,00 (vermeerderd met € 9,00 administratiekosten) ter zake van een bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) omschreven gedraging die in strijd is met een op het verkeer betrekking hebbend voorschrift, te weten: feitcode R602, met een snorfiets niet stoppen voor rood licht, op 3 juli 2018 omstreeks 20:42 uur op kruising van de Burgemeester van Veenlaan met de Wethouder Beverstraat in Enschede.
In het dossier zijn foto’s van de gedraging opgenomen.
Tegen de sanctie en tegen de administratiekosten heeft gemachtigde op 6 augustus 2018 administratief beroep ingediend. Gemachtigde heeft aan het beroep ten grondslag gelegd dat de beschikking waarschijnlijk onbevoegd is opgelegd. Daarnaast heeft betrokkene twijfels over de waarneming. Het beroep is nog niet volledig, omdat betrokkene nog niet over het volledige procesdossier beschikt. Gemachtigde verzoekt het volledige dossier voorzien van brondocumenten te ontvangen. Tot slot wordt verzocht de sanctie te vernietigen onder vergoeding van de proceskosten.
Bij brief van 18 december 2018 heeft de officier van justitie de beslistermijn met tien weken verlengd.
Bij aangetekend op 18 december 2018 verzonden brief heeft de officier van justitie gelegenheid gegeven de gronden schriftelijk binnen vier weken of mondeling tijdens een hoorzitting aan te vullen en de mogelijkheid geboden om op 22 januari 2018 te worden gehoord. Blijkens de erbij gevoegde lijst zijn daarbij het zaakoverzicht en de foto’s verstrekt.
Gemachtigde heeft de officier van justitie op 21 december 2018 en 8 januari 2019 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het administratief beroep.
Bij brief van 28 december 2018, ontvangen op 31 december 2018, laat gemachtigde weten dat hij op 22 januari verhinderd is en graag op 29 januari 2019 wordt gehoord.
Per brief van 25 januari 2019 heeft gemachtigde verzocht een dwangsom vast te stellen, omdat ook niet binnen de gestelde termijn een beslissing op het administratief beroep is genomen door de officier van justitie.
Op 29 januari 2019 is gemachtigde in persoon gehoord. Een hoorverslag bevindt zich in het dossier. Gemachtigde heeft naar voren gebracht dat betrokkene op het fietspad reed. Er was op het fietspad ook een fietser. Het verkeerslicht stond op groen voor dezelfde rijrichting. Uit verkeersveiligheidsoverwegingen heeft hij de fietser die daar ook stond, ingehaald.
De officier van justitie heeft in zijn brief van 6 februari 2019 gesteld dat de beslistermijn nog niet is verstreken, dat dat pas 28 februari 2019 gebeurt, en dat de ingebrekestelling derhalve prematuur is. Om die reden is het Parket CVOM geen dwangsom verschuldigd.
De officier van justitie heeft het administratief beroep bij brief van 26 februari 2019 ongegrond verklaard, omdat de medewerkers van het CJIB die de beschikkingen opleggen daartoe bevoegd zijn. Zij zijn bij algemene maatregel van bestuur aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. In artikel 78 RVV 1990 is bepaald dat bestuurders die de rijbaan volgen verplicht zijn op een kruispunt ook de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop zij rijden aangeeft. Daaruit volgt dat de door betrokkene vóór het kruispunt bereden rijstrook bepalend is voor de te volgen richting en dat hij niet van rijstrook mocht wisselen om een ander voertuig in te halen. De gebruikte feitcode “niet stoppen voor rood licht’’ is niet in overeenstemming met de gedraging. De officier van justitie wijzigt de feitcode van R 602 naar R 619 “andere richting volgen dan richting van voorsorteervak’’. Er wordt doorslaggevende betekenis toegekend aan de waarneming van de verbalisant. Omtrent de bewijsvoering verwijst de officier van justitie naar de eerder toegestuurde stukken.
Bij brief van 6 maart 2019 heeft het CJIB de beslissing nogmaals meegedeeld.
In het pro forma beroep tegen die beslissing, dat is ingesteld op 11 maart 2019, heeft gemachtigde verzocht een periode van zes weken te verlenen voor het aanvullen van inhoudelijke gronden van beroep. Daarnaast acht betrokkene de gronden in administratief beroep als herhaald en ingelast geacht, nu deze niet, niet volledig dan wel niet juist door de officier van justitie zijn beoordeeld.
Bij de oproeping van 24 april 2019 voor de zitting van 2 mei 2019 heeft de griffier een termijn tot een week voor de zitting gegeven voor het aanvullen van gronden.
De kantonrechter constateerde ter zitting van 2 mei 2019 dat geen aanvullende gronden zijn ingediend, en dat de mogelijkheid voor het indienen daarvan onredelijk kort is geweest. Om die reden hield de kantonrechter de zaak aan, teneinde betrokkene/gemachtigde in de gelegenheid te stellen alsnog aanvullende gronden aan te voeren.
De kantonrechter heeft partijen toen ook op 2 mei 2019 gelegenheid geboden om zich er bij de volgende zitting of voordien schriftelijk over uitlaten de vraag of de juiste feitcode/gedraging niet zou moeten zijn R308, als snorfietser niet het verplichte fietspad gebruiken, dat dan met een lagere sanctie zou moeten worden afgedaan.
Bij brief van 25 juni 2019 heeft gemachtigde de kantonrechter per fax voorzien van zijn gronden van het beroep. Hij stelt dat hij de redenering van de kantonrechter volgt dat de “ten laste gelegde sanctie onjuist is” en hij verzoekt “deze aan te passen voor zover de kantonrechter meent dat betrokkene de gedraging begaan heeft” met veroordeling van de officier van justitie in de kosten. Wellicht ten overvloede wijst gemachtigde de kantonrechter erop dat “tegen het arrest van het Hof van 1 mei 2019” cassatie in het belang der wet ingesteld gaat worden.
