ECLI:NL:RBOVE:2018:5169

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
08/994551-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering tegen maatschap wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit overtreding van de Plantenziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 augustus 2018 een vonnis uitgesproken in een ontnemingsprocedure tegen een maatschap die eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Plantenziektewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door het telen van niet goedgekeurde aardappelrassen in de periode van maart 2015 tot en met december 2015. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 53.760,- als ontnemingsbedrag, gebaseerd op berekeningen van de opbrengsten minus de kosten van de teelt. De rechtbank heeft echter het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 31.644,-, na beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van de betrokken partijen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de feitelijke opbrengsten en de kosten die de maatschap had kunnen maken als zij zich aan de regelgeving had gehouden. De rechtbank oordeelde dat de maatschap niet uit kwade bedoelingen heeft gehandeld, wat invloed had op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de maatschap verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/994551-16
Datum vonnis: 30 augustus 2018
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde maatschap] ,
gevestigd te [adres]

1.De vordering van de officier van justitie

Bij vonnis van deze rechtbank van 26 juli 2018 is de maatschap veroordeeld voor overtreding van de Plantenziektewet doordat aardappelplanten zijn geteeld die niet behoorden tot een toegestaan ras en gebruik is gemaakt van niet goedgekeurde pootaardappelen in de periode maart 2015 tot en met december 2015. De officier van justitie is van oordeel dat de maatschap als gevolg van deze overtredingen financieel voordeel heeft genoten en vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat. Het bedrag wordt door de officier van justitie in haar nader standpunt geschat op € 53.760,-. De officier baseert dit bedrag op een berekening van de opbrengsten minus de kosten voor de teelt op de percelen 69, 73 en 74 (berekening 1) en een berekening van een besparing in kosten op de percelen 64, 66, 70 en 78 (berekening 2).
Subsidiair heeft de officier gevorderd dat ten aanzien van de percelen 69, 73 en 74 het wederrechtelijk voordeel wordt berekend op basis van een opbrengstenvergelijking, uitgaande van de opbrengst die veroordeelde zou hebben behaald als hij de overtreding niet zou hebben begaan.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 12 juli 2018 en 16 augustus 2018. De vertegenwoordiger van veroordeelde, [veroordeelde] , is op die terechtzittingen verschenen en op de vordering gehoord. Tevens is op de zitting van 16 augustus 2018 [getuige] als getuige gehoord.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 26 juli 2018 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1
,De overtreding:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3, eerste lid, Plantenziektewet, junctis artikel 17 Besluit bestrijding schadelijke organismen en artikel 5, tweede lid, Regeling bestrijding schadelijke organismen, begaan door een rechtspersoon;
feit 2, De overtreding:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3, eerste lid, Plantenziektewet, junctis artikel 17 Besluit bestrijding schadelijke organismen en artikel 4a, eerste lid, Regeling bestrijding schadelijke organismen, begaan door een rechtspersoon.
Waarbij feit 1 betrekking heeft op de percelen 69, 73 en 74 en feit 2 betrekking heeft op de percelen 64, 66, 70 en 78.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uitgangspunt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is dat wordt uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde daadwerkelijk heeft genoten. [1] In beginsel hoeft bij deze berekening geen rekening te worden gehouden met opbrengsten die een veroordeelde zou kunnen hebben behaald indien hij zich aan de regelgeving zou hebben gehouden. [2] Wanneer echter aannemelijk is dat veroordeelde niet uit kwade bedoelingen heeft gehandeld en bovendien aannemelijk is dat hij wel bereid zou zijn geweest de regelgeving na te leven als hij deze had gekend, is een vergelijking met de opbrengst bij de legale activiteit naar het oordeel van de rechtbank redelijk.
Verder moet een ontneming zijn grondslag hebben in wettige bewijsmiddelen. [3] Daaruit volgt dat waar het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat deel van de vordering moet worden afgewezen. [4]
De rechtbank gaat gelet hierop uit van de volgende berekeningen:
Percelen 69, 74 en 78
Ten aanzien van deze percelen staat vast dat veroordeelde het niet toegestane aardappelras Innovator heeft geteeld. Zoals in het vonnis van 26 juli 2018 is overwogen, lijkt veroordeelde niet uit kwade bedoelingen te hebben gehandeld. [5] Verder heeft veroordeelde op de terechtzitting van 12 juli 2018 verklaard dat hij nu wel aan de regelgeving voldoet. [6] De rechtbank acht het gelet hierop aannemelijk dat indien verdachte op de hoogte was geweest van de regelgeving, hij met een toegestaan ras zou hebben geteeld.
