ECLI:NL:RBOBR:2025:6944

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
25/498
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering. Eiser had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval en had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, die was afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd bevonden. Na een melding van verslechtering van zijn gezondheid per 15 november 2021, heeft hij opnieuw een aanvraag ingediend, die door het UWV is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat de toegenomen klachten van eiser niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarmee hij eerder de wachttijd heeft volbracht. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapportage van 20 december 2024 duidelijk gemaakt dat de klachten die eiser sinds eind 2021 ervaart, veroorzaakt worden door een ontsteking van de bijbal, wat een andere ziekteoorzaak is dan de eerdere klachten die verband hielden met de liesproblematiek. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat de toegenomen klachten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak en dat het UWV daarom de aanvraag om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA [1] -uitkering.
1.1.
Met het besluit van 17 mei 2024 heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering per 15 november 2021. Eiser is tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Met het besluit op bezwaar van 9 januari 2025 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

De feiten

2. Eiser heeft gewerkt als allround warehouse employee voor gemiddeld 39,77 uur per week. Hij meldde zich op 22 mei 2018 ziek voor dit werk vanwege gezondheidsklachten als gevolg van een bedrijfsongeval. Hij bereikte op 23 mei 2020 het einde van de wachttijd van 104 weken. Zijn aanvraag voor een WIA-uitkering per 24 mei 2020 is door het UWV afgewezen, omdat eiser minder dan 35% (namelijk 20,86%) arbeidsongeschikt werd bevonden. Dat besluit is na bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven. [2]
2.1.
Op 18 oktober 2023 heeft eiser bij het UWV gemeld dat zijn gezondheid per 15 november 2021 is verslechterd. Dat heeft geleid tot een verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de besluitvorming vermeld onder de ‘Inleiding’.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering per 15 november 2021 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten partijen
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eisers klachten sinds 15 november 2021 niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarmee eiser eerder de wachttijd heeft volbracht. Het UWV heeft daarom geweigerd om eiser per 15 november 2021 (alsnog) in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Aan dit standpunt legt het UWV de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 20 december 2024 ten grondslag.
4.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert – samengevat – aan dat het UWV heeft nagelaten (eerst) de vraag te beantwoorden of eisers beperkingen zijn toegenomen per 15 november 2021. Eiser stelt dat zijn beperkingen ten opzichte van de FML per einde wachttijd zijn toegenomen en dat het UWV (eerst) deze toegenomen beperkingen in een nieuwe FML had moeten vaststellen. Daarnaast vindt eiser dat het UWV er niet in is geslaagd om aan te tonen dat de per 15 november 2021 toegenomen klachten (en beperkingen) niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Eiser vindt dat er wel een causaal verband is en dat de toegenomen beperkingen sinds november 2021 het gevolg zijn van (overwegend) dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor hij het einde van de wachttijd heeft bereikt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar informatie van zijn behandelaars.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
Beoordelingskader
5. Op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet WIA kan voor eiser alsnog recht op een WIA-uitkering ontstaan als hij binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd voor de WIA wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt, en die ongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij tijdens de wachttijd ongeschikt was om zijn eigen werk te doen. Voor die beoordeling zijn in dit geval dus de volgende vragen belangrijk:
  • Is er sprake van toegenomen beperkingen?
  • Zo ja, vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak?
  • Zo ja, heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering?
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) moet buiten twijfel staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 55 van de Wet WIA niet van toepassing zijn. Daarbij rust de bewijslast in beginsel op degene die stelt dat er geen causaal verband is. Bij een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak zal het veelal gaan om een toename van in de eerdere FML opgenomen beperkingen, maar ook is mogelijk dat een dergelijke toename ertoe leidt dat beperkingen worden aangenomen in een rubriek waarin destijds geen beperkingen zijn aangenomen. Het moet in ieder geval gaan om een toename van de oorspronkelijke klachten. Dit betekent ook dat alleen de klachten die een rol speelden bij de beoordeling per einde wachttijd in de zin dat daarvoor toen beperkingen zijn aangenomen, in aanmerking genomen kunnen worden. [3]
De zorgvuldigheid van het onderzoek
7. Eiser heeft geen concrete gronden aangevoerd over de zorgvuldigheid van het onderzoek. Gelet op de onderzoeksactiviteiten die door de verzekeringsartsen zijn verricht vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts B&B heeft duidelijk, begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zij tot haar beoordeling is gekomen. Ook vloeien haar conclusies logisch voort uit de onderzoeksbevindingen.