Ter zitting van de kantonrechter van 1 augustus 2019 heeft de kantonrechter met de officier van justitie de situatie ter plaatse bekeken op Google Streetview.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feitcode ten onrechte is gewijzigd. De nieuw bepaalde feitcode R619 is immers onjuist, omdat nergens uit blijkt dat het voertuig een andere richting volgde dan de pijl op die voorsorteerstrook aanwijst. Op de foto is immers te zien dat het voertuig rechtdoor reed, terwijl de pijl op het wegdek die rijstrook aanduidt als bedoeld voor rechtdoor gaand en rechts afslaand verkeer.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de sanctie na vernietiging van zijn beslissing door de kantonrechter alsnog weer op feitcode R602 moet komen te berusten. Immers, straalt het licht voor verkeer op de voorsorteerstrook voor rechtdoor en rechtsaf, waarop het voertuig van betrokkene zich bevindt, rood licht uit. Dat licht geldt, nu het voertuig over die rijstrook reed, ook voor de bestuurder op dat voertuig. Of hij wel of niet op die voorsorteerstrook mocht rijden en dat het verkeerslicht voor fietsers op de rode strook asfalt groen licht uitstraalde, is dan verder niet van belang. Daar reed de snorfietser immers niet toen die over de voorsorteerstrook een fietser inhaalde die wel rechts over de rode strook asfalt reed.
Wat de tussenbeslissing betreft en de feitcode die de kantonrechter daarin suggereert, merkt de officier van justitie op dat op de foto niet te zien is of sprake is van een verplicht fietspad waarvan de snorfietser dan gebruik diende te maken. Hij wijst op artikel 10 RVV 1990.
De kantonrechter heeft het onderzoek vervolgens gesloten en bepaald dat hij twee weken later uitspraak zal doen.
De kantonrechter kan nu bij vervroeging uitspraak kan doen. Hij overweegt als volgt.
Het beroep is tijdig ingesteld en betrokkene heeft binnen de bij de Wahv bepaalde termijn zekerheid gesteld, zodat het beroep ontvankelijk is.
De kantonrechter stelt vast dat geen beroep is ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 6 februari 2019 waarin hij de ingebrekestelling als prematuur kwalificeerde en dwangsommen als niet verschuldigd beoordeelde. Ook is in het beroep tegen de beslissing van 26 februari 2019 ten aanzien van het administratief beroep tegen de sanctie niets gesteld ten aanzien van het verbeurd zijn van dwangsommen. De kantonrechter zal daarom bij de beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 26 februari 2019 niets beoordelen met betrekking tot het al of niet overschreden zijn van de beslistermijn en ten aanzien van het verschuldigd zijn van dwangsommen.
De bij het pro-formaberoepschrift voorgedragen grond dat “betrokkene de gronden in administratief beroep als herhaald en ingelast acht, nu deze niet, niet volledig dan wel niet juist door de officier van justitie zijn beoordeeld” is een op zichzelf beschouwd dermate vage klacht over een motiveringsgebrek dat de kantonrechter deze moet verwerpen nu de kantonrechter zonder nadere toelichting niet duidelijk is op welk motiveringsgebrek betrokkene doelt.
De kantonrechter zal deze klacht over het motiveringsgebrek wel in beschouwing nemen in samenhang met de aanvullende grond die de kantonrechter leest als de klacht dat ten onrechte is beslist dat de gedraging bedoeld in feitcode R619 is begaan. Betrokkene kan zich erin vinden dat de feitcode en de hoogte van de sanctie aan het tarief van feitcode R308 wordt aangepast als de kantonrechter van oordeel is dat betrokkene de gedraging horend bij feitcode R308 heeft begaan.
Zoals door de officier van justitie al ter zitting is betoogd, is de feitcode R619 met als gedraging “andere richting volgen dan richting van voorsorteervak” onjuist. Deze gedraging vindt in het dossier geen enkele steun. Zo blijkt die gedraging in elk geval niet uit de waar-neming van de verbalisant zoals die blijkt uit het zaakoverzicht en evenmin uit de foto’s.
De kantonrechter stelt vervolgens in de eerste plaats op grond van de waarneming van de verbalisant en andere gegevens in het zaakdossier en gelet ook op de blauwe kentekenplaat op de foto’s vast dat het voertuig van betrokkene een snorfiets in de zin van artikel 1 RVV 1990 is. Dit is overigens ook onweersproken.
Artikel 2b RVV 1990 luidt:
De regels van dit besluit betreffende fietsen en fietsers zijn, in plaats van de regels betreffende bromfietsen en bromfietsers, mede van toepassing op snorfietsen en snorfietsers, tenzij anders is bepaald.
Feitcode R619 luidt volgens de Bijlage bij de Wahv, zoals geldend ten tijde van het opleggen van de sanctie op de volgende gedraging:
als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser die de rijbaan volgt op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft.
De gedraging van de feitcode R619 in de Bijlage bij de Wahv sluit dus bovendien niet aan bij de tekst van artikel 78 RVV 1990 zoals dat sinds de wijziging per 1 mei 2009 luidt, ofschoon daarmee kennelijk wel de aansluiting was bedoeld (en zoals die aansluiting vóór 1 mei 2009 ook bestond).
Artikel 78 RVV 1990 luidt op 3 juli 2018 immers als volgt:

