ECLI:NL:RBOVE:2018:1471

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
C/08/215691 / KG ZA 18-88
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van fosfaatrechten op basis van feitelijk houderschap in de agrarische sector

In deze zaak, die zich afspeelt in de agrarische sector, is de vraag aan de orde of de toekenning van fosfaatrechten op basis van feitelijk houderschap moet plaatsvinden, in plaats van op basis van eigendom. De eisers, een maatschap die een melkveebedrijf exploiteert, hebben een overeenkomst gesloten met de gedaagden, die zich bezighouden met het opfokken van jongvee. De eisers vorderen dat de gedaagden meewerken aan het indienen van een uitschaarverklaring om hun fosfaatrechten te verhogen, omdat zij op 2 juli 2015 jongvee bij de gedaagden hadden gestald. De voorzieningenrechter oordeelt dat het feitelijk houderschap op de peildatum doorslaggevend is voor de toekenning van fosfaatrechten, en dat de eisers geen rechthebbende zijn op de gevraagde fosfaatrechten. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De gedaagden hebben hun medewerking aan de uitschaarverklaring geweigerd, wat door de voorzieningenrechter als niet onrechtmatig wordt beschouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in de agrarische sector met betrekking tot fosfaatrechten en de gevolgen van de Meststoffenwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/215691 / KG ZA 18-88
Vonnis in kort geding van 20 april 2018
in de zaak van
1. de maatschap
[eiser 1],
gevestigd te Haarle,
2.
[eiser 2],
wonende te Haarle,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 1],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A.E.M. Olde Beverborg te Wageningen,
tegen
1. de maatschap
[gedaagde 1],
gevestigd te Bruchterveld,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Bruchterveld,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.T.A.M. van Mierlo te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 maart 2018 met 5 producties
  • de brief van [gedaagden] van 3 april 2018 met de voorwaardelijke eis in reconventie en productie 1 t/m 7
  • het faxbericht van [eisers] van 5 april 2018 met productie 6 t/m 10
  • de mondelinge behandeling op 6 april 2018
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van [gedaagden].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] exploiteert een melkveebedrijf in [woonplaats 1] (gemeente Tubbergen).
2.2.
[gedaagden] heeft een agrarisch bedrijf in [woonplaats 2] (gemeente Hardenberg) dat zich bezighoudt met het opfokken van jongvee van derden.
2.3.
Op 26 maart 2015 hebben eiser sub 2 en [gedaagden] een “Overeenkomst voor jongveeopfok” gesloten, ingaande 4 maart 2015. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 2. Vergoeding en betaling
(…).
De dieren worden door de opfokker[[gedaagden], toevoeging voorzieningenrechter]
gehouden volgens GLP (Goede Landbouw Praktijk). Opfokker fokt het vrouwelijk jongvee van de uitbesteder[[eisers], toevoeging voorzieningenrechter]
op vanaf een leeftijd van 3 maanden tot ongeveer 4 weken voor de verwachte kalf datum tegen een vergoeding van € 1,75 per dier per dag, inclusief BTW.
(…)
Artikel 3. Eigendom
Bij de levering van het jongvee worden deze niet gekocht door de opfokker maar wel via het I&R-systeem op naam geschreven van de opfokker. De dieren blijven derhalve eigendom van de uitbesteder. De registratie van de dieren op naam van de opfokker via het I&R-systeem is bij het NRS gekoppeld aan de diertelling voor de mestwet.
2.4.
In verband met het terugdringen van de fosfaatproductie door de Nederlandse melkveehouderij is met ingang van 1 maart 2017 in werking getreden de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 16 februari 2017, nr. WJZ/17023701, houdende de invoering van de verplichting tot betaling van een geldsom (Regeling fosfaatreductieplan 2017), gepubliceerd in de Staatscourant van 17 februari 2017, nr. 9915 en nadien gewijzigd. Kern van deze regeling is dat melkveehouders, ter vermindering van de fosfaatproductie, hun veestapel met 4% moeten verminderen op basis van de hen toegekende hoeveelheid GVE (grootvee-eenheid).
2.5.
Op of omstreeks 17 februari 2017 heeft [eisers] gemelde opfokovereenkomst met [gedaagden] opgezegd, waarna hij op of omstreeks 10 april 2017 de laatste dieren bij [gedaagden] heeft opgehaald.
2.6.
Vervolgens is op 1 januari 2018 de gewijzigde Meststoffenwet (Mw) in werking getreden. Het doel daarvan is om met een stelsel van fosfaatrechten te zorgen dat de fosfaatproductie onder het fosfaatplafond blijft.
2.7.
Bij beschikking van 13 januari 2018 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het bedrijf van [eisers] het aantal fosfaatrechten (in kg fosfaat) per 2 juli 2015 – de datum waarop de introductie van het fosfaatrechtenstelsel aan de Tweede Kamer is aangekondigd – vastgesteld op 12.570 kg. In deze beschikking staat voorts het volgende vermeld:
Bijzondere omstandigheden
Heeft u te maken gehad met bijzondere omstandigheden waardoor het aantal stuks melkvee op 2 juli 2015 lager was? Dan komt u mogelijk in aanmerking voor extra fosfaatrechten. Op RVO.nl leest u welke bijzondere omstandigheden in aanmerking komen, welke voorwaarden hiervoor gelden en hoe u zich kunt aanmelden. U kunt dit tot 1 april 2018 doen.
