ECLI:NL:RBOVE:2018:4071

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
ak_zwo_18 _ 1058
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor pluimveestal

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Twenterand. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen een omgevingsvergunning die aan [bedrijf] was verleend voor de legalisatie van een voorlokaal aan een bestaande pluimveestal. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar woning zich op een afstand van 290 meter van de aanbouw bevindt en er geen sprake is van gevolgen van enige betekenis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres, gezien de zicht- en afstandseisen, wel degelijk belanghebbende is en dat de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar onterecht was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 170,- aan eiseres wordt vergoed en de proceskosten worden vergoed tot een bedrag van € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1058

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: ing. [naam 1] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van Twenterand, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te [plaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [bedrijf] een omgevingsvergunning verleend voor (de legalisatie achteraf van) het oprichten van een voorlokaal aan de bestaande pluimveestal op het perceel [adres 1] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2018. Ter zitting is deze beroepszaak gevoegd behandeld met beroepszaak AWB 18/1362. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[naam 2] . Derde-partij heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
Na de zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst. In de twee zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1. [naam 3] exploiteert een pluimveebedrijf, meer specifiek het houden van leghennen, op het perceel. Eiseres woont op het perceel [adres 2] . De afstand tussen de aanbouw van de pluimveestal en de woning van eiseres bedraagt circa 290 meter. Tussen het perceel van eiseres en het perceel van [naam 3] bevindt zich een perceel in eigendom bij een derde.
2. In het kader van een verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het bouwen aan de bestaande pluimveestal op het perceel zonder te beschikken over een daartoe strekkende omgevingsvergunning, heeft verweerder [bedrijf] in de gelegenheid gesteld dit bouwwerk alsnog te legaliseren. [bedrijf] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De aanvraag en besluitvorming hierover
2. Bij aanvraag van 14 september 2017 heeft [bedrijf] verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen voor (de legalisatie achteraf van) het oprichten van een voorlokaal aan de bestaande pluimveestal op het perceel.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied, herziening 2005” (hierna: het bestemmingsplan) omdat het perceel is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en het oprichten van bouwwerken in een dergelijk gebied niet is toegestaan op grond van artikel 27.2 van de planregels. Verweerder heeft op grond van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) juncto artikel 27.4 van de planregels afgeweken van het bestemmingsplan.
In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als belanghebbende omdat niet wordt voldaan aan het in recente jurisprudentie gehanteerde criterium ‘gevolgen van enige betekenis’. In dat kader heeft verweerder aangevoerd dat eiseres op een afstand van 200 tot 300 meter woont van de vergunde aanbouw, dat het zicht dat eiseres vanuit haar woning op de aanbouw heeft zeer gering is (gelet op deze afstand en het feit dat zij tegen de zijkant van het gebouw aankijkt) en dat de grootte van de aanbouw in verhouding tot de afmetingen van de reeds aanwezige pluimveestal heel klein is. De planologische uitstraling is daarom gering. De milieugevolgen zijn eveneens gering omdat in de aanbouw geen kippen worden gehuisvest, aldus verweerder.
Beoordeling van het beroep
4. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen belanghebbende is bij de verleende omgevingsvergunning. Ter onderbouwing voert zij aan dat zij binnen de invloedssfeer van de inrichting woont en de inrichting kan horen, zien en ruiken. Ter zitting heeft eiseres daar desgevraagd aan toegevoegd dat zij vanuit de keuken op de begane grond van haar woning rechtstreeks zicht heeft op de aanbouw. De tussenliggende rij bomen bestaat ‘enkel’ uit solitaire bomen die het zicht op de aanbouw vanuit haar woning niet belemmeren. Eiseres heeft dit ter zitting inzichtelijk gemaakt aan de hand van digitale luchtfoto’s.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Het indienen van beroep, en daaraan voorafgaand bezwaar, tegen een besluit is enkel opengesteld voor belanghebbenden (artikel 8:1 juncto artikel 7:1 van de Awb). Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb).
Van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang is sprake indien iemand beschikt over een objectief bepaalbaar, persoonlijk, eigen, rechtstreeks geraakt en actueel belang. Bij ruimtelijke besluiten wordt het nabijheidscriterium gehanteerd, waarbij het zichtcriterium een hulpmiddel is. Concreet worden de navolgende elementen beoordeeld: afstand, zicht en ruimtelijke uitstraling.