1. Bestuurders die de rijbaan volgen zijn verplicht op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft. Een in een voorsorteerstrook gelegen fietsstrook maakt deel uit van deze voorsorteerstrook.

2. Bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten en daartoe een uitrijstrook volgen, zijn ter hoogte van de daarin aangebrachte pijlen verplicht om de richting te volgen die de uitrijstrook waarop zij zich bevinden, aangeeft.

Door het expliciet gebruik van de woorden
als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser in de feitcodewordt immers juist niet een snorfietser bedoeld, zodat deze feitcode R619 ook daarom onbruikbaar voorkomt voor de onderhavige situatie.
Nu de feitcode R619 en de erbij horende gedraging in de beslissing van de officier van justitie ten onrechte aan de sanctie ten grondslag is gelegd, zal de kantonrechter het beroep gegrond verklaren, de beslissing vernietigen en zelf beslissen op het administratief beroep tegen de sanctie. Voor zover er meer gronden van beroep tegen de beslissing van de officier van justitie waren kunnen die verder buiten beschouwing blijven.
Ten aanzien van het administratief beroep tegen de sanctie overweegt de kantonrechter als volgt.
In de eerste plaats richt het administratief beroep zich tegen de opgelegde administratiekosten. Dit is niet verder toegelicht. De kantonrechter stelt vast dat voor de opgelegde administratiekosten een wettelijke grondslag bestaat en dat ze zijn opgelegd overeenkomstig die grondslag en overeenkomstig het geldende tarief. Deze grond is daarom tevergeefs voorgesteld.
Gemachtigde heeft ten aanzien van de sanctie aan het administratief beroep onder meer ten grondslag gelegd dat de beschikking waarschijnlijk onbevoegd is opgelegd. Ook heeft betrokkene twijfels over de waarneming. Dit zijn geen (voldoende stellig voorgedragen) gronden, zodat de kantonrechter eraan voorbij zal gaan. Voor zover de stellingname dat de beschikking waarschijnlijk onbevoegd is toch moet worden beschouwd als een grond van het administratief beroep, is deze grond onvoldoende onderbouwd en vindt de kantonrechter in het dossier ook overigens onvoldoende reden tot twijfel aan de bevoegdheid van de verbalisant. Ook ziet de kantonrechter niet in wat er aan de waarneming van de verbalisant te betwijfelen is voor zover die waarneming inhoudt dat het voertuig van betrokkene op de bedoelde plaats en tijd een rood licht uitstralend driekleurig verkeerslicht passeert en daarmee negeert. Dat wordt door betrokkene ook niet weersproken. Wat er verder relevant zou zijn maar mogelijk niet goed waargenomen is door betrokkene niet concreet gesteld. De kantonrechter zal er daarom aan voorbij gaan.
De kantonrechter komt nu door de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie toe aan de vraag of terecht een sanctie van € 160 is opgelegd voor de gedraging van feitcode R602, “met een snorfiets niet stoppen voor rood licht”.
De officier van justitie stelt zich inmiddels op het standpunt dat dat een juiste feitcode is. Betrokkene had primair het standpunt ingenomen dat hij niet door rood licht reed omdat het verkeerslicht [zoals de kantonrechter het begrijpt: voor fietsen en snorfietsen] op groen stond en hij uit veiligheidsoverwegingen “de fietser op het fietspad inhaalde”. Bovendien, zo leest de kantonrechter het standpunt van betrokkene na de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie, moet de sanctie voor een lager bedrag worden vastgesteld als de kanton-rechter uiteindelijk tot het oordeel komt dat de gedraging met feitcode R308 begaan is.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Op de beide foto’s in het dossier, genomen door een vaste flitscamera op een paal in het midden van de weg, is te zien dat er twee voorsorteerstroken van zwart asfalt breed genoeg voor auto’s zijn, één voor linksaf en een voor rechtdoor gaand en rechts afslaand verkeer. Links van de voorsorteerstrook voor linksaf staat op een zeker zeven stoeptegels brede, verhoogde middenberm een verkeerslicht dat een rood licht uitstralende richtingpijl naar links vertoont. Aan de rechterkant van de weg op het trottoir staat ook op beide foto’s een verkeerslicht dat rood licht uitstraalt. Op de eerste foto bevindt de snorfiets van betrokkene zich op die rechter voorsorteerstrook, met zijn voorwiel ongeveer anderhalve meter voor de stopstreep. Op de tweede