ECLI:NL:GHLEE:2009:BH9973

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.328
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sanctie voor niet stoppen voor rood licht en vernietiging van de beschikking wegens onbetrouwbare gegevens

In deze zaak gaat het om een administratieve sanctie van € 130,- die aan de betrokkene is opgelegd wegens het niet stoppen voor een rood verkeerslicht. De betrokkene, die op 7 april 2007 om 14.02 uur op het Damsterdiep te Groningen reed, heeft het rode verkeerslicht boven de voorsorteerstrook voor rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer genegeerd en is rechtsaf geslagen. De betrokkene was van mening dat het rode licht niet voor hem bestemd was, omdat het verkeerslicht voor rechtsaf slaan groen was. Het Gerechtshof Leeuwarden oordeelt dat deze opvatting onjuist is, aangezien artikel 78 RVV 1990 bepaalt dat bestuurders de voorsorteerstrook moeten volgen die overeenkomt met hun rijrichting. De betrokkene had dus niet door mogen rijden en naar rechts afslaan terwijl het verkeerslicht boven zijn rijstrook rood was.

Tijdens de behandeling van de zaak op 6 februari 2009 was de betrokkene niet aanwezig, maar de advocaat-generaal, mr. A. Dijkstra, was wel aanwezig. Het hof heeft de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer. Het hof heeft vastgesteld dat de gedraging is geconstateerd door een verkeerscontroleur, maar er waren twijfels over de betrouwbaarheid van de gegevens in het zaakoverzicht. De betrokkene voerde aan dat de camera waarmee de overtreding was geconstateerd, was bediend door iemand zonder opsporingsbevoegdheid, wat zou leiden tot onrechtmatig verkregen bewijs.

Het hof concludeert dat, hoewel de gedraging vaststaat, de onbetrouwbaarheid van de gegevens in het zaakoverzicht voldoende reden is om de beschikking te vernietigen. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie, en veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 9,20. De uitspraak is gedaan door mrs. Poelman, Dijkstra en Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Van der Heide als griffier.

