ECLI:NL:RBGEL:2018:2097

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 438
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jurisprudentiewijziging belanghebbendheid bij ruimtelijke besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet. Eiser, eigenaar van een perceel dat grenst aan het perceel van derde-partij, had verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van dat perceel door derde-partij. Verweerder verklaarde het verzoek van eiser niet-ontvankelijk en wees het bezwaar ongegrond. Eiser ging in beroep tegen deze besluiten. De rechtbank moest beoordelen of de wijziging in de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die in 2016 werd vastgesteld, invloed had op de vraag of eiser als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de jurisprudentielijn niet was gewijzigd en dat eiser ten onrechte niet als belanghebbende was aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Gelo, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/438
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2018
in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeette Nunspeet, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2017 heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden, voor zover hier van belang, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 12 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde B.C. Bertelink. Derde-partij is verschenen, samen met zijn vrouw [derde-partij] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 170,- aan hem vergoedt.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is eigenaar van het perceel [locatie] in [woonplaats] . Zijn perceel grenst aan het perceel [locatie] in [woonplaats] dat in eigendom is van derde-partij. Derde-partij heeft op zijn perceel een paardenbak in gebruik. Derde-partij heeft, naast deze paardenbak, nog een gedeelte van het perceel in gebruik voor paarden. Eiser heeft bij verweerder een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen dit gedeelte van het perceel.
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen belanghebbende is bij zijn verzoek.
4. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5. In haar uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het criterium voor de belanghebbendheid bij ruimtelijke besluiten gewijzigd. In die uitspraak is overwogen dat voor belanghebbendheid aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. De Afdeling heeft dit criterium verder verduidelijkt in haar uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271).
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze jurisprudentiewijziging ook een wijziging heeft gebracht in de jurisprudentielijn van de Afdeling dat het feit dat iemand die eigenaar of bewoner is van het aangrenzende perceel voldoende is om diegene als belanghebbende aan te merken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2455).
6. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar het oordeel van de rechtbank bieden zowel de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016 als de uitspraak van 23 augustus 2017 geen aanwijzingen dat deze jurisprudentielijn gewijzigd is. In beide zaken waren de omwonenden geen eigenaar of bewoner van het aangrenzende perceel.
7. Nu vaststaat dat eiser eigenaar is van het perceel dat grenst aan het perceel van derde-partij, is de conclusie dat verweerder ten onrechte eiser niet heeft aangemerkt als belanghebbende bij zijn verzoek. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten, omdat zij daarvoor onvoldoende informatie heeft. Verweerder zal daarom binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. Niet is gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Gelo, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 25 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.