foto is hij evident rechtdoor gereden, naar schatting van de kantonrechter circa 8 à 9 meter verder. De foto’s vermelden dat er 1,021 seconden tussen beide opnames is verlopen en dat het rode licht bij de eerste foto al 3,9 seconden rood is. De snorfiets heeft volgens de informatie onder de foto een snelheid van 32 km/uur, kennelijk nog zonder correctie. Op beide foto’s is ook te zien dat rechts naast de rechter voorsorteerstrook een lange verhoogde afscheiding ligt tussen die voorsorteerstrook en een rode strook asfalt. De verhoging heeft de breedte van twee trottoirbanden en één ertussen liggende stoeptegel. De strook van rood asfalt heeft een breedte die geschikt is om door twee fietsers naast elkaar te worden bereden. Rechts daarnaast bevindt zich een verhoogd trottoir. Direct naast dat verkeerslicht op dat trottoir dat het zojuist bedoelde rode licht voor de rechter voorsorteerstrook uitstraalt, op dezelfde paal, is nog een tweede verkeerslicht opgehangen. Dit is een driekleurig verkeerslicht dat een groene fiets vertoont met daaromheen vier groene pijltjes, daarmee kennelijk bedoelend dat de fietsers rondom het gehele kruispunt op het moment van beide foto’s gelijktijdig groen licht hebben. De stopstreep is voor alle verkeerslichten dezelfde: deze loopt direct achterlangs de smalle verhoogde afscheiding. Op de eerste foto is verder nog te zien dat een fietsster gezeten op het zadel over het rode asfalt fietst (en geen voet aan de grond heeft) en al met haar voorwiel voorbij de stopstreep is. Het achterwiel raakt zowat de stopstreep. Op de twee foto is zij met het achterwiel ongeveer een meter de stopstreep gepasseerd. Ook zij gaat kennelijk rechtdoor. Er is op de foto verder geen verkeer in de directe nabijheid van het kruispunt te zien. Eventueel verkeer van links is op de foto, als het er is, niet zichtbaar omdat dat zich dan buiten beeld bevindt.
De kantonrechter stelt aldus vast dat de snorfiets dus inderdaad de fiets inhaalt en dat het verkeerslicht “voor fietsers en snorfietsers” inderdaad groen was.
De vraag die de kantonrechter nu moet beantwoorden, gelet op de feitcode en gedraging in de sanctiebeschikking, is of het rode licht op de bestuurder van de snorfiets op de voorsorteerstrook links van de verhoogde afscheiding van toepassing is.
Arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden of, voorheen: Leeuwarden, zouden inderdaad naar analogie zo uitgelegd kunnen worden dat het rode licht op de snorfietsbestuurder geldt nu deze zich op een voorsorteerstrook voor rechtdoor en rechtsaf bevindt terwijl in elk geval voor motorvoertuigen en bromfietsen op die voorsorteerstrook het rode licht geldt. Gedacht kan daarbij worden aan het arrest van 20 februari 2009, meervoudig gewezen, ECLI:NL:GHLEE:2009:BH9973, over een auto die over de voorsorteerstrook voor rechtdoor gaand verkeer door rood rijdt om daarna rechtsaf te slaan, terwijl hij had moeten voorsorteren voor rechtsaf, waar het verkeerslicht groen licht uitstraalde. Die bestuurder had zich op het standpunt gesteld dat hij te laat zag dat de busbaan rechts naast hem was overgegaan in een voorsorteerstrook voor rechtsaf. Met verwijzing naar artikel 78 RVV 1990 beoordeelt het hof het standpunt dat het voor hem bedoelde licht groen was zodat hij ten onrechte een boete kreeg, als onjuist. Een ander meervoudig gewezen arrest in gelijke zin is dat van 9 november 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK5529 over een motorrijder die over de voorsorteerstrook voor rechtsaf een rij vrachtwagens op de strook voor rechtdoor inhaalt om vervolgens ook zelf rechtdoor te rijden. Met het licht voor rechtdoor op groen en het licht voor rechtsaf op rood, is de boete volgens het hof terecht opgelegd. Een ander arrest waarin in dezelfde zin is geoordeeld, is het arrest van 8 januari 2016, enkelvoudig gewezen, ECLI:NL:GHARL:2016:71, over een motorrijder die aan de rechterzijde van een voorsorteerstrook voor linksaf een rij auto’s inhaalt op de voorsorteerstrook voor rechtdoor. Het licht voor linksaf is rood, voor rechtdoor is het groen. Hij rijdt na de inhaalmanoeuvre rechtdoor. Hij is dan volgens het gerechtshof terecht beboet voor het negeren van het rode licht voor linksaf.
Een contra-indicatie voor een analogische benadering zou wellicht kunnen worden gevonden in artikel 68 RVV 1990.
Artikel 68 RVV 1990, bepaalt voor zover relevant:

