ECLI:NL:RBOBR:2025:7076

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
23/139
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde woning en schending hoorplicht in bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiseres tegen de WOZ-waarde van haar woning behandeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Mierlo had de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 334.000, maar eiseres maakte bezwaar tegen deze waardebepaling. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde, omdat hij de waardematrix waarop de WOZ-waarde is gebaseerd niet heeft ingediend. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en wordt de WOZ-waarde vastgesteld op € 310.000. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden, wat door de heffingsambtenaar is erkend tijdens een minnelijke regeling. Eiseres heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, en de Staat der Nederlanden moet een schadevergoeding van € 1.500,- betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de procedure. De uitspraak is gedaan op 3 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/139

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Mierlo, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam] ),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van 3 januari 2023 (bestreden uitspraak) over de hoogte van de WOZ [1] -waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld voor het kalenderjaar 2022 op € 334.000, zoals volgt uit de WOZ-waardebeschikking van 19 mei 2022.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waardebeschikking van 19 mei 2022. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting aan de orde gesteld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en bepaald dat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om een nadere inhoudelijke reactie in te dienen. Eiseres heeft een reactie ingediend. De heffingsambtenaar heeft hierop gereageerd met een verweerschrift van 2 juni 2025, dat door de rechtbank wordt aangemerkt als een nader stuk, omdat het na afronding van het vooronderzoek is ingediend. [2]
1.6.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op de zitting van 23 oktober 2025 voortgezet. Eiseres is niet verschenen met voorafgaande kennisgeving. De heffingsambtenaar is, zonder voorafgaande kennisgeving daarvan, niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar wel behoorlijk is opgeroepen voor de zitting. De heffingsambtenaar procedeert digitaal. Uit het digitale dossier blijkt dat de uitnodiging voor de zitting met vermelding van de plaats, tijd en datum op 21 augustus 2025 in het dossier is geplaatst en dat de heffingsambtenaar op dezelfde datum toegang heeft gekregen tot dit stuk. Hiervan is een notificatiebericht (e-mail) aan het door de heffingsambtenaar zelf opgegeven e-mailadres verzonden op 21 augustus 2025 om 17:14 uur. Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geldt dan ook dat de uitnodiging de heffingsambtenaar heeft bereikt.

