ECLI:NL:RBOVE:2017:4439

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
08/770236-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na ruzie tussen vrienden met fatale afloop

Op 28 november 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man, die werd beschuldigd van doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een fatale ruzie tussen vrienden op 29 juli 2017 in een bungalow op een vakantiepark in de gemeente Wierden. Tijdens deze ruzie stak de verdachte het slachtoffer met een mes in de linkerzijde van de borst, nabij het hart, wat leidde tot de onmiddellijke dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn verweer dat hij handelde uit noodweer. De rechtbank achtte de verdediging niet proportioneel, gezien de ernst van de aanranding door het slachtoffer, die de verdachte meerdere keren had geslagen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van negen jaar en legde hem een schadevergoeding op aan de ouders van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770236-17 (P)
Datum vonnis: 28 november 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in [land] ,
nu verblijvende in de P.I. Overijssel, HvB “de Karelskamp” te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 november 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Reah en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na toelating van de vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging van 14 november 2017, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2017 in de gemeente Wierden, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] eenmaal met een mes in de borst, in elk geval in het (boven)lichaam te steken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft met een groot, scherp en puntig mes, vanaf korte afstand en met kracht in het bovenlichaam van [slachtoffer] (het slachtoffer) gestoken. Gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm zijn de handelingen van verdachte volgens de officier van justitie zozeer gericht op het toebrengen van een levensgevaarlijke verwonding, dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van het slachtoffer, bewust heeft aanvaard. Het is algemeen bekend dat het steken in het bovenlichaam met een dergelijk mes, een aanmerkelijk kans op overlijden van het slachtoffer oplevert.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 29 juli 2017, omstreeks 16.45 uur ontving de politie een melding dat een persoon is neergestoken aan de [adres] in Hoge Hexel. De ter plaatse gekomen politie werd voor de ingang van het bungalowpark opgewacht door naar later blijkt [naam 1] . [naam 1] reed met zijn auto voor naar een plek op het park, waar hij parkeerde en in de richting van bungalow nummer [nummer 1] wees. [2]
De politie zag in de woonkamer van bungalow [nummer 1] een man, naar later bleek [slachtoffer] , in een grote plas met bloed liggen. Verbalisant [verbalisant 1] voelde aan de halsslagader en constateerde dat [slachtoffer] vermoedelijk was overleden. Verbalisant zag een steekwond nabij de hartstreek met een grootte van 2 centimeter. Na enkele minuten kwam de gewaarschuwde ambulance ter plaatse. De ambulancebroeders constateerden na onderzoek dat [slachtoffer] was overleden. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] trof in een halletje van de bungalow een manspersoon aan. De man maakte een rustige indruk. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg aan de man of hij in bungalow [nummer 1] woonde en sliep. De man mompelde iets en wees naar een slaapkamer op de begane grond. Verbalisant liep met de man mee de slaapkamer binnen. De man liep naar het nachtkastje en pakte een bebloed mes van het nachtkastje. De man maakte met gebaren duidelijk dat hij was geslagen en dat hij met het mes had gestoken. Verbalisant heeft vervolgens de man, genaamd [verdachte] , aangehouden als verdachte ter zake van overtreding van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. [4]
Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer een steekwond heeft in de borstkas nabij de hartstreek. Er is een schuin verlopende scherprandige huidperforatie met een lengte van drie centimeter gezien. Er is sprake van een onderliggend steekkanaal, dat doorgaat tot in de grote lichaamsslagader. De diepte van het steekkanaal is elf centimeter. [5] Het steekletsel is bij leven ontstaan door uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld door een mes. Er is sprake van perforatie van de linkerborstholte, de lever en de grote lichaamsslagader en van een samengevallen linkerlong. [6] De dood van het slachtoffer is ingetreden door de gevolgen van een steekletsel links aan de borstkas. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 29 juli 2017 alleen in de woonkamer zat van bungalow [nummer 1] . Plots kwam [slachtoffer] binnen en hij begon verdachte, terwijl verdachte op de bank zat, meerdere keren te slaan op zijn hoofd en oor. Verdachte heeft een mes gepakt dat op het kastje van de televisie lag en heeft het slachtoffer gestoken in de linkerzij. Het slachtoffer zakte in elkaar op de bank. [8]
Getuige [naam 2]
De raadsman heeft aangevoerd dat de getuige [naam 2] niet in volledige vrijheid heeft kunnen verklaren, nu er een ongeoorloofde druk op de getuige is uitgeoefend.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk geworden en verwerpt het verweer.