1. Bij driekleurige verkeerslichten betekent:

a groen licht doorgaan
b geel licht […]
c rood licht: stop.
[…]

3. Indien een verlichte afbeelding van een fiets zichtbaar is, geldt het licht voor fietsers, bromfietsers op een fiets/bromfietspad en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.

[…]

7. Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken met verkeer in dezelfde richting kan de toepassing van een verkeerslicht worden beperkt tot één van deze rijstroken. In dat geval heeft het verkeerslicht slechts betrekking op het verkeer op de aangeduide rijstrook.

De contra-indicatie zou naar het oordeel van de kantonrechter bestaan, als het in artikel 68 derde lid RVV 1990 bedoelde fietslicht door de wetgever ook beoogd is te gelden voor fietsers (snorfietsers daaronder gelet op artikel 2 RVV 1990 medegrepen) links van de verhoogde afscheiding tussen de voorsorteerstrook en het rode asfalt. De vraag is anders gezegd: Wat is de betekenis van het fietslicht rechts naast de rode strook asfalt in het kader van de rijstroken en het daarvoor op grond van artikel 68 zevende lid exclusief geldende licht?
De situatie dat het fietslicht ook betrekking heeft op fietsers en snorfietsers op de voorsorteerstrook kan naar het oordeel van de kantonrechter alleen dan bestaan als de wetgever heeft beoogd dat fietsers en snorfietsers zich ook links van die verhoogde afscheiding op een voorsorteerstrook mogen begeven.
Om te bepalen of fietsers en snorfietsers zich links van die verhoogde afscheiding mogen begeven is van belang vast te stellen wat de feitelijke situatie ter plaatse is en wat de daarop toepasselijke wettelijke bepalingen zijn.
Op Google Streetview, met opnames van september 2017 en (vanaf de andere weghelft gezien) van juli 2018 heeft de kantonrechter waargenomen dat de smalle verhoogde afscheiding tussen het zwarte en het rode asfalt op de Burgemeester van Veenlaan naderend naar de kruising met de Wethouder Beverstraat een lengte heeft van ongeveer tien meter. De rode strook asfalt bevindt zich verder terug langs de gehele rijbaan, in elk geval over een lengte die verder terug gaat dan de zijstraten naar links en rechts die zich op ongeveer tweehonderd meter voor de verkeerslichten bevinden. In de rijrichting van de snorfietser is deze direct na die zijstraten op het rode asfalt een afbeelding van een fiets tegen gekomen, dan een bushalte, een voetgangersoversteekplaats en dan weer op het rode asfalt een afbeelding van een fiets en dan ongeveer honderd meter verder: de smalle verhoogde afscheiding. Tussen de voetgangersoversteekplaats 200 meter voor de verkeerslichten en de verhoogde afscheiding is een onderbroken witte lijn aangebracht op de plaats waar het zwarte en het rode asfalt elkaar raken, behalve in de laatste ongeveer twintig meter voor de verkeersgeleider. Daar is de belijning doorgetrokken en wordt zij breder tot zij zo breed als de afscheiding eindigt bij die verhoogde afscheiding raakt. Op het hele traject vanaf de zijstraten is de snorfietser niet de borden G11, G12a en G13 gepasseerd.
De kantonrechter concludeert dat er geen sprake is van een verplicht fietspad, verplicht fiets/bromfietspad of onverplicht fietspad. Wel is, zo concludeert de kantonrechter op grond van zijn waarnemingen op de foto’s en Google Streetview, sprake van een fietsstrook als bedoeld in artikel 1 RVV 1990. Immers bepaalt artikel 1 RVV 1990 voor zover relevant:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- […]
- fietsstrook: door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht;
- […]
Artikel 5 RVV 1990 bepaalt, voor zover relevant:

1. Fietsers gebruiken het verplichte fietspad of het fiets/bromfietspad.

2. Zij gebruiken de rijbaan indien een verplicht fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.

Artikel 10 RVV 1990 bepaalt:

1. Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.