De medisch inhoudelijke beoordeling
8. Zoals onder het beoordelingskader is weergegeven, is voor de beantwoording van de vraag of eiser per 15 november 2021 recht heeft op voor een WIA-uitkering relevant of sprake is geweest van een toename van de arbeidsongeschiktheid van eiser door dezelfde ziekteoorzaak in die mate dat hij (alsnog) recht heeft op een WIA-uitkering. Het moet daarbij in dit geval gaan om dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eiser per 24 mei 2020 is beoordeeld. Dat is het moment dat het UWV heeft geconcludeerd dat eiser met zijn beperkingen minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De destijds aangenomen beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2021. Die FML vormt daarom het uitgangspunt voor deze beoordeling.
9. De rechtbank overweegt dat, anders dan eiser stelt, het UWV wel kan volstaan met de beantwoording van de vraag of de door betrokkene gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als waarvoor beperkingen zijn aangenomen tijdens de beoordeling per einde wachttijd. Volgens rechtspraak van de Raad kan een beperking tot die vraag in zijn algemeenheid namelijk niet onjuist worden geacht als buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid een andere oorzaak heeft dan de arbeidsongeschiktheid die heeft geleid tot de eerdere weigering van de WIA-uitkering. [4]
10. De rechtbank zal daarom eerst de vraag beantwoorden of het UWV terecht heeft geconcludeerd dat de toenameclaim (buiten twijfel) verband houdt met een andere ziekteoorzaak dan waarmee eiser de wachttijd heeft volbracht.
10.1.
De verzekeringsarts B&B heeft de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat er sprake is van een andere ziekteoorzaak, onderschreven. Daartoe heeft de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 20 december 2024 het volgende overwogen:
“Uit het dossier blijkt dat bij de wachttijd tot 2020 sprake was van pijnklachten in de liesregio door een ongeval op werk, waarbij hij meerdere operaties heeft gehad. Eind 2021 meldt cliënt zich bij de huisarts met klachten in diezelfde regio, die cliënt zelf herkent
van de eerdere liesbreuk. Na verscheidene onderzoeken, inclusief een echo van het scrotum blijken echter geen aanwijzingen voor een (recidief) liesbreuk rechts. Cliënt wordt vanaf deze periode een aantal maal behandeld middels antibiotica voor een epididymitis (ontsteking van de bijbal). In september 2022 geeft de behandelend uroloog nog aan dat geen verklarende pathologie is aangetoond. In oktober 2022 wordt een echo van het scrotum herhaald, waarbij een beeld van milde orchitis rechts (ontstoken teelbal) wordt gezien, geen aanwijzingen voor een (recidief) liesbreuk.
In de in bezwaar ontvangen medische informatie wordt naar aanleiding van de klachten van eind 2021 steeds gesproken over epididymitis, geen aanwijzingen voor recidief liesbreuk.
