ECLI:NL:RBOVE:2016:2360

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
ak_16_492
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening eigen bijdrage AWBZ en Wlz met betrekking tot verblijf in logeerappartement

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Hengelo, en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over de herziening van een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ en Wlz. Eiseres verbleef in een logeerappartement van zorginstelling Livio en kreeg eigen bijdragen opgelegd voor de zorgjaren 2013, 2014 en 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van het CAK, die de eigen bijdragen oplegden, rechtmatig waren en dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kon doorstaan. Eiseres had betoogd dat de eigen bijdrage onterecht was opgelegd, omdat zij in een logeerappartement verbleef en dat het CAK te laat was met het opleggen van de eigen bijdrage. De rechtbank oordeelde dat de eigen bijdrage terecht was vastgesteld, omdat de zorg die eiseres ontving onder de AWBZ viel en dat de wettelijke bepalingen het CAK toestonden om de eigen bijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres], te Hengelo, eiseres,
gemachtigde: [naam]
en
het Centraal Administratie Kantoor, verweerder,
gemachtigde: M. Knoester.

Procesverloop

Bij besluiten van 29 juni 2015, 25 juni 2015, 1 juli 2015 en 17 juli 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder eiseres eigen bijdragen opgelegd in het kader van de zorgjaren 2013, 2014 en 2015.
Bij besluit van 7 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiseres is per 19 maart 2012 opgenomen binnen zorginstelling Livio, op de revalidatieafdeling De Pendel. Omdat wegens haar medische problematiek een opname was geïndiceerd bij een afdeling specifiek voor patiënten met niet aangeboren hersenletsel, is eiseres per 1 maart 2013 geplaatst bij Livio KSW-Wiedenbroeksingel. In de periode 1 maart 2013 tot 18 september 2015 verbleef eiseres daar in een logeerappartement.
1.3.
Tot en met april 2013 heeft verweerder facturen verzonden wegens een verschuldigde eigen bijdrage Zorg met Verblijf ter hoogte van € 627.29 per maand. Op 17 mei 2013 heeft verweerder een correctie verzonden en de eigen bijdrage over 2013 op nihil gesteld.
1.4.
Op 10 februari 2015 heeft de gemachtigde van eiseres geïnformeerd naar de verschuldigdheid van een eigen bijdrage. Verweerder heeft daarop contact opgenomen met Livio en op 29 april 2015 informatie ontvangen, die aanleiding heeft gegeven tot de besluitvorming zoals deze hierboven is weergeven.
2.1.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat uit de door verweerder in april 2015 ontvangen informatie van het zorgkantoor is gebleken, dat voor de opname vanaf 1 januari 2013 een eigen bijdrage had moeten worden vastgesteld. De wettelijke bepalingen verhinderen niet dat dit alsnog met terugwerkende kracht gebeurt. Verweerder is er aanvankelijk ten onrechte vanuit gegaan, dat de opname per 31 december 2012 was beëindigd. Verweerder heeft de eigen bijdrage vanaf maart 2013 alsnog gefactureerd. Ter zitting is namens verweerder gesteld dat ook over januari en februari 2013 een factuur zal zijn verzonden, maar daarvan is uit de stukken noch het bestreden besluit gebleken.
2.2.
Namens eiseres is (onder meer en samengevat) betoogd, dat ten onrechte een eigen bijdrage is opgelegd, nu eiseres niet in een zorgappartement maar in een logeerappartement verbleef. Voorts is verweerder met het alsnog opleggen van een eigen bijdrage vanaf 2013 te laat geweest, namelijk buiten de termijn van 24 maanden. Het is niet juist, dat eiseres de risico’s draagt van fouten in de communicatie tussen verschillende bestuursorganen. Eiseres heeft aangevoerd dat het besluit in strijd is met het rechtszekerheid-, het vertrouwens- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook was van een evenredige belangenafweging geen sprake.
