ECLI:NL:RBOVE:2016:1045

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
ak_zwo_15_2334
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bestuurlijke boete wegens schending inlichtingenverplichting in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WW-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een verzoek ingediend om herziening van een eerder opgelegde bestuurlijke boete van € 20.251,42 wegens het schenden van haar inlichtingenverplichting. De rechtbank oordeelde dat het UWV het verzoek om herziening terecht had afgewezen, omdat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een herziening konden rechtvaardigen. Eiseres had aangevoerd dat zij op 23 mei 2013 op de website van het UWV had gemeld dat zij een nieuwe baan had gevonden, maar de rechtbank oordeelde dat deze melding niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat nieuwe jurisprudentie, zoals een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, op zichzelf geen nieuw feit is dat kan leiden tot herziening van een onherroepelijk besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2334

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te Zwolle, eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: E.T.B. van der Werf.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening en aanpassing van een eerder aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete wegens het schenden van haar inlichtingenverplichting in het kader van de Werkloosheidswet (de WW) afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016.
Eiseres is verschenen, vergezeld door haar partner de heer [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving met ingang van 6 september 2012 een WW-uitkering. Bij besluit van 6 mei 2014 heeft verweerder deze uitkering vanaf 20 mei 2013 beëindigd omdat zij met ingang van deze datum een nieuwe baan had. Bij besluit van 3 juni 2014 heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres vanaf 13 mei 2013 herzien en over de periode van 13 mei 2013 tot en met 4 mei 2014 een bedrag van € 22.013,03 bruto van eiseres teruggevorderd. Volgens verweerder heeft eiseres haar inlichtingenverplichting in het kader van de WW geschonden aangezien zij geen melding zou hebben gemaakt van het vinden van haar nieuwe baan. Bij afzonderlijk besluit van 3 juni 2014 (het boetebesluit) heeft verweerder eiseres daarnaast een boete opgelegd van € 20.251,42. Eiseres heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat die onherroepelijk zijn geworden.
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eiseres vastgesteld. Het door eiseres hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 10 oktober 2014 ongegrond verklaard.
Bij brief van 24 juni 2015 heeft eiseres verweerder verzocht om het boetebesluit en de hoogte van de opgelegde boete te herzien en om rekening te houden met de verminderde aflossingscapaciteit van eiseres. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres bericht dat hij niet overgaat tot herziening van het boetebesluit en aanpassing van de hoogte van de boete en dat het verzoek om aanpassing van de aflossingscapaciteit van eiseres in behandeling is bij de afdeling VFV Invorderen. Bij besluit van 14 september 2015 heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eiseres opnieuw vastgesteld en het door haar te betalen termijnbedrag verlaagd.
Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld in de rubriek procesverloop.
2. In beroep voert eiseres aan dat zij op 23 mei 2013 op de website van verweerder heeft aangegeven dat zij een baan gevonden had. Volgens eiseres is algemeen bekend dat de website van verweerder niet goed functioneert en is haar melding om deze reden niet goed gegaan. Volgens eiseres rust op haar enkel een verplichting om informatie door te geven aan verweerder, maar geen verplichting om te controleren of die informatie daadwerkelijk is aangekomen. Eiseres voert daarnaast aan dat zij haar inlichtingenverplichting niet opzettelijk of doelbewust heeft geschonden. De 100%-boete die aan eiseres is opgelegd zou bovendien in strijd zijn met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3754, aldus eiseres. Eiseres heeft voorts gewezen op de voor haar nadelige (financiële) gevolgen van de terugvordering en het boetebesluit.
Verweerder voert aan dat hij zijn boetebeleid naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de CRvB heeft aangepast en dat dit aangepaste boetebeleid van toepassing is op alle op en na 24 november 2014 opgelegde boetes en op beslissingen die op 24 november 2014 nog niet rechtens onaantastbaar waren. Deze boetebeslissingen worden door verweerder ambtshalve herzien. Volgens verweerder was het boetebesluit op 24 november 2014 rechtens onaantastbaar en worden dergelijke herzieningsverzoeken alleen gehonoreerd als sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Verweerder is van mening dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is, nu de ontwikkeling van jurisprudentie nadat een beslissing rechtens onaantastbaar is geworden niet geldt als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid op grond waarvan kan worden teruggekomen op die beslissing.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
3.2.
Het verzoek van eiseres van 24 juni 2015 strekt ertoe dat verweerder terugkomt van het (onherroepelijke) boetebesluit. Overeenkomstig wat voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd (zie de uitspraak van de CRvB van 2 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:251).
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd dan wel onderbouwd die kunnen afdoen aan het (onherroepelijke) boetebesluit. Gesteld noch gebleken is dat eiseres haar argument dat zij op 23 mei 2013 op de website van verweerder heeft gemeld dat zij werk had, niet vóór of naar aanleiding van het boetebesluit had kunnen aanvoeren. Hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht heeft geen gevolgen voor de bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot het opleggen van een boete aan eiseres dan wel voor de bevoegdheid van verweerder om niet terug te komen van zijn besluitvorming. Daarbij geldt dat nieuwe jurisprudentie, zoals de eerder genoemde uitspraak van de CRvB van 24 november 2014, op zichzelf geen novum is als bedoeld in rechtsoverweging 3.2. van deze uitspraak (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 14 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3327).
3.4
In een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister) aan de Tweede Kamer van 30 april 2015 (2015-0000078610) is in navolging van een eerdere brief van de minister van 16 december 2014 (2014-0000185932) onder meer te lezen:

“Eerder opgelegde boetes

Er is geen juridische verplichting om eerder opgelegde boetes waar geen rechtsmiddel meer tegen open staat (bezwaar of beroep) opnieuw te beoordelen. In de brief van 9 februari jl. is aangegeven dat uw Kamer geïnformeerd wordt over het herzien van de boetes die zijn opgelegd in de periode tussen de inwerkingtreding van de Fraudewet op 1 januari 2013 en de uitspraak van de CRvB op 24 november 2014. Boetes die vóór 24 november zijn opgelegd en waar nog een rechtsmiddel tegen open staat zullen door de uitvoeringsorganisaties worden herzien op basis van de uitspraak van de CRvB. Het kabinet heeft besloten om de uitvoeringsorganisaties te verzoeken om onherroepelijke boetebesluiten nu niet te herzien. Het herbeoordelen van rechtens onaantastbare boetes zou een precedent scheppen dat gevolgen kan hebben, ook buiten het stelsel van de sociale zekerheid. Daarnaast is het herbeoordelen erg kostbaar.”
Uit het bestreden besluit en de desgevraagde toelichting van verweerder ter zitting volgt dat verweerder heeft besloten gevolg te geven aan het verzoek van de minister niet terug te komen van onherroepelijke boetebesluiten die mogelijk niet in lijn zijn met de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 24 november 2014. Deze gedragslijn is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met enig rechtsbeginsel of enige verdragsbepaling (zie de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:420).
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Ham-Kolk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.