Uitgeschaard vee
Had u op 2 juli 2015 melkvee uitgeschaard? U kunt als uitschaarder een verzoek insturen om uw fosfaatrechten op te hogen. De inschaarder moet dan instemmen met een verlaging met hetzelfde aantal fosfaatrechten. Op RVO.nl leest u welke voorwaarden gelden en hoe u zich kunt aanmelden. U kunt dit tot 1 april 2018 doen.
2.8.
[eisers] heeft [gedaagden] gevraagd mee te werken aan het indienen van het formulier “In- en uitscharen” als bedoeld in artikel 23 lid 5 Mw teneinde het aan hem toegekende aantal fosfaatrechten te laten verhogen met de rechten voor de bij [gedaagden] gestalde dieren op 2 juli 2015, zijnde 1.306,50 kg (38 kalveren en 43 pinken), welke medewerking [gedaagden] heeft geweigerd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(1) [gedaagden] zal veroordelen om een uitschaarverklaring tot verhoging van de referentie van [eisers] conform artikel 23 lid 5 Mw met de fosfaatproductie van 38 kalveren en 43 pinken, die op 2 juli 2015 eigendom waren van [eisers], maar waren gestald bij [gedaagden], welke verklaring is bijgevoegd (productie 4 bij dagvaarding), binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, digitaal te ondertekenen in het dossier van de RVO en een afschrift hiervan aan [eisers] te retourneren;
(2) [gedaagden] zal veroordelen om aan [eisers] een dwangsom van € 5.000,00 te betalen, voor iedere dag dat [gedaagden] aan de veroordeling, zoals omschreven onder (1), niet voldoet;
(3) [gedaagden] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(I) uitsluitend indien de voorzieningenrechter overgaat tot gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen in conventie onder (1) en (2):
[eisers] zal verbieden over te gaan tot vervreemding dan wel overschrijving bij de RVO aan één of meer derde(n) van de hoeveelheid fosfaatrechten (in kg) die de voorzieningenrechter in conventie aan hen zal toewijzen door [gedaagden] te veroordelen medewerking te verlenen aan het indienen van een uitschaarverklaring tot verhoging van de referentie van [eisers] als bedoeld onder (1) van het petitum van de dagvaarding, zulks na betekening van dit vonnis en op straffe van een in één keer en onmiddellijk te verbeuren dwangsom ad € 300.000,00 (zegge: driehonderdduizend euro), onder de bijkomende voorwaarde dat dit verbod zal blijven voortbestaan tot er een in kracht van gewijsde gegane uitspraak zal zijn in een bodemprocedure over het thans aan de voorzieningenrechter ter beoordeling voorgelegde geschil in conventie, mits die bodemprocedure door [gedaagden] vóór 1 oktober 2018 aanhangig gemaakt zal zijn;
(II) [eisers] zal veroordelen in de kosten van deze procedure in reconventie.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Aan zijn vorderingen heeft [eisers], samengevat, primair ten grondslag gelegd dat hij rechthebbende is van de aan [gedaagden] in opfok gegeven dieren en dus ook van de daaruit voortvloeiende fosfaatrechten. Dat de fosfaatrechten bestuursrechtelijk zijn geregistreerd op naam van het bedrijf van [gedaagden] betekent niet dat de betreffende rechten naar het vermogen van [gedaagden] zijn overgegaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [eisers] naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:40) en de vonnissen in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:5383) en de rechtbank Noord-Nederland van 28 maart 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:1107). Door geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [eisers] tot verhoging van de fosfaatreferentie met 1.306,50 kg middels ondertekening van een daartoe bestemde uitschaarverklaring handelt [gedaagden] jegens [eisers] onrechtmatig. Subsidiair betoogt [eisers] dat [gedaagden] door registratie van de fosfaatrechten op zijn bedrijf ten koste van hem ongerechtvaardigd is verrijkt als bedoeld in artikel 6:212 BW. Meer subsidiair voert [eisers] aan dat [gedaagden] op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid is gehouden de hiervoor bedoelde medewerking te verlenen en/of een schadevergoeding te betalen (1.306,50 kg x marktprijs van € 200,00 per kg fosfaat = ruim € 26.000,00). [gedaagden] betwist zowel het een als het ander.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Anders dan [gedaagden] betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eisers] bij zijn vorderingen een spoedeisend belang heeft. Weliswaar is de uiterste datum van 1 april 2018 reeds verstreken waarop bij de RVO een melding in- en uitscharen fosfaatrechten kan worden gedaan, maar [eisers] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij vóór dat tijdstip en dus tijdig bedoelde melding heeft gedaan en dat voor de behandeling van deze melding instemming van [gedaagden] nodig is. Nu [gedaagden] zijn medewerking aan de ondertekening van de (digitale) uitschaarverklaring weigert, is daarmee het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds gegeven. Mede gelet op de door partijen aangehaalde vonnissen in kort geding, kan de voorzieningenrechter de stelling van [gedaagden] dat de onderhavige kwestie zich niet voor een kort geding leent, niet volgen. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [eisers] inhoudelijk zal beoordelen.