Uitspraak

WAHV 200.007.328
20 februari 2009
CJIB 49105080739
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Groningen
van 28 april 2008
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Groningen genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 februari 2009. De betrokkene is niet verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. A. Dijkstra.
Na de behandeling ter zitting heeft de voorzitter de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 7 april 2007 om 14.02 uur op het Damsterdiep te Groningen met het voertuig met het kenteken [AB-00-AB].
2. De betrokkene voert aan dat hij de gedraging niet heeft verricht. Hij kwam uit de richting Delfzijl en wilde op de kruising Damsterdiep / Petrus Campersingel rechtsaf slaan. Ter plaatse is de weg verdeeld in drie rijstroken. De rechter rijstrook is aanvankelijk een busbaan, maar ongeveer 65 meter voor genoemd kruispunt gaat die strook over in een rijstrook voor rechtsafslaand verkeer. De betrokkene had dit echter te laat door en reed daarom in de middelste rijstrook, waarop door middel van pijlen was aangegeven dat die strook bestemd is voor rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer. Bijna op het kruispunt aangekomen zag hij een motor en auto vanaf de rechter rijstrook rechtsaf slaan bij groen licht. De betrokkene is toen ook rechtsaf geslagen. Het rode verkeerslicht boven de door betrokkene bereden rijstrook voor rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer was niet voor hem bedoeld. Het groene verkeerslicht boven de door hem niet bereden rijstrook voor rechtsafslaand verkeer wel.
3. Betrokkene heeft niet ontkend dat het verkeerslicht boven de door hem bereden rijstrook rood licht uitstraalde toen hij naar rechts is afgeslagen. Hij is van oordeel dat het rode licht om die reden niet voor hem bestemd was. Deze opvatting is niet juist. In artikel 78 RVV 1990 is bepaald dat bestuurders van een motorvoertuig die op een kruising een bepaalde richting willen volgen, gebruik moeten maken van de voorsorteerstrook waarin deze richting wordt aangegeven. Daaruit volgt dat de door de betrokkene vóór het kruispunt bereden rijstrook bepalend is voor de te volgen richting en alleen het boven die rijstrook aangebrachte verkeerslicht voor hem bestemd is. De betrokkene mocht dus, nu hij stond in de strook voor rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer, op het kruispunt niet doorrijden en naar rechts afslaan toen het boven zijn rijstrook aangebrachte en voor hem bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en het boven de rechterrijstrook aangebrachte en alleen voor die rijstrook bestemde verkeerlicht groen licht uitstraalde.
Op grond van het bovenstaande staat vast dat de gedraging is verricht.
4. De betrokkene voert ook aan dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de camera waarmee de gedraging is geconstateerd in strijd met de aanwijzing van het college van procureurs-generaal is bediend door iemand zonder opsporingsbevoegdheid. De vader van de betrokkene heeft vier jaar gewerkt op dezelfde afdeling als degene die de camera heeft bediend, en het is hem bekend dat deze persoon tussen mei 2002 en juli 2007 noch algemeen noch buitengewoon opsporingsambtenaar was.
5. In het zaakoverzicht van het CJIB is vermeld dat de gedraging is geconstateerd door [politiemedewerker 3], verkeerscontroleur.
6. Uit de aanvullende informatie die de advocaat-generaal heeft opgevraagd, blijkt het volgende.
De heer [politiemedewerker 1], verkeerscontroleur-B, werkzaam binnen het cluster regionale verkeershandhaving Groningen, heeft de camera of filmcassette in het vaste opstelpunt geplaatst en er weer uitgenomen. De film is door [politiemedewerker 2], verkeerscontroleur-B en buitengewoon opsporingsambtenaar van regiopolitie Groningen uitgelezen. Hij heeft dat gedaan namens [politiemedewerker 3], verkeerscontroleur-B van regiopolitie Groningen, die als eerste verbalisant stond vermeld in het vaste opstelpunt. Het proces-verbaal in deze zaak is om die reden en met toestemming van [politiemedewerker 3] op haar naam gesteld.
De heer [politiemedewerker 1], heeft vanaf 1997 voortdurend werkzaamheden verricht ten behoeve van alle vaste opstelpunten van camera's voor rood licht en snelheid of een combinatie daarvan in de regio Groningen. Het 'verzorgen' van deze opstelpunten is zijn hoofdtaak.
Hij heeft op 16 juni 1997 het certificaat module Waarnemer Snelheidscontrole II behaald. Hij was buitengewoon opsporingsambtenaar van 1 juli 1999 tot 18 november 2002, is op
17 april 2007 geslaagd voor het examen buitengewoon opsporingsambtenaar en is op 20 september 2007 opnieuw als zodanig beëdigd.
7. In de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers (2006A008) is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
"1. Bevoegdheden van (buitengewoon) opsporingsambtenaren
Van belang bij de inzet van (buitengewoon) opsporingsambtenaren is het maken van onderscheid tussen voor de opsporing van belang zijnde handelingen, opsporingshandelingen en overige handelingen.
1.1 Bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA)
Afhankelijk van de inhoud van de aanwijzingsakte zoals door het Ministerie van Justitie wordt afgegeven, mogen de onder 1.2 en 1.3 genoemde opsporingshandelingen door een BOA worden uitgevoerd.
1.2 Geautomatiseerde snelheidscontrole m.b.v. film