Feiten

2. Eiseres is (mede-)eigenaar van de woning. Dit is een twee-onder-een-kapwoning met bouwjaar 1950. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 97 m², een aanbouw van 4 m², een aanbouw van 14 m2, een garage van 21 m², een berging/schuur van 10 m2 en een tuinhuis. De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 360 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin niet geslaagd. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoorplicht
4. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase, terwijl zij daar wel meermaals om heeft verzocht. Eiseres heeft in beroep verzocht om vernietiging van de bestreden uitspraak en terugverwijzing naar de heffingsambtenaar.
4.1.
Partijen zijn tijdens de zitting 24 april 2025 tot een minnelijke regeling gekomen die is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Binnen het kader van deze regeling heeft de heffingsambtenaar erkend dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden en neemt eiseres niet meer het standpunt in dat de zaak moet worden terugverwezen naar de heffingsambtenaar. Verder is vastgelegd dat partijen de rechtbank gezamenlijk verzoeken om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en de zaak niet naar de heffingsambtenaar terug te verwijzen maar de zaak verder te beoordelen.
4.2.
Gelet op de minnelijke regeling is niet meer in geschil dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden. Conform het verzoek van partijen zal de rechtbank de zaak niet terugverwijzen naar de heffingsambtenaar en het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
WOZ-waarde
5. Partijen zijn het niet eens over de (WOZ-)waarde van de woning voor het kalenderjaar 2022. De waardepeildatum is 1 januari 2021.
5.1.
De heffingsambtenaar heeft de vastgestelde WOZ-waarde (€ 334.000) van de woning in beroep onderbouwd met een verweerschrift.
5.2.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld (hij heeft de bewijslast). Daarbij weegt de rechtbank ook mee wat eiseres daartegen heeft aangevoerd. Als de heffingsambtenaar niet aan de bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Als ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter de waarde zelf in goede justitie vaststellen. [3]
6. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Objectkenmerken en -afbakening
7. Eiseres heeft de objectafbakening en objectkenmerken van de woning niet bestreden. Van een onjuiste objectafbakening of objectkenmerken is ook de rechtbank niet gebleken. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep daarom uit van de objectafbakening en objectkenmerken zoals opgenomen in het Taxatieverslag woningen [plaats].
Onderbouwing van de waarde
Ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde heeft de heffingsambtenaar in zijn stuk van 2 juni 2025 geschreven dat er een waardematrix opgemaakt is waarin de waarde van de woning is getaxeerd op € 410.000. De heffingsambtenaar heeft de waardematrix waarop hij de waarde baseert niet in het geding gebracht en de rechtbank heeft de waardematrix ook niet op andere wijze ontvangen. De rechtbank kan (de onderbouwing van) de WOZ-waarde dan ook niet toetsen aan de hand van de waardematrix. De rechtbank kan de WOZ-waarde evenmin toetsen aan de hand van het taxatieverslag van de heffingsambtenaar, nu uit de stellingen van de heffingsambtenaar niet volgt dat hij het taxatieverslag in beroep ten grondslag legt aan de WOZ-waarde. Dit leidt tot de conclusie dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde onvoldoende onderbouwd heeft en niet aannemelijk heeft gemaakt. Omdat het beroep reeds hierom gegrond is, zal de rechtbank de overige beroepsgronden tegen de WOZ-waarde niet verder bespreken.
De door eiseres bepleitte waarde
7.1.
De rechtbank beoordeelt vervolgens of eiseres de door haar bepleite waarde van € 280.000 aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Eiseres voert aan dat vanwege de mindere ligging en minder onderhoud de WOZ-waarde van de woning verlaagd moet worden. De rechtbank oordeelt dat de door eiseres in de processtukken gegeven uiteenzetting hiervoor onvoldoende onderbouwing is. Uit de onderbouwing volgt namelijk niet hoe de gestelde omstandigheden leiden tot waardevermindering en ook niet tot de bepleite waarde. Eiseres heeft de door haar bepleite waarde ook anderszins niet onderbouwd.
Vaststelling in goede justitie
7.2.
Omdat zowel eiseres als de heffingsambtenaar de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding het geschil met toepassing van art 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb finaal te beslechten. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, stelt de rechtbank de waarde vast op € 310.000. De aanslag OZB dient dienovereenkomstig te worden verminderd.
Proceskostenvergoeding bezwaar
8. Eiseres stelt dat de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase dient te worden verhoogd van € 310,- naar € 624,-. Aangezien het bezwaar van eiseres in de bestreden uitspraak ongegrond is verklaard en daarbij geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend, kan deze grond niet slagen. De rechtbank zal conform het nu geldende tarief de proceskostenvergoeding voor bezwaar berekenen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de WOZ-waarde van de woning verlaagd wordt.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht van
€ 50,- aan eiseres vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten in bezwaar en beroep.
Proceskostenvergoeding bezwaar
10. De vergoeding voor de kosten van de bezwaar- en beroepsfase wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend.
10.1.
In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, daarvoor krijgt hij 1 punt. Eiseres heeft ook gevraagd om een vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting, maar aangezien partijen het erover eens zijn dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden kan zij hiervoor geen vergoeding krijgen.
10.2.
De rechtbank merkt volledigheidshalve nog op dat artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ wat betreft de bezwaarfase geen toepassing vindt, omdat de aanslag is opgelegd voor 1 januari 2024.
Proceskostenvergoeding beroep
10.3.
De vergoeding voor de kosten van de beroepsfase wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door de gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor 1, samen € 2.267,5 (€ 907,- x 2,5 x 1). Omdat de bestreden uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 is wordt artikel 30a Wet WOZ niet toegepast.
10.4.
In totaal wijst de rechtbank € 2.914,50 (€ 647 + € 2.267,50) aan proceskosten toe.
Verzoek om uitbetaling op rekening van de gemachtigde
11. Tot slot wijst de rechtbank de heffingsambtenaar erop dat hij, gelet op artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, de op grond van deze uitspraak te vergoeden proceskosten en griffierecht alleen mag uitbetalen op een bankrekening die op naam van eiseres staat.
11.1.
De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om het cessieverbod gerelateerd aan artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ in strijd met de wet en het recht te verklaren en verzocht te bepalen dat de betaling van vergoedingen rechtstreeks aan de gemachtigde dient plaats te vinden. De belastingrechter is echter niet bevoegd een oordeel te geven over het door eiseres opgeworpen punt. Uitsluitend de burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen in een geschil over een dergelijke vraag. [4]
Het verzoek om een schadevergoeding
12. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een vergoeding die samenhangt met een overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van dit geschil.
12.1.
Gelet op het tijdsverloop in deze procedure beoordeelt de rechtbank of de bovenbedoelde redelijke termijn is overschreden en of een vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend. De redelijke termijn bedraagt voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk vierentwintig maanden waarbij de heffingsambtenaar zes maanden heeft om uitspraak op bezwaar te doen en de rechtbank achttien maanden om uitspraak op het beroep te doen.
12.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ontvangen op 25 juli 2022 en op 3 januari 2023 uitspraak op het bezwaar gedaan. De rechtbank doet vandaag uitspraak. Dit betekent dat de procedure in totaal drie jaar en vier maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is dus met een jaar en vier maanden overschreden. Eiseres heeft daarom in beginsel recht op vergoeding van immateriële schade.
12.3.
Omdat zowel het verzoek om schadevergoeding als de overschrijding van de redelijke termijn hebben plaatsgevonden vóór 14 juni 2024 is in dit geval het overgangsrecht van toepassing, zoals dat is vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024. [5] Als uitgangspunt voor de schadevergoeding moet voor deze overschrijding een tarief worden gehanteerd van € 500 per half jaar (naar boven afgerond) waarmee die termijn is overschreden. Dit betekent dat eiseres een vergoeding toekomt van € 1.500,-.
12.4.
Omdat de overschrijding van de redelijke termijn alleen aan de beroepsfase moet worden toegerekend, wordt de veroordeling tot vergoeding van de schade uitgesproken ten laste van de Staat. Dat betekent dat de Staat € 1.500,- moet vergoeden.
12.5.
Voor de indiening van het verzoek, krijgt eiseres 1 punt met een wegingsfactor van 0,25 aan proceskostenvergoeding (€ 907 x 0,25 = € 226,75). [6] De Staat moet deze proceskostenvergoeding betalen.
13.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het kalenderjaar 2022, vast op € 310.000 en vermindert de voor dat kalenderjaar opgelegde aanslag OZB overeenkomstig die waarde;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.914,50;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 226,75;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ)
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 1 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1739, r.o. 4.15.
3.Hoge Raad, 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee-arrest).
4.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156, overweging 5.4.