2. Andere bestuurders dan fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig mogen fietsstroken met doorgetrokken strepen niet gebruiken.

Artikel 76 RVV 1990 bepaalt:

1. Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindt, mag niet worden overschreden. Bestuurders mogen zich niet links van een doorgetrokken streep bevinden, indien die streep is aangebracht tussen rijstroken of paden met verkeer in beide richtingen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. indien de streep wordt overschreden om een naast de gevolgde rijstrook gelegen vluchthaven, vluchtstrook of spitsstrook te bereiken of te verlaten;
b. indien aan de zijde vanwaar men de streep overschrijdt een onderbroken streep is aangebracht;
c. op bestuurders die een fietsstrook mogen gebruiken, indien er tussen die fietsstrook en de ernaast gelegen rijstrook een doorgetrokken streep is aangebracht.
Op grond van deze bepalingen moet geconcludeerd worden dat bestuurders van auto’s, bromfietsen en fietsen daar waar de belijning onderbroken is de gehele rijbaan mogen gebruiken, dat wil zeggen dat ze allen zowel over het zwarte asfalt als over de rode fietsstrook mogen rijden, terwijl bij de doorgetrokken belijning de auto’s en bromfietsen niet rechts van de belijning over de fietsstrook mogen rijden. Fietsen en snorfietsen mogen daarentegen wel links van de belijning over het zwarte asfaltdeel van de rijbaan rijden.
Een bepaling als die in artikel 76, tweede lid onder c is bij Besluit van 31 mei 2010, Staatsblad 2010, 227, voor het eerst, zij het in iets andere bewoordingen, in een onderdeel d aan het RVV 1990 toegevoegd:
d. zich een doorgetrokken streep bevindt tussen een rijstrook en de fietsstrook, voor bestuurders die ingevolgde artikel 10, tweede lid, de fietsstrook mogen gebruiken.
De toelichting daarop in het Staatsblad luidt:
Uit de praktijk kwamen veel vragen over de betekenis en toepassing van het toenmalige artikel 76. Het artikel is in verband daarmee aangepast. Daarbij is een nieuwe uitzondering opgenomen op het verbod van het overschrijden van een doorgetrokken streep voor de gebruikers van een fietsstrook met doorgetrokken strepen (tweede lid onderdeel d). Deze bestuurders kunnen daardoor bij het afslaan en het inhalen ook gebruik maken van het overige deel van de rijbaan.
Artikel 3 RVV 1990 bepaalt:

1. Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.

2. Fietsers mogen met zijn tweeën naast elkaar rijden. Dit geldt niet voor snorfietsers.

De kantonrechter concludeert op grond van een en ander dat in de situatie dat aan de rechterzijde van de rijbaan een fietsstrook ligt, de fietsers op grond van artikel 3 RVV 1990 in beginsel over de fietsstrook rijden. Alleen als de noodzaak er is, in situaties als bij inhalen of links afslaan mag een eventuele doorgetrokken streep worden overschreden en het gedeelte van de rijbaan links naast de streep worden gebruikt. Bij inhalen geldt onverminderd dat zoveel mogelijk rechts gehouden moet worden. De fietser of snorfietser mag dus alleen de doorgetrokken streep naar links overschrijden als dat voor het inhalen nodig is. In beginsel, zo moet geconcludeerd worden, heeft de wetgever geregeld dat de fietser en snorfietser alleen de fietsstrook gebruiken, behoudens de uitzondering van artikel 76, tweede lid onder c RVV 1990.
Dat blijkt ook uit de wetsgeschiedenis. Immers voorafgaand aan het RVV 1990 gold het RVV 1966. De verplichting om de fietsstrook te volgen was daarin voor fietsen en bromfietsen, daaronder mede begrepen de snorfietsen, expliciet geregeld.
Artikel 27 RVV 1966 bepaalde:

1. Fietsen en bromfietsen volgen het voor hen verplichte fietspad of de fietsstrook. Bij gebreke daarvan rijden zij op de rijbaan.

2. Fietsers en bromfietsers mogen een fietspad volgen, indien in hun rijrichting bord 60 van bijlage II is geplaatst; bromfietsers alleen met afgezette motor.

3. Fietsers mogen, indien zij daardoor het andere verkeer niet hinderen, met twee naast elkander rijden; bromfietsers mogen niet met twee naast elkander rijden.

