ECLI:NL:HR:2015:205

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
13/00435
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweerexces en de beoordeling van geweld tegen politieambtenaren

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor openlijk geweld tegen politieambtenaren. De feiten dateren van 12 april 2009, toen de verdachte, onder invloed van XTC, een verkeersbord boven zijn hoofd hield en vervolgens in conflict kwam met de politie. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de politieagenten, die probeerden in te grijpen, met geweld bejegend. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de verdachte zich had moeten onttrekken aan de confrontatie met de politieambtenaar en dat het beroep op noodweerexces niet slaagt. De Hoge Raad bevestigt dat de omstandigheden niet rechtvaardigen dat de verdachte geweld heeft gebruikt tegen de politie, en dat hij had kunnen en moeten afzien van de confrontatie. De redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, maar dit leidt niet tot rechtsgevolgen voor de verdachte. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

3 februari 2015
Strafkamer
nr. S 13/00435
CB/ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 november 2012, nummer 23/000352-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De middelen zijn schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweerexces.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 12 april 2009 te Amsterdam, met anderen, aan de openbare weg, de Oostelijke Handelskade, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- [verbalisant 1], brigadier van politie bij de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, belast met motorsurveillance en
- [verbalisant 2], brigadier van politie bij de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, belast met motorsurveillance en
- [verbalisant 3], brigadier van politie bij de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, belast met motorsurveillance
welk geweld bestond uit het
- van zijn dienstmotor duwen van [verbalisant 1] en met kracht [verbalisant 1] schoppen terwijl [verbalisant 1] op de grond lag en [verbalisant 1] slaan en
- tegen het (gehelmde) hoofd van [verbalisant 2] slaan en tegen het lichaam schoppen en
- met kracht tegen het (gehelmde) hoofd van [verbalisant 3] slaan/stompen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Redengevende feiten en omstandigheden
Op 12 april 2009 was brigadier bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland [verbalisant 1] (verder: [verbalisant 1]) belast met een gerichte alcoholcontrole in de omgeving van club Panama, gevestigd Oostelijke Handelskade 4 te Amsterdam. [verbalisant 1] zag dat een persoon, naar later bleek de verdachte, een verkeersbord boven zijn hoofd hield. [verbalisant 1] reed op de verdachte af en sommeerde hem het verkeersbord neer te leggen.
Nadat de verdachte het bord op de grond had gelegd, is hij op [verbalisant 1] afgelopen. [verbalisant 1] heeft geweld gebruikt om de verdachte op afstand te houden. Vervolgens werd [verbalisant 1] door de verdachte en omstanders vastgepakt en naar de grond gewerkt, terwijl hij, [verbalisant 1], nog op zijn dienstmotor zat. [verbalisant 1] werd door meerdere personen vele malen met kracht tegen zijn hoofd en rug geschopt. Op het politiebureau herkende [verbalisant 1] de verdachte als de man die met het verkeersbord stond.
[verbalisant 1] heeft voorts verklaard dat het door hem tegen de verdachte gebruikte geweld hierin heeft bestaan dat hij de verdachte een vuistslag heeft gegeven, op zijn hoofd of op zijn borst.
De verdachte heeft verklaard dat hij de motoragent (het hof begrijpt: [verbalisant 1]) heeft geduwd, waardoor deze is gevallen.
Op 12 april 2009 was brigadier bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland [verbalisant 2] (verder: [verbalisant 2]) belast met motorsurveillance in de omgeving van de Oostelijke Handelskade en de Piet Heinkade te Amsterdam. [verbalisant 2] zag dat collega [verbalisant 1] op de motor stil stond bij een groep mensen, van wie één persoon een verkeersbord in zijn handen had. De man met het verkeersbord zette het bord weg. Vervolgens stortte de groep zich op [verbalisant 1]. [verbalisant 1] werd van zijn motor geduwd en door de groep mensen op de grond gewerkt. Verschillende mensen van de groep schopten op [verbalisant 1] in. [verbalisant 2] trachtte [verbalisant 1] te ontzetten waarbij twee mannen zich op [verbalisant 2] richtten. Een van deze twee mannen, die later [betrokkene 1] bleek te zijn (het hof begrijpt: de vader van de verdachte en tevens medeverdachte in deze zaak), sloeg meerdere malen tegen de helm van [verbalisant 2].