Opzet
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de linkerzijde van de borst, nabij het hart, gestoken. De handelingen van verdachte moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm geacht worden te zijn gericht op het toebrengen van letsel. Verdachte heeft gestoken met een behoorlijk groot, scherp en puntig mes. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borst en buik vitale organen bevinden en dat het steken met een mes in de borst, nabij het hart, een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel teweeg brengt. Verdachte heeft door met kracht in de borst van het slachtoffer te steken, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk letsel zou oplopen en heeft die kans kennelijk ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Het verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van verdachte vanwege het ontbreken van opzet - in welke vorm dan ook - op de dood van het slachtoffer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 29 juli 2017 in de gemeente Wierden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] eenmaal met een mes in de borst te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Verdachte is een kleine man en van hem kan niet worden verwacht dat hij zich met zijn vuisten kon verdedigen. Verdachte heeft gezocht naar een middel om zijn verdediging mee te versterken, zodat hij zichzelf zo snel mogelijk in veiligheid kon brengen. Verdachte heeft toen hij het mes te pakken had in één vloeiende beweging gestoken in de linkerzij van het slachtoffer. Verdachte heeft zijn verdediging onmiddellijk gestaakt nadat het gevaar geweken was. Verdachte kon zich niet op andere wijze onttrekken aan de vuisten van het slachtoffer. Verdachtes enige optie was zichzelf te verdedigen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van het scenario zoals dat door verdachte is geschetst. Volgens dat scenario is verdachte door het slachtoffer in zijn gezicht geslagen. De officier van justitie is van mening dat er sprake was van een wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, en hiermee van een noodweersituatie. Verdachte heeft vervolgens een mes gepakt en het slachtoffer met kracht in de borst nabij het hart gestoken. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een beroep op noodweer niet slaagt omdat de verdedigingshandeling - het steken met een mes in de hartstreek - absoluut niet in redelijke verhouding staat tot de aanranding, het slaan in het gezicht. Verdachte had ook kunnen volstaan met een andere manier van verdedigen. Het beroep op noodweer moet worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor het aannemen van noodweer is vereist dat aannemelijk wordt dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de zijde van het slachtoffer waartegen de verdediging geboden was. (Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Omdat er, behalve verdachte en het overleden slachtoffer, geen ooggetuigen zijn van het steekincident, neemt de rechtbank bij de beoordeling van het verweer de verklaring van verdachte, zoals hiervoor weergegeven onder 4.3, als uitgangspunt. Uitgaande van deze verklaring levert het slaan met de handen c.q. vuisten door het slachtoffer op het hoofd dan wel oor van verdachte op zichzelf een feitelijke aantasting van verdachtes lijf op, waartegen hij zich mocht verdedigen. De rechtbank acht derhalve aannemelijk geworden dat op dat moment sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer met een mes in de linkerzij, nabij het hart, gestoken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de wijze van verdediging die verdachte heeft gekozen, voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (Vgl. HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3895, NJ 2010/391). De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist (Vgl. HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5982, NJ 2008/233).
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte het slachtoffer een fatale steekwond heeft toegebracht. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Van verdachte kon in redelijkheid worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende wijze tegen de hierboven beschreven aanranding had verdedigd. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het door verdachte toegepaste geweld disproportioneel was. Het beroep op noodweer faalt ook om die reden. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van noodweerexces. Verdachte is door het slachtoffer, een bokser, aangevallen terwijl hij in een hulpeloze positie zat. Dit heeft bij verdachte een onbeschrijfelijk angst en vrees teweeggebracht. Daar komt nog bij dat kort tevoren het slachtoffer in de woning van verdachte, verdachte en een medebewoner heeft bedreigd. Verdachte was bang dat ze hem zouden vermoorden. Dit, in combinatie met de mishandeling van de avond ervoor, heeft een behoorlijke indruk gemaakt op verdachte en heeft derhalve bijgedragen aan het ontstaan en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Het is uitsluitend de gerechtvaardigde angst en vrees van verdachte voor het slachtoffer geweest die ervoor gezorgd heeft dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweerexces niet slaagt nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging die ontstaan is door de aanranding, waardoor verdachte verder is gegaan dan zijn verdediging geboden was. Nergens, ook niet uit de verklaring van verdachte, blijkt dat hij in een hevige gemoedsbeweging zat, toen hij het slachtoffer stak.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces kan in beeld komen bij een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’, dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Wat de subsidiariteitseis betreft, verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest (Vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:205).
Zoals hiervoor overwogen, neemt de rechtbank bij de beoordeling van het verweer de verklaring van verdachte, zoals hiervoor weergegeven onder 4.3, als uitgangspunt. Uitgaande van deze verklaring levert het slaan met de handen c.q. vuisten door het slachtoffer op het hoofd dan wel oor van verdachte op zichzelf een feitelijke aantasting van verdachtes lijf op, waartegen hij zich mocht verdedigen. De rechtbank acht derhalve aannemelijk geworden dat op dat moment sprake was van een noodweersituatie.
Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat de verdediging van verdachte disproportioneel was en heeft om die reden het beroep op noodweer verworpen.