4. Andere bestuurders dan fietsers of bromfietsers is het verboden een fietspad te gebruiken.

Artikel 128 RVV 1966 bepaalde:

1. Fietsers en bromfietsers moeten fietsstroken, die door een doorgetrokken streep van de rijbaan zijn afgescheiden, volgen; andere bestuurders mogen deze fietsstroken niet volgen.

2. Fietsers en bromfietsers moeten fietsstroken, die door een onderbroken streep van de rijbaan zijn afgescheiden, volgen; andere bestuurders mogen deze fietsstroken slechts volgen voor zover zij geen fietsers of bromfietsers hinderen.

De bekendmaking van het nieuwe RVV 1990 in Staatsblad 1990, 459, vermeldt als toelichting op artikel 5 RVV 1990:
Fietsers dienen het verplichte fietspad te volgen en bij het ontbreken daarvan de rijbaan. Ingeval op de rijbaan ter rechterzijde een fietsstrook is aangebracht dienen zij de fietsstrook te volgen. Dit vloeit voort uit artikel 3, eerste lid. In verband hiermede behoeft de verplichting de fietsstrook te volgen niet uitdrukkelijk te worden voorgeschreven.
Fietsers mogen van een onverplicht fietspad gebruik maken. In dit opzicht is de regeling, vervat in het RVV 1966, niet gewijzigd.
De kantonrechter overweegt dat het voor hem op grond van een en ander geen enkele twijfel lijdt dat de wetgever van voor en na 1990 voortdurend heeft beoogd dat fietsers en snorfietsers zoveel mogelijk rechtshouden en daarbij de fietsstrook volgen, waarbij dan sinds 1 juli 2010 de uitzondering geldt dat zij een doorgetrokken streep mogen overschrijden om bijvoorbeeld in te halen en linksaf te slaan. Daarbij is geen uitzondering gemaakt op het gebod om zoveel mogelijk rechts te houden.
De kantonrechter overweegt verder dat de wetgever niets heeft bepaald over de zijde waarlangs een verhoogde afscheiding tussen een voorsorteerstrook en een fietsstrook moet worden gepasseerd.
Bij gebreke van een bord G11 ter hoogte van het begin van de verhoogde afscheiding om de fietsstrook aldaar te laten overgaan in een verplicht fietspad zou wellicht de gedachte kunnen ontstaan dat fietsen en snorfietsen links van de verhoogde scheiding zouden mogen rijden, bijvoorbeeld om, daarbij toch zoveel mogelijk rechts houdend, een grote groep voor het rode licht op de fietsstrook wachtende fietsen in te halen wanneer net bij het naderen van de verhoogde afscheiding het rode licht groen wordt.
Die gedachte is naar het oordeel van de kantonrechter onjuist. De reden dat geen bord G11 geplaatst hoeft te worden om te voorkomen dat fietsers en snorfietsers zich links van de verhoogde afscheiding mogen bevinden volgt uit de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens, die onder meer bepalen:
In hoofdstuk I, Algemene bepalingen, paragraaf 2:
Verkeerstekens worden slechts toegepast, voor zover dit bepaald nodig is en nadat vervangende infrastructurele maatregelen zijn overwogen.
En in hoofdstuk II, verkeersborden, paragraaf 2, Algemene bepalingen ten aanzien van de toepassing van verkeersborden:

1. […]

2. Borden worden niet toegepast indien daarmee een regeling beoogd wordt die overeenkomt met een gedragsregel of een ander verkeersteken. Ook indien het gewenste gedrag voortvloeit uit de weginrichting blijven borden achterwege.

