ECLI:NL:RVS:2017:867

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
201606758/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan 'Hogeveldseweg ong. Kesteren' door de raad van de gemeente Neder-Betuwe

Op 29 maart 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin appellanten, wonend te Kesteren, beroep hebben ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan 'Hogeveldseweg ong. Kesteren' door de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan dateert van 7 juli 2016. De appellanten stelden dat zij belanghebbenden zijn bij het besluit, maar de raad betwistte dit en voerde aan dat de afstand van hun woningen tot het plangebied te groot is om als belanghebbenden te worden aangemerkt.

De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld. Het perceel van appellante B ligt op ongeveer 400 meter van het plangebied, en er is geen zicht op het plangebied. De Afdeling oordeelde dat appellante B geen belanghebbende is en dat haar beroep niet-ontvankelijk is. Voor appellante A en appellante C, die op ongeveer 250 meter van het plangebied wonen, geldt dat er slechts beperkt zicht is op het plangebied en dat zij geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die hun belanghebbendheid onderbouwen. Ook hun beroep werd niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

201606758/1/R1.
Datum uitspraak: 29 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, allen wonend te Kesteren, gemeente Neder-Betuwe,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Neder-Betuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2016 heft de raad het bestemmingsplan "Hogeveldseweg ong. Kesteren ([partij])" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
De raad van de gemeente Neder-Betuwe heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en anderen hebben een nader stuk ingediend. De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2017, waar [appellante] en anderen, van wie [appellante] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door A. de Weerd-Harskamp, bijgestaan door mr. L. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inleiding
2.    Het plan voorziet in de mogelijkheid voor [partij] om aan de noordzijde van het bedrijventerrein "het Panhuis" haar bedrijfsactiviteiten langs de Hogeveldseweg uit te breiden. De uitbreiding behelst een parkeerterrein voor werknemers en vrachtwagens aan de noordzijde en een bedrijfsgebouw aan de westzijde van de bestaande bedrijfsgebouwen. [appellante] en anderen wonen of gebruiken gebouwen ten noorden en noordwesten van het plangebied, op de percelen [locatie A] respectievelijk [locatie B].
Ontvankelijkheid
3.    De raad stelt dat het beroep is ingediend door [appellante], [appellant B] en [appellant C]. Hij stelt dat [appellant B], [appellante] en [appellant C] geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit en dat hun beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij wijst in dit verband op de grote afstand van de woning van [appellant B] tot het plangebied. Ook de woning van [appellante] en het atelier op haar perceel dat [appellant C] huurt, liggen op een te grote afstand van het plangebied. Voorts is er vanuit de drie gebouwen geen of bijna geen zicht op het plangebied en zijn er ook geen andere ruimtelijke gevolgen van enige betekenis voor [appellante] en anderen.
3.1.    De Afdeling overweegt dat het perceel van [appellant B], [locatie B], op een afstand van ongeveer 400 m tot het voor dat perceel dichtstbijgelegen plandeel ligt. Tussen het perceel van [appellant B] en het plangebied staan gebouwen. Niet gebleken is dat zicht van enige betekenis bestaat op het plangebied. Ook heeft [appellant B] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand tot het plangebied een objectief en persoonlijk belang van haar rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter gevoel van betrokkenheid bij dit besluit omdat dit volgens haar een aantasting betekent van het beschermde dorpsgezicht, is daarvoor onvoldoende.
De conclusie is dat [appellant B] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep is, voor zover dat door haar is ingesteld, is niet-ontvankelijk.
3.2.    Ten aanzien van het beroep voor zover ingesteld door [appellante] en [appellant C], overweegt de Afdeling dat het bij hen in gebruik zijnde perceel [locatie A] op ongeveer 250 m van het plangebied ligt. Uit de door [appellante] overgelegde foto’s blijkt dat een zeer beperkt zicht bestaat op het plangebied vanuit het raam van de bovenste verdieping van de woning op het perceel indien de bomen op het perceel geheel bladloos zijn. Dat beperkte zicht is naar het oordeel van de Afdeling van te geringe betekenis om een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan te nemen. Verder hebben [appellante] en [appellant C] geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat desondanks een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit tot vaststelling van het plan zou worden geraakt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is dat zij ter plaatse van de woning gevolgen kunnen ondervinden door verkeershinder van en naar het parkeerterrein waarin het plan voorziet. Het plan voorziet immers niet in een aansluiting van de Hogeveldseweg op de Rijnbandijk. Voorts acht de Afdeling het, gelet op de afstand van 250 m, niet aannemelijk dat [appellante] en [appellant C] geluidhinder van enige betekenis zullen ondervinden. Het beroep is, voor zover ingesteld door [appellante] en [appellant C], daarom eveneens niet-ontvankelijk.
4.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Van Helvoort
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017
361.