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vast – gelet op de tekst (van de artikelen 23 leden 3 en 5 en 25) en de systematiek van de Mw, de Memorie van Toelichting bij Wijziging van de Meststoffenwet in verband met invoering van een stelsel van fosfaatrechten (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016/2017, 34 532, nr. 3) en het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1055 – dat het feitelijk houderschap en niet de eigendomssituatie (op 2 juli 2015) doorslaggevend is voor de toekenning van fosfaatrechten en dat de hoeveelheid toegekende fosfaatrechten op het bedrijf rust en als zodanig door het RVO wordt geregistreerd. Dit betekent dat de fosfaatrechten voor het uitgeschaarde vee in beginsel bij [gedaagden] berusten. [eisers] heeft evenwel betoogd dat sprake is van de uitzondering van artikel 23 lid 5 Mw waarin staat dat wanneer een landbouwer meldt en aantoont dat hij op 2 juli 2015 melkvee had uitgeschaard, diens fosfaatrecht wordt verhoogd en het fosfaatrecht van de landbouwer die dat melkvee op die datum had ingeschaard, met diens instemming wordt verlaagd. Die instemming heeft [gedaagden] niet verleend. De vraag is of [gedaagden] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. De voorzieningenrechter acht vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een eventuele bodemrechter die vraag bevestigend zal beantwoorden. Daarbij is redengevend dat het gedurende circa twee jaar opfokken van jongvee verder lijkt te gaan dan alleen het in- en uitscharen van vee, gelet op de duur en de intensiteit. In artikel 1 Mw noch in het amendement waarbij lid 5 van artikel 23 Mw in de wet is gekomen, is gedefinieerd hoe de term ‘ingeschaard’ moet worden uitgelegd. In de oorspronkelijke memorie van toelichting bij de wet (voor indiening van het amendement) is opgenomen: ‘
Ook bedrijven die alleen jongvee houden hebben na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel fosfaatrechten nodig. (…) Bedrijven die op 2 juli 2015 dieren hadden uitgeschaard krijgen voor deze dieren geen fosfaatrechten toegewezen. Deze rechten worden toegekend aan de landbouwer die de dieren had ingeschaard.’ Weliswaar is deze laatste zin ingehaald door het amendement, maar in de eerste zin wordt nadrukkelijk overwogen dat ook opfokkers behoefte hebben aan en recht hebben op fosfaatrechten. Dat is precies de situatie van [gedaagden]; zijn bedrijf bestaat uit het opfokken van jongvee en daartoe heeft hij behoefte aan fosfaatrechten. Zonder die rechten kan zijn bedrijf niet bestaan. [eisers] is ook na afloop van de overeenkomst met [gedaagden] zijn jongvee niet zelf gaan opfokken, hij heeft daarvoor een ander gevonden. [eisers] heeft de fosfaatrechten van [gedaagden] dan ook niet nodig om zijn bedrijf en de omvang daarvan zoals die was op 2 juli 2015 te borgen. Hij wil zijn bedrijf met melkvee kunnen uitbreiden. Dit verhoudt zich niet met de bedoeling van de wetgever, namelijk dat de fosfaatemissie niet verder toeneemt, maar juist afneemt. De voorzieningenrechter is dan ook vooralsnog van oordeel dat de situatie als zich hier voordoet, niet een situatie van inscharing is als bedoeld in lid 5 van artikel 23 Mw op basis waarvan een uitzondering moet worden gemaakt op het beginsel dat de houder de fosfaatrechten krijgt toegekend. De vordering is dan ook niet op de primaire grondslag toewijsbaar.
5.4.
Ten aanzien van het (subsidiaire) beroep van [eisers] op ongerechtvaardigde verrijking overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Nu de met het fokvee samenhangende fosfaatrechten op grond van het wettelijk systeem van de Mw zijn toegevallen aan het bedrijf van [gedaagden], is [gedaagden] rechthebbende en aldus niet ongerechtvaardigd verrijkt en heeft [eisers], althans zijn bedrijf, de fosfaatrechten nooit gehad en is hij dus in de huidige situatie ook niet verarmd. Van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [gedaagden] ten koste van [eisers] is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake. De voorzieningenrechter sluit zich in zoverre aan bij het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 14 maart 2018.
5.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [gedaagden] evenmin op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid is gehouden tot het verlenen van zijn medewerking aan het (digitaal) ondertekenen van de uitschaarverklaring tot verhoging van de fosfaatreferentie van [eisers].
5.6.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eisers] worden afgewezen en zal [eisers] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 626,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.442,00

6.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

6.1.
Nu de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen, is aan de voorwaarde voor het instellen van de reconventionele eis niet voldaan, zodat deze geen bespreking behoeft.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.442,00,
7.3.
verklaart de in 7.2. uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in (voorwaardelijke) reconventie
7.4.
verstaat dat de vordering geen bespreking behoeft.
Dit vonnis is gewezen door K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: