In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een kort geding. De eisende partijen, bestaande uit vier besloten vennootschappen, hebben een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder een ontbonden maatschap en een andere besloten vennootschap. De kern van het geschil betreft de terugbetaling van proceskosten die door de eisende partijen onverschuldigd zijn betaald na een eerdere proceskostenveroordeling. De eisende partijen waren in een eerdere procedure op 5 april 2023 in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep heeft het gerechtshof op 22 april 2025 de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd, wat leidde tot de vordering van de eisende partijen om de onverschuldigd betaalde proceskosten terug te vorderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisende partijen een spoedeisend belang hebben bij hun vordering, aangezien zij een aanzienlijk bedrag van € 57.240,50 onverschuldigd hebben betaald. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partijen toegewezen, waarbij de gedaagden zijn veroordeeld tot terugbetaling van de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eisende partijen. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk moeten betalen, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die zij nog willen aanwenden.