Namens eiseres is verzocht het bedrag van de invordering te beperken.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Allereerst overweegt de rechtbank dat de stelling van de gemachtigde van eiseres, dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen omdat de besluitvorming niet plaatsvond door degene die heeft getekend, niet wordt gevolgd. Uit de door verweerder ingebrachte mandaatsbesluiten blijkt, dat het voorbereiden van het besluit als ook het ondertekenen daarvan, zoals door verweerder ter zitting is bevestigd, is gebeurd door een functionaris die gemandateerd is om dat te doen.
De zorgjaren 2013 en 2014
3.3.
Op 1 januari 2015 is de AWBZ en de daarop gebaseerde regelgeving komen te vervallen. Op grond van het van toepassing zijnde overgangsrecht is op dit geschil voor de zorgjaren 2013 en 2014 het recht van toepassing zoals dat vóór 1 januari 2015 en ten tijde van belang gold.
3.4.
Op grond van artikel 6, vierde lid, van de AWBZ kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de aanspraak op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan. De bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort en de zorg die verstrekt wordt, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van de verzekerde en diens echtgenoot.
Aan artikel 6, vierde lid, van de AWBZ is uitvoering gegeven door middel van de vaststelling van het Bijdragebesluit zorg (Bbz).
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Bbz draagt de verzekerde van 18 jaren of ouder bij in de kosten van de zorg, verleend door een instelling.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. de wet: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;
b. Besluit: Besluit zorgaanspraken AWBZ;
c. instelling: een instelling als bedoeld in de artikelen 9, 13 en 14 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ;
Op grond van artikel 3, eerste lid, is de verzekerde de bijdrage, bedoeld in artikel 2, verschuldigd aan het CAK.
3.3.
De rechtbank begrijpt het betoog in het beroepschrift over de mindere voorzieningen van het gastenverblijf en de prijsstelling aldus, dat gemachtigde zich op het standpunt stelt dat geen of een lagere eigen bijdrage van toepassing is, nu eiseres niet in een zorg- maar in een logeerappartement verbleef. De rechtbank volgt gemachtigde hierin niet. In de uitspraak van 24 juli 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AE6165), heeft de Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB) uit de van toepassing zijnde bepalingen afgeleid dat het uitvoeringsorgaan waarbij de verzekerde, aan wie zorg is verleend in een instelling, staat ingeschreven, gehouden is een eigen bijdrage te heffen indien de verleende zorg zich kan kwalificeren als zorg waarop de verzekerde overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de AWBZ recht heeft. De CRvB heeft onder verantwoorde zorg verstaan "zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt".
Gesteld noch gebleken is, dat de aan eiseres verleende zorg niet als zodanig te kwalificeren viel. Dat deze zorg is verleend in een logeerappartement, naar de rechtbank begrijpt overigens met instemming van de familie, maakt niet dat om die reden alsnog getwijfeld wordt aan de kwaliteit van de verleende zorg.
3.4.
Met betrekking tot de eigen bijdrage die in 2015 over de jaren 2013 en 2014 is opgelegd overweegt de rechtbank als volgt.
3.5.1.
Op grond van het sinds 1 januari 2013 geldende artikel 3a, eerste lid, van het Bbz wordt de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 2, vastgesteld uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK ervan in kennis is gesteld dat ten aanzien van de verzekerde zorg als bedoeld bij of krachtens de wet wordt verleend.
In het tweede lid is bepaald dat, indien het CAK heeft verzuimd de eigen bijdrage vast te stellen binnen de in het eerste lid bedoelde periode, op een later tijdstip alsnog de eigen bijdrage kan worden vastgesteld, met dien verstande dat de ingangsdatum van de periode waarover de eigen bijdrage door de verzekerde moet worden betaald niet kan worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de eigen bijdrage wordt vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.
3.5.2.