Het is in de te beoordelen situatie evident dat de verhoogde afscheiding ter plaatse alleen is aangebracht juist met het doel om fietsers en snorfietsers fysiek te scheiden van het overige verkeer op de rijbaan en om hen te geleiden naar het fietslicht. De verhoogde afscheiding wordt niet voor niets in het spraakgebruik wel aangeduid als een verkeersgeleider, zoals de kantonrechter hierna ook zal doen. Het is evident dat dit een infrastructurele maatregel is als bedoeld in de zojuist aangehaalde bepaling uit Hoofdstuk I van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens. Daarmee wordt bereikt dat de weginrichting zodanig is als bedoeld in Hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens. De gedragsregel dat zoveel mogelijk rechts gehouden moet worden is er ook een als bedoeld in Hoofdstuk II van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens.
De conclusie die de kantonrechter trekt na al deze overwegingen is dat het door de wetgever niet is beoogd toe te staan dat fietsers en snorfietsers links van de verkeersgeleider rijden. Er is daarom geen grond voor de kantonrechter om in deze zaak niet ook analoog te oordelen aan de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en gerechtshof Leeuwarden in die zin dat nu het voertuig van betrokkene over een voorsorteerstrook voor rechtdoor gaand en rechts afslaand verkeer reed, voor dat voertuig het licht gold dat ook voor het andere verkeer op die voorsorteerstrook gold, en niet het groene fietslicht dat van toepassing was op verkeer dat zich bevond op de fietsstrook waar hij zich zou hebben bevonden als hij op de juiste wijze zijn weg over de fietsstrook had vervolgd om rechtdoor het kruispunt over te steken.
Nu gold voor hem het rode licht en voor dat licht is hij in strijd met artikel 62 RVV 1990 in samenhang met artikel 68 RVV, eerste lid onder c, niet gestopt.
Artikel 62 RVV 1990 luidt:
Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.
Feitcode R602 ziet op de gedraging van artikel 62 in samenhang met artikel 68, eerste lid onder c RVV 1990.
In het onderhavige geval was er voor de bestuurder van het voertuig van betrokkene ook geen noodzaak of overmachtsituatie voor de snorfietser om de fietsster in te halen door links van de verkeersgeleider te rijden. Er was, zo ziet de kantonrechter op de foto’s in het dossier in samenhang met de infrastructurele situatie ter plaatse zoals die bekend is geworden uit de beelden van Google Streetview, voldoende gelegenheid om rechts naast de verkeersgeleider te gaan rijden en aldus op de fietsstrook te blijven rijden en om de fietsster op de fietsstrook in te halen, misschien nadat eerst om reden van verkeersveiligheid wat was afgeremd om de fietsster pas in te halen nadat de fietsster eerst de gelegenheid zou hebben gehad om voorbij de verkeersgeleider te geraken.
De aangevoerde reden om links naast de verkeersgeleider in te halen vanwege de verkeersveiligheid acht de kantonrechter in de eerste plaats onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter kan niet inzien welk gevaar dreigde als de snorfiets wel de fietsstrook zou zijn blijven volgen. Dat lijkt de kantonrechter tenminste even veilig te zijn geweest, en dat zou de bestuurder op grond van artikel 3 RVV 1990 ook hebben behoren te doen.
De conclusie is dat de sanctie terecht is opgelegd, dat dit ook terecht voor de gedraging met feitcode R602 is gebeurd en dat het administratief beroep daarom ongegrond moet worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat van feitcode R308 geen sprake kan zijn bij gebreke van een verplicht fietspad of een fiets/bromfietspad.
Er zijn een aantal redenen om het verzoek tot toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen. In de eerste plaats is dat het feit dat gemachtigde in het beroep tegen de evident verkeerde beslissing van de officier van justitie om de feitcode te wijzigen in die met nummer R619 uitsluitend heeft aangehaakt bij de door de kantonrechter eerder gedane suggestie die later bleek niet toepasselijk te zijn en daarbij geen enkel werk heeft gemaakt van zijn standpunt. Aldus lijkt hij kennelijk alleen gericht te zijn geweest op het binnenhalen van een proceskostenvergoeding in het zicht van een schijnbaar toch al slagend beroep. Daarnaast is gemachtigde ook niet bij het debat ter zitting aanwezig is geweest. Weliswaar is gemachtigde in de fase van het administratief beroep ter hoorzitting aanwezig was maar ook in die fase heeft hij nauwelijks werk heeft gemaakt van het op inhoud of op vormfouten bestrijden van de juistheid van de sanctiebeschikking. In het weinige dat hij naar voren brengt spreekt hij dan ook nog eens over het aanwezig zijn van de fietsster op een fietspad. Er is in het geval van deze zaak zoals hiervoor overwogen ook helemaal geen fietspad. Niet in de minste plaats speelt verder een rol dat de sanctiebeschikking na vernietiging van de beslissing van de officier van justitie uiteindelijk geheel in stand blijft zoals ze aanvankelijk was opgelegd. Mede lettend op onder meer de arresten van 1 mei 2019 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met ECLI-nummers 2019:3197 en 2019:5393, ziet de kantonrechter daarom geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
Het verzoek om toekenning daarvan zal daarom worden afgewezen. Dat tegen het eerste van de zojuist genoemde twee arresten cassatie in het belang der wet zal worden ingesteld, zoals dan weer wel nadrukkelijk met een brief van de Procureur-Generaal aan gemachtigde naar aanleiding van diens verzoek daartoe, onderbouwd is aangevoerd door gemachtigde, is geen reden voor een ander oordeel.

Beslissing:

Verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt deze.
Verklaart het administratief beroep tegen de sanctiebeschikking ongegrond.

Wijst af het verzoek om een proceskostenvergoeding.

Aldus gegeven te Almelo door mr. F.C. Berg, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2019.
In afschrift aan partijen verzonden op:
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen zes weken vanaf datum van toezending hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.
Het beroepschrift moet tijdig worden ingediend bij de Rechtbank Overijssel, sector straf/kanton/
Wahv, postbus 323, 7600 AH Almelo en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend. Het beroepschrift mag niet via e-mail worden ingediend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift om een zitting wordt gevraagd om uw standpunt mondeling toe te lichten.