Een geautomatiseerde snelheidscontrole, waarbij gebruik wordt gemaakt van zogenaamde 'natte' film valt in de volgende fasen te verdelen:
a. het plaatsen, afstellen en inwerkingstellen van de camera / radar / film;
b. het uitnemen van camera en film;
c. het uitlezen van de film;
d. het opmaken en tekenen van het proces-verbaal.
Uitwerking fasen
Fase a en b: Deze fasen zijn strikt juridisch gezien geen opsporingshandelingen, maar gelet op de rechtmatigheid van de bewijsgaring voor de opsporing zodanig cruciaal, dat ze door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar dienen te worden uitgevoerd.
Fase c en d; Deze fasen worden als opsporingshandelingen aangemerkt en dienen te worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar. Degene die de film uitleest is degene die de overtreding constateert en het proces-verbaal (mede-)ondertekent. Indien de opsporingsambtenaar die de fasen a en/of b heeft verricht het proces-verbaal niet
(mede-)ondertekent, kan die ambtenaar volstaan met het vastleggen van deze opsporingshandelingen in een daartoe bestemde rapportage.
1.3 Geautomatiseerde snelheidscontrole m.b.v. digitale apparatuur
Een geautomatiseerde snelheidscontrole, waarbij gebruik wordt gemaakt van digitale apparatuur valt in de volgende fasen te verdelen:
a 1) het plaatsen, afstellen en inwerkingstellen van de camera / radar of;
a 2) (..)
b) indien van toepassing het verrichten van handelingen met digitale gegevens;
c) het uitlezen van de digitale gegevens;
d) het opmaken en tekenen van het proces-verbaal.
Uitwerking fasen
Fase a 1 en a 2: Voor of bij het ingebruikstellen van deze apparatuur overtuigt een opsporingsambtenaar zich van de goede werking, afstelling en plaatsing van deze apparatuur. Deze door een opsporingsambtenaar verrichte controle wordt vastgelegd in een daartoe bestemde rapportage. (..)
NB Bij de fase a is conform het gestelde onder 1.1 strikt genomen geen sprake van opsporingshandelingen, maar deze fase is voor de opsporing van zodanig cruciaal belang dat deze werkzaamheden door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar dienen te worden uitgevoerd.
Fase c en d: Deze fasen worden als opsporingshandelingen aangemerkt en dienen te worden uitgevoerd door een opsporingsambtenaar. Voor de te volgen werkwijze geldt verder het gestelde onder punt 1.1."
8. Uit de hiervoor vermelde zaakoverzicht noch uit de aanvullende informatie blijkt of de gedraging is geconstateerd met behulp van een camera met natte film of een digitale camera. Voor beide gevallen geldt echter dat volgens voormelde aanwijzing het plaatsen, afstellen en inwerkingstellen van de camera of film weliswaar geen opsporingshandeling is, maar dat het college van procureurs-generaal deze fase voor de opsporing van zodanig cruciaal belang acht dat de werkzaamheden door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar dienen te worden uitgevoerd.
9. Gelet op de hiervoor onder 6. vermelde opleiding en ervaring van dhr. [politiemedewerker 1], bestaat er geen aanleiding te twijfelen aan zijn deskundigheid ten aanzien van de apparatuur waarmee hij werkte. Het enkele feit dat dhr. [politiemedewerker 1] op de pleegdatum niet een bevoegde opsporingsambtenaar was, geeft het hof dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de constatering en vormt daarom onvoldoende aanleiding om de inleidende beschikking in dit geval te vernietigen.
10. De film is uitgelezen door [politiemedewerker 2], een bevoegde opsporingsambtenaar. Uit de Aanwijzing volgt dat zijn naam vermeld had dienen te staan in het zaakoverzicht en niet de naam van [politiemedewerker 3], die met de constatering van de gedraging feitelijk geen bemoeienis heeft gehad. In artikel 6:22 Awb is bepaald dat een bestreden besluit, ondanks schending van een vormvoorschrift, in stand kan worden gelaten door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist indien blijkt dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Nu de gedraging vast is komen te staan, zou kunnen worden geoordeeld dat die situatie zich voordoet. Het is echter van zo wezenlijk belang dat op de juistheid van de door de politie in het zaakoverzicht vermelde gegevens kan worden vertrouwd, dat het hof hierin aanleiding vindt de beschikking te vernietigen.
11. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen door de advocaat-generaal is gesignaleerd met betrekking tot de datum waarop de beslissing van de kantonrechter is uitgesproken (28 april 2008) en verzonden (21 april 2008), geen bespreking meer.
12. Nu de betrokkene in het gelijk wordt gesteld, acht het hof termen aanwezig om de reiskosten van de betrokkene en zijn vader in verband met het bijwonen van de zitting van de kantonrechter te vergoeden. Ingevolge artikel 2 van het toepasselijke Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge dat artikel wordt in een geval als het onderhavige een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Aan de betrokkene komt derhalve toe een reiskostenvergoeding ter hoogte van 2 x € 4,60 = € 9,20 ([woonplaats] - Groningen v.v.).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 17 september 2007, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 49105080739 de administratieve sanctie is opgelegd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 9,20.
Dit arrest is gewezen door mrs. Poelman, Dijkstra en Sekeris in tegenwoordigheid van mr. Van der Heide als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.