Op 12 april 2009 was brigadier bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland [verbalisant 3] (verder: [verbalisant 3]) belast met motorsurveillance op de openbare weg de Piet Heinkade (het hof begrijpt: te Amsterdam) ter hoogte van uitgaansgelegenheid Panama.
zag collega [verbalisant 2] op zijn rug op de grond liggen en zag dat hij werd geschopt en geslagen door mannen, die later opgaven te zijn [betrokkene 2] (verder ook te noemen: [betrokkene 2]) en [betrokkene 1]. Verderop zag [verbalisant 3] collega [verbalisant 1] op de grond liggen die werd geschopt door de verdachte. Toen [verbalisant 3] [verbalisant 2] probeerde te ontzetten kwam [betrokkene 2] op hem af en gaf [verbalisant 3] twee harde klappen op zijn hoofd met een gebalde rechtervuist. Door de klappen viel [verbalisant 3] op straat. Daarop liep [betrokkene 2] terug naar [verbalisant 2] en viel hem weer aan.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij samen met zijn broer [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) met een groep van ongeveer 8 personen bij Panama was (het hof begrijpt: op 12 april 2009), welke groep bestond uit familie en vrienden van de familie. Toen hij al in een taxi zat, zag hij dat er wat aan de hand was: er ontstond een groep en er werd geduwd en getrokken. Hij is uitgestapt, want het ging toch om zijn familieleden. Hij is tussen de agenten bij zijn familie gaan staan. Hij heeft zelf ook geduwd.
Op 12 april 2009 is [betrokkene 1] met een groep vrienden en familie, onder wie zijn twee zonen (het hof begrijpt: de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2]), naar de Panama (het hof begrijpt: gevestigd Oostelijke Handelskade 4 te Amsterdam) gegaan. De personen behorende tot de groep waren aangeschoten, dan wel dronken. De verdachte had XTC geslikt. Buiten hield de verdachte een verkeersbord boven zijn hoofd, waarop een motoragent kwam aanrijden en hem verzocht het bord neer te leggen. Op het moment dat de verdachte het bord neerlegde stapte, de verdachte, op de motoragent (het hof begrijpt: [verbalisant 1]) af. De motoragent maakte een slaande beweging. De verdachte stond op dat moment naast [verbalisant 1]. De motor van de agent viel vervolgens op de grond. [betrokkene 1] heeft verklaard zich vanaf dat moment het gebeuren in flitsen te herinneren. Hij heeft allemaal mensen heen en weer zien lopen en rennen. Hij heeft geduwd en getrokken, misschien wel geschopt. Dit zal gericht zijn geweest tegen de politie. Hij werd op een gegeven moment kwaad. Hij is toen hij zijn vrouw op de grond zag vallen door het lint gegaan.
Op 12 april 2009 is [getuige] getuige geweest van een vechtpartij tussen de jongen met het verkeersbord (het hof begrijpt: de verdachte) en de motoragent (het hof begrijpt: [verbalisant 1]). De verdachte liep in de richting van [verbalisant 1] en stond heel dicht bij [verbalisant 1].
[verbalisant 1] sloeg de verdachte met een vuist in zijn gezicht. De getuige zag dat de vader van de verdachte (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) [verbalisant 1] meteen een klap terug gaf. [betrokkene 1] (het hof begrijpt hier en verder:
[betrokkene 1]) sloeg [verbalisant 1] niet op zijn romp maar hoger. Hierdoor viel [verbalisant 1] naar rechts, de kant van de verdachte op. [verbalisant 1] stond snel weer op en begon om zich heen te slaan. De verdachte was boos door de klap die hij had gekregen en ging erop af. In reactie daarop begon iedereen te schoppen en te slaan. De rest van de groep kwam ook de taxi's uit. In totaal heeft de getuige 2 of 3 motoragenten op de grond zien liggen. Hij was druk de vriendinnen van de betrokkenen bij de vechtpartij weg te houden. Hij heeft nog wel een (stuk) vizier (het hof begrijpt: van een helm van een motoragent) voorbij zien vliegen. De verdachte hielp [betrokkene 1] terwijl [betrokkene 1] en [verbalisant 1] aan het vechten waren. De verdachte sloeg ook.
(...)
Het hof acht bewezen dat de verdachte op [verbalisant 1] is afgelopen en heel dicht bij [verbalisant 1] is gaan staan. Dit is door [verbalisant 1] naar eigen zeggen als bedreigend ervaren en heeft hem ertoe gebracht de verdachte een vuistslag in het gezicht te geven. Uit het feit dat dit handelen voor de op een motor gezeten [verbalisant 1] fysiek mogelijk was, blijkt dat en hoe dicht de verdachte op [verbalisant 1] heeft gestaan.
Het is de politie, uiteraard binnen de daaraan gestelde grenzen, onder omstandigheden toegestaan geweld tegen burgers te gebruiken. Het hof kan in het midden laten of het optreden van [verbalisant 1] in dit geval wel of niet als proportioneel en/of professioneel kan of moet worden aangemerkt, omdat de daaropvolgende reactie van de verdachte en/of zijn mededaders naar zijn oordeel in beide gevallen niet daardoor wordt gerechtvaardigd.
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden is de confrontatie tussen [verbalisant 1] en de verdachte de aanleiding en het begin geweest van de vervolgens ontstane vechtpartij tussen leden van het gezelschap waarmee de verdachte op stap was enerzijds en de politie anderzijds, terwijl de verdachte daarin een relevant aandeel heeft gehad. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde."
2.2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces kan doen, nu het door hem toegepaste geweld een reactie is geweest op het geweld van [verbalisant 1] jegens de verdachte en op het geweld jegens de moeder van de verdachte, die zich volgens de verdachte mengde in de confrontatie tussen de verdachte en [verbalisant 1] en daarbij op de grond terecht is gekomen. Hierbij is sprake van twee directe wederrechtelijke aanrandingen waarop de verdachte in de verdediging schoot en heeft geduwd, aldus de raadsvrouwe. Gelet op zijn gemoedstoestand, veroorzaakt door deze wederrechtelijke aanrandingen, kon - zo begrijpt althans het hof - van de verdachte niet worden verwacht dat hij niet zou ingrijpen en zijn moeder op de grond zou laten liggen.
Het hof is van oordeel dat, zelfs al zou er sprake zijn geweest van de gestelde wederrechtelijke aanrandingen, er in de omstandigheden van dit geval geen noodzakelijke verdediging door de verdachte daartegen was geboden. Van de verdachte mocht en kon worden verwacht dat hij zich zou onttrekken aan zijn confrontatie met [verbalisant 1]. Dit is door de verdediging ook met zoveel woorden erkend. Waar dit voor de verdachte geldt, geldt dit eens te meer voor verdachtes moeder. Er was voor haar geen noodzaak om zich uit eigen beweging in het handgemeen te mengen. Zij had zich, ook zonder de hulp van de verdachte, afzijdig kunnen houden en buiten het strijdgewoel.
Ook overigens acht het hof niet aannemelijk dat er voor de verdachte geen andere mogelijkheid heeft bestaan dan te handelen volgens het bewezenverklaarde.
Nu het hof geen noodzaak tot verdediging aanwezig acht, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen."
2.3
Blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat onder de gegeven omstandigheden van de verdachte kon en mocht worden gevergd dat hij zich zou onttrekken aan de confrontatie met de politieambtenaar [verbalisant 1]. Dat oordeel draagt de verwerping van het verweer zelfstandig.
2.4
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 februari 2015.