Begin 2024 (maart) wordt gesproken over ‘pijn aan scrotum’; in oktober 2024 geeft de uroloog het volgende aan: “Besproken dat het klachten zijn die ontstaan zijn na de liesbreuk operaties en dat wij urologisch niets geks zien aan de testis”. In maart 2023 was tevens een korte brief, gericht aan een arts-medisch adviseur opgesteld, waarin wordt aangegeven dat “causaliteit tussen het ongeval en de operaties die patiënt heeft ondergaan niet aan te tonen dan uit te sluiten zijn” en “liesbreukoperaties kunnen een mogelijke verklaring zijn voor scrotale pijn”. Dit geeft aan dat de pijnklachten in de liesregio die cliënt ook reeds in 2020 had inderdaad door de operaties kunnen komen; de pijnklachten in de liesregio, waarvoor inmiddels ook al een procedure in hoger beroep heeft gespeeld, zijn nimmer weggeweest. Er zijn geen medische aanwijzingen dat die pijnklachten die cliënt sinds 2018 (de eerdere ziekmelding) heeft zijn toegenomen. Tot op heden zijn er geen (aanwijzingen voor een recidief liesbreuk. In het gesprek met verzekeringsarts Hoffman heeft cliënt zelfs nog aangegeven dat de klachten van pijn in de lies nog steeds aanwezig zijn en onveranderd zijn sinds de einde wachttijd WIA-beoordeling. Vanaf eind 2021 is wel sprake van bijkomende medische problematiek (ontstekingen van de bijbal) die in dezelfde regio zitten als de eerdere klachten in de lies rechts. Alleen uit het gegeven dat de klachten zich in dezelfde regio bevinden kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. De ontstaansmechanismen van een liesbreuk (en niet geheel verklaarde pijnklachten, zoals bevestigd in hoger beroep) en een ontsteking in de bijbal zijn geheel verschillend. Er worden geen medische gegevens aangedragen die objectief weergeven dat de eerdere pijnklachten in de liesregio (na de laatste operatie in 2019) toegenomen zijn sinds 2021. Door verzekeringsarts Hoffman is bijkomend ook terecht opgemerkt dat de duur van ontstaan van de klachten eind 2021 een zeer lange incubatietijd hebben sinds de laatste operatieve ingreep in 2019 (zo’n 2,5 jaar).
De klachten die cliënt sinds eind 2021 ervaart en die voor toegenomen pijnklachten in de liesregio zorgen, worden blijkens de medische gegevens veroorzaakt door terugkerende ontstekingen van de bijbal, welke niet als dezelfde ziekteoorzaak kunnen worden gezien als de eerdere pijnklachten in de liesregio na meerdere operatieve ingrepen bij een liesbreuk.
Nu niet kan worden gesproken van dezelfde ziekteoorzaak als waarmee cliënt eerder de wachttijd heeft volgemaakt, is beoordelen of er sprake is van toegenomen beperkingen niet aan de orde.”
10.2.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden te twijfelen aan dit medisch oordeel van de verzekeringsarts B&B. De medische informatie waar eiser naar verwijst, in het bijzonder die uit 2018 en 2019, was reeds bekend bij het UWV en is door de verzekeringsarts (B&B) kenbaar in de beoordeling betrokken. Dat geldt ook voor de brief van uroloog Hendriks van 20 maart 2023. Over laatstgenoemde brief schrijft verzekeringsarts B&B terecht dat die brief alleen vermeldt dat een verband tussen het ongeval en de operaties (de rechtbank begrijpt: liesbreukoperaties) die eiser heeft gehad, niet is uit te sluiten. Daarnaast wordt in die brief alleen aangegeven dat de liesbreukoperaties een mogelijke verklaring kunnen zijn voor scrotale pijn. De brief van de uroloog geeft dus geen informatie over een mogelijke relatie tussen de liesbreukproblematiek en de pijnklachten als gevolg van (bijbal)ontstekingen, die ertoe hebben geleid dat eiser zich per november 2021 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld.
10.3.
In de FML van 18 januari 2021 zijn beperkingen aangenomen vanwege liesproblematiek en niet vanwege een urologische aandoening. De rechtbank volgt de verzekeringsarts B&B in zijn conclusie dat het enkele feit dat de eerdere uitstralingsklachten (tijdens de einde wachttijdbeoordeling) en de bijkomende (ontstekings)klachten (sinds november 2021) zich in dezelfde regio bevinden, niet betekent dat de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per november 2021 voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaak. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts B&B dat beide aandoeningen andere ontstaansmechanismen hebben.
10.4.
Het dossier biedt naar oordeel van de rechtbank ook anderszins geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat eisers toegenomen beperkingen in 2021 verband houden met dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor tijdens de beoordeling per einde wachttijd beperkingen zijn aangenomen.
10.5.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts B&B een goed te volgen en logische onderbouwing heeft gegeven voor de conclusie dat bij eiser geen sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Dit leidt tot de conclusie dat het UWV terecht heeft geweigerd om eiser per 15 november 2021 een WIA-uitkering toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand kan blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
2.uitspraak Centrale Raad van Beroep van 11 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2768.
3.zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2791 en 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3035.
4.zie bijvoorbeeld 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683