Dit betekent dat het voordeel dat veroordeelde daadwerkelijk heeft genoten, bestaat uit de extra opbrengst die hij heeft behaald door met Innovator aardappelen te telen, in plaats van met goedgekeurde aardappelrassen. De rechtbank zal daarbij uitgaan van de prijs per ton afland die verdachte zou hebben gekregen bij de teelt van Fontane aardappels, zijnde een goedgekeurd aardappelras die ook door veroordeelde werd geteeld. De prijs van deze aardappel is € 82,50 per ton afland. De prijs van een Innovator is per ton afland € 95,-. Het verschil hiertussen bedraagt € 12,50 per ton afland. [7]
Vervolgens moet worden geschat hoeveel ton Innovator op de percelen door veroordeelde is geteeld. Daarvoor moet enerzijds worden geschat welk deel van de percelen werd gebruikt voor de teelt van Innovator aardappelen, anderzijds is van belang hoeveel aardappelen per hectare werden geteeld.
Ter zitting heeft veroordeelde verklaard dat perceel 73 in het geheel werd gebruikt voor Innovator aardappelen. Dit perceel bedraagt op 6,12 hectare. [8] Op perceel 74 zou hij 12 are (oftewel 0,12 hectare) hebben geteeld. Van perceel 69 weet veroordeelde het niet. [9] Nu buiten deze verklaringen in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden voor een berekening van de verhouding van de Innovator aardappelen met andere aardappelen, gaat de rechtbank uit van de door veroordeelde genoemde oppervlakten. Voor perceel 69 is niet vast te stellen welk gedeelte voor Innovator aardappelen werd gebruikt, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van dat perceel niet kan worden geschat, zodat de vordering ten aanzien van dat perceel zal worden afgewezen.
Voor het aantal geteelde aardappelen per hectare sluit de rechtbank aan bij de door de officier van justitie op de KWIN-AVG gebaseerde hoeveelheid van 47,82 ton aardappelen per hectare. [10] Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de volgende hoeveelheid geteelde Innovator aardappelen:
Perceel 73: 6,12 hectare x 47,82 = 292,66 ton
Perceel 74: 0,12 hectare x 47,82 = 5,74 ton +
---------------------------------------------------------------
Totaal = 298,40 ton
De wederrechtelijk verkregen opbrengst ten aanzien van deze percelen is dan gelijk aan:
298,40 ton x € 12,50 = € 3.730,-
Percelen 64, 66, 70 en 78
Naar het oordeel van de rechtbank is de officier van justitie bij deze percelen terecht uitgegaan van een besparing in kosten, omdat veroordeelde gebruik heeft gemaakt van niet-gecertificeerde Fontane aardappelen. Als veroordeelde hier wel gebruik van zou hebben gemaakt, dan zou hij meer kosten hebben gehad. Het verschil in deze kosten moet als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt.
De officier van justitie is in de berekening uitgegaan van een op de branchecijfers gebaseerde kostprijs van € 0,10 per kilo aardappelen wanneer gebruik wordt gemaakt van eigen vermeerderd, niet gecertificeerd pootgoed. [11] Veroordeelde stelt dat deze berekening niet klopt. Ter onderbouwing hiervan verwijst veroordeelde naar de zich in het dossier bevindende bijlage 2 en een ter zitting overgelegde winst- en verliesrekening over de jaren 2015 en 2016. Bovendien is volgens veroordeelde ten onrechte geen rekening gehouden met een aantal vaste lasten, zoals de rentekosten voor in eigendom zijnde landbouwgronden en personeelskosten.
De rechtbank is van oordeel dat het door de officier van justitie gehanteerde bedrag kan worden gevolgd. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij een ontneming slechts kosten in aanmerking worden genomen die in een directe relatie tot de overtreding staan. [12] Dit betekent dat kosten die ook los van het delict bestaan, zoals personeelskosten en rentekosten, niet worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor de overige kosten die veroordeelde in bijlage 2 noemt, is geen nadere onderbouwing gegeven. De rechtbank ziet daarom daarin geen reden om af te wijken van het door de officier van justitie gehanteerde bedrag.
Veroordeelde heeft voor het overige geen verweer gevoerd tegen de door de officier van justitie gehanteerde berekening. De officier van justitie baseert haar berekening op branchecijfers zoals deze in de KWIN-AVG rapporten zijn terug te vinden. [13] De rechtbank sluit zich bij deze berekening aan en maakt deze tot de hare. Het ontnemingsbedrag voor deze percelen wordt daarom geschat op € 27.914,-.
Totaal
Gelet op de hierboven genoemde berekeningen wordt het ontnemingsbedrag geschat op:
€ 3.730,- + € 27.914,- = € 31.644,-
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 31.644,-.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 31.644,- (eenendertigduizend zeshonderdvierenveertig euro);
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 31.644,- (eenendertigduizend zeshonderdvierenveertig euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. S. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2018.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:448.
2.Bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1992, ECLI:NL:PHR:1992:AC0473.
3.Artikel 511f Wetboek van Strafvordering.
4.Bijvoorbeeld het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3571.
5.Vonnis van deze rechtbank van 26 juli 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:2642.
6.Proces-Verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2018.
7.Afgeleid uit het financieel rapport FA/268, p. 6.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, documentcode V002-00001, p. 3.
9.Proces-verbaal van de terechtzitting van 16 augustus 2018.
10.DOC 00004 Branche cijfers KWIN-AVG.
11.financieel rapport FA/268, p. 10 en DOC 00005 Branche cijfers KWIN-AVG.
12.Bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3200.
13.Financieel Rapport FA/268, p. 8 t/m 11 in samenhang bezien met het nadere standpunt van de officier van justitie.