In haar uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het criterium voor de belanghebbendheid bij ruimtelijke besluiten gewijzigd. De Afdeling heeft dit criterium verder verduidelijkt in haar uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271. In die uitspraak oordeelde de Afdeling hieromtrent het volgende:
“Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
(…).
Bij besluiten over activiteiten in het omgevingsrecht is het de taak van het bestuursorgaan om de kring van belanghebbenden vast te stellen aan de hand van (onderzoek naar) de feitelijke gevolgen van het besluit. Uiteindelijk is het aan de bestuursrechter om te oordelen over de vraag wie belanghebbende bij een besluit zijn. De betrokken rechtzoekende hoeft derhalve niet zelf aan te tonen dat hij belanghebbende bij een besluit is. Slechts indien tijdens de procedure de vraag aan de orde is of ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken en dus de vraag of er aanleiding is de correctie toe te passen, kan en mag van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden.”
Verder volgt uit de jurisprudentie dat deze jurisprudentiewijziging geen wijziging heeft gebracht in de jurisprudentielijn van de Afdeling dat het feit dat iemand die eigenaar is van het aangrenzende perceel voldoende is om diegene als belanghebbende aan te merken.
De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2455, en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2097.
5.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat, nu het perceel van eiseres en het perceel van [naam 3] geen aangrenzende percelen zijn (maar van elkaar worden gescheiden door een perceel in eigendom bij een derde) eiseres niet reeds hierom als belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning kan worden aangemerkt.
De rechtbank dient dan ook te onderzoeken of eiseres, gelet op de aspecten afstand tot, zicht op en planologische uitstraling, feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit die de verleende omgevingsvergunning toestaat en, bij een positief antwoord, of voldaan wordt aan het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’
5.3.
In deze zaak heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er niet wordt voldaan aan het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’, gelet op de afstand tussen de woning van eiseres en de aanbouw, de omvang van de aanbouw en het gebruik dat van de aanbouw zal worden gemaakt. Verweerder heeft hierbij onder meer verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:867, overweging 3.2.
5.4.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt niet. De casus die ten grondslag lag aan de door verweerder aangehaalde uitspraak is niet vergelijkbaar met deze zaak. Zo was in die casus sprake van een zeer beperkt zicht vanuit een raam op de bovenste verdieping van de woning en dan nog alleen in die perioden dat de bomen geheel bladloos zijn. In deze zaak is er zicht vanuit een raam op de begane grond en wordt dit zicht niet belemmerd door bomen.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat er in deze zaak sprake is van (zicht)gevolgen van enige betekenis. Eiseres is daarom belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een voorlokaal aan de bestaande pluimveestal op het perceel. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6. Ter informatie van partijen voegt de rechtbank hier het navolgende aan toe.
6.1.
Met betrekking tot het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen het bouwen zonder een daartoe strekkende omgevingsvergunning, welk geschil voorligt in beroepszaak AWB 18/1362, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het belanghebbende-begrip bij een verleende omgevingsvergunning anders kan liggen dan bij een handhavingsverzoek dat een ieder kan indienen mede gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend.
De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder niet. Het feit dat handhaving het algemeen belang dient, betekent nog niet dat een ieder belanghebbende is bij welke overtreding dan ook. Indien er bijvoorbeeld is gebouwd zonder omgevingsvergunning en een derde is op een dermate afstand van de bouwlocatie woonachtig dat die derde niet rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt, gelet op de elementen afstand, zicht en ruimtelijke uitstraling, dan is deze derde geen belanghebbende bij de (alsnog) verleende omgevingsvergunning maar ook geen belanghebbende bij een eventueel handhavingsbesluit. Gelet op de redactie van artikel 1:3, derde lid, van de Awb kan het handhavingsverzoek alsdan niet worden geduid als een aanvraag in de zin van de Awb en is de beslissing van het bestuursorgaan hierop geen besluit in de zin van de Awb.
6.2.
Wat betreft een handhavingsverzoek betreffende het handelen zonder vergunning en het vervolgens alsnog verlenen van die vereiste vergunning, zoals in deze zaak en in beroepszaak AWB 18/1362, is er sprake van communicerende vaten. Indien een persoon belanghebbende is in de handhavingszaak, is deze persoon eveneens belanghebbende in de vergunningszaak.
7. Gelet op vorenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bestuurlijke lus. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken omdat het geschil ter advisering (wellicht) wederom voorgelegd zal worden aan de bezwarencommissie.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 170,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.