Een beroep op noodweerexces kan slechts slagen indien sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Dat kan aan de orde zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging in zijn verdediging verder gaat dan geboden is.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg”, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden ter onderbouwing van het beroep op noodweerexces niet aannemelijk zijn geworden. De getuige [naam 3] heeft verklaard dat verdachte rustig was. Ook op de op de plaats delict aanwezige brigadier van politie [verbalisant 1] maakte verdachte een rustige indruk. Uit de verklaringen van verdachte blijkt ook niet dat hij in een hevige gemoedsbeweging zat, toen hij het slachtoffer eenmaal met een mes in de borst stak. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte als gevolg van het door het slachtoffer uitgeoefende geweld in een dusdanige gemoedsbeweging is gekomen dat hij als onmiddellijk gevolg daarvan verder is gegaan dan geboden was.
Nu het beroep op noodweerexces faalt en ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte ter zake het tenlastegelegde een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen mes verbeurd moet worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich subsidiair - indien het beroep op vrijspraak c.q. op ontslag van alle rechtsvervolging door de rechtbank mocht worden verworpen - op het standpunt gesteld dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest dient te worden opgelegd, gelet op alle feiten en omstandigheden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft op 29 juli 2017 [slachtoffer] van het leven beroofd. Verdachte heeft met een mes het slachtoffer links in de borst, nabij de hartstreek, gestoken.
Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Het slachtoffer heeft twee zonen die nu geen vader meer hebben. Voor de nabestaanden is zijn volkomen onverwachte overlijden en de wijze waarop dit is gebeurd zeer ingrijpend. Zijn dood heeft hun onherstelbaar leed berokkend. Een delict als het onderhavige draagt ook een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt daarnaast in de samenleving angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 september 2017 niet eerder met justitie in aanraking geweest.
Bij de bepaling van de soort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de inhoud van het verslag van het trajectconsult van 7 augustus 2017, opgesteld door J.M. Westenbroek, psychiater NIFP Noord-Oost Nederland. De deskundige heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een stoornis.
Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de soort en hoogte van de straf rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsadvies van 9 oktober 2017, opgesteld door
[naam 4] , reclasseringswerker.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, gelet ook op straffen die in min of meer soortgelijke gevallen worden opgelegd, een langdurige gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats is.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het mes vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met behulp van dit voorwerp het feit is begaan en het ongecontroleerde bezit hiervan in strijd is met het algemeen belang.

8.De schade van benadeelden

8.1
[betrokkene 1] en [betrokkene 2]
8.1.1
De vordering van de benadeelde partij
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 26.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde immateriële schade bestaat uit de volgende posten:
- derving levensonderhoud c.q. kinderalimentatie [naam 5] € 10.650,00;
- derving levensonderhoud c.q. kinderalimentatie [naam 6] € 16.050,00.
8.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het plegen van de bewezenverklaarde doodslag rechtstreeks schade heeft toegebracht aan benadeelde. De opgevoerde schade is echter onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.2
[betrokkene 3] & [betrokkene 4]
8.2.1
De vordering van de benadeelde partij
[betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.694,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:
- uitvaart € 316,00;
- factuur restaurant uitvaartceremonie € 344,00;
- grafsteen € 2.450,00;
- reiskosten bijwonen zitting € 584,64.
8.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de begrafeniskosten niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen gelet op het gestelde in artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) en dan met name de kosten voor het restaurant. Voorts is onduidelijk welke wisselkoers is gehanteerd. Ten aanzien van de reiskosten heeft de raadsman opgemerkt dat deze kosten niet voor rekening van verdachte dienen te komen. Deze kosten komen conform artikel 6:108 BW niet voor vergoeding in aanmerking daar het geen kosten in het kader van de lijkbezorging betreffen.
8.2.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Kosten uitvaart, restaurant en grafsteen
De kosten voor de uitvaart, de uitvaartceremonie met maaltijd en grafsteen zijn naar het oordeel van de rechtbank geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente. De wijze waarop de uitvaart en het daarmee samenhangende herdenkingsmoment door de nabestaanden worden ingevuld is in beginsel aan hen. De bedragen voor de kosten van de uitvaart, de kosten voor een maaltijd na afloop van de uitvaart en de kosten voor een grafsteen komen de rechtbank niet onredelijk voor.
Reiskosten naar de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ter zake van de reiskosten, ten bedrage van
€ 584,64, die door de benadeelden zijn gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting op 14 november 2017 voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank acht deze vergoeding - te vermeerderen met de wettelijke rente - redelijk en billijk en ziet - anders dan de raadsman - geen aanleiding het gevorderde bedrag af te wijzen.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 3.694,64, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 36b en 36c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 3] en
[betrokkene 4] van een bedrag van € 3.694,64, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 2 november 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.694,64,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 november 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 46 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. A.M. den Dulk, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer 2] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 29 juli 2017, pagina 38.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , van 29 juli 2017, pagina 40.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , van 29 juli 2017, pagina 40.
5.Het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog van 8 augustus 2017, pagina 91.
6.Het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog van 8 augustus 2017,pagina 92.
7.Het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog van 8 augustus 2017,pagina 93.
8.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 november 2017, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.