Op grond van artikel 11a, eerste lid, van het Bbz wordt de eigen bijdrage herzien uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop CAK in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot wijziging. Op grond van het derde lid van dat artikel kan de eigen bijdrage op een later tijdstip alsnog worden herzien indien CAK heeft verzuimd de eigen bijdrage te herzien binnen de in het eerste lid bedoelde periode, met dien verstande dat de ingangsdatum van de periode waarvoor de herziene eigen bijdrage door de verzekerde moet worden betaald niet kan worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de eigen bijdrage is herzien aan de verzekerde is verzonden.
3.6.
Aanvankelijk heeft verweerder over de maanden maart en april 2013 een eigen bijdrage opgelegd, die nadien, bij factuur van 17 mei 2013, is herzien en op nihil gesteld. Over deze maanden is derhalve geen sprake van het thans voor een eerste maal vaststellen van een eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 11a van het Bbz, maar van het –in het nadeel van eiseres- herzien van een eerder op nihil vastgestelde eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 3a van het Bbz.
3.7.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat het zorgkantoor verweerder op 29 april 2015 in kennis heeft gesteld van het gegeven dat eiseres ook op en na 31 december 2012 opgenomen is geweest. Hieruit volgt dat verweerder bij het thans bestreden besluit de eigen bijdrage heeft herzien (voor zover het gaat over de maanden maart en april 2013) en voor de eerste maal vastgesteld (voor zover het gaat over de periode vanaf mei 2013) binnen een periode van 24 maanden nadat verweerder in kennis was gesteld van het verblijf. Gelet op artikelen 3a en 11a van de Bbz was verweerder hiertoe ook gehouden.
3.8.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 13 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1326) merkt de rechtbank op dat de wetgever in de AWBZ, het Bbz en de Bijdrageregeling zorg AWBZ vastgelegd heeft dat een inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd voor verstrekte zorg. De wetgever heeft er voor gekozen om dit wettelijke beoordelingskader dwingend en limitatief vorm te geven. De regeling biedt, behoudens de peiljaarverlegging, geen mogelijkheid de eigen bijdrage in een concreet geval te matigen. Voor een evenredige belangenafweging, zoals door gemachtigde voorgestaan, is gelet hierop evenmin plaats. Ook komt verweerder niet de bevoegdheid toe om de uit de herziening en oplegging voortvloeiende geldschuld geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden (uitspraak van de CRvB van 10 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3671).
3.9.
Voor wat betreft de invordering van de eigen bijdrage voert verweerder het beleid, dat niet verder wordt teruggegaan dan 36 maanden voor de datum van het besluit waarbij de eigen bijdrage is herzien of vastgesteld. Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit toepassing gegeven aan zijn beleid.
Het zorgjaar 2015
3.10.
Op 1 januari 2015 is de Wet langdurige zorg (Wlz) in werking getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van de AWBZ. Op grond van het van toepassing zijnde overgangsrecht, artikel 11.1.1, eerste lid, van de Wlz, is op dit geschil de Wlz - en de daarop gebaseerde regelgeving - van toepassing.
3.11.
Artikel 3.3.1.5 van het Besluit langdurige zorg (Blz), dat op 1 januari 2015 onmiddellijk in werking is getreden bepaalt, dat de eigen bijdrage zo spoedig mogelijk wordt vastgesteld, maar uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK ervan in kennis is gesteld dat ten aanzien van de verzekerde zorg als bedoeld bij of krachtens de wet wordt verleend. De ingangsdatum van de periode waarover de eigen bijdrage is verschuldigd, wordt niet gesteld op een datum die is gelegen meer dan 36 maanden voor de dag waarop het besluit waarin de eigen bijdrage is vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.
3.12.
Verweerder heeft de eigen bijdrage over het jaar 2015 binnen de hiervoor genoemde termijn vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om de toepassing van een dwingendrechtelijke bepaling. Hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 3.8 is beschreven met betrekking tot de gevraagde belangenafweging, kwijtschelding en een matiging van de vordering, geldt mitsdien evenzeer voor de eigen bijdrage die over het jaar 2015 onder de Wlz is opgelegd.
4. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom, dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.