In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar, en het college van burgemeester en wethouders van Borne. De zaak betreft de terugvordering van een uitkering op grond van de Participatiewet over de periode van 3 augustus 2012 tot en met 30 april 2017, ten bedrage van € 74.075,87. De gemeente had de uitkering ingetrokken omdat eisers in die periode vermogen hadden dat boven de voor hen geldende vermogensgrens lag. Dit vermogen bestond uit de inhoud van een bankkluis en een woning in Turkije, waarvan eisers verzuimd hadden melding te maken bij de gemeente.
Eisers hebben tegen het besluit van de gemeente bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 21 juni 2018 is vastgesteld dat eisers een bankkluis huurden en dat er contanten en goud in de kluis aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat eisers niet adequaat hadden aangetoond dat zij niet over de inhoud van de kluis konden beschikken, en dat zij hun inlichtingenplicht hadden geschonden door de gemeente niet te informeren over hun vermogen.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering over de gehele periode niet deugdelijk was gemotiveerd en dat niet was komen vast te staan dat eisers over de hele periode in geding vermogen hadden boven de voor hen geldende vermogensgrens. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.