ECLI:NL:RBOBR:2025:538

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
71-210644-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte betrokken bij criminele organisatie en drugshandel met gebruik van versleutelde communicatiediensten

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen meerdere verdachten, waaronder [verdachte], die verdacht werden van deelname aan een criminele organisatie en het plegen van drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten betrokken waren bij de voorbereidingshandelingen voor de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, waarbij gebruik werd gemaakt van versleutelde communicatiediensten zoals Exclu. De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van de voltooide invoer van 2.000 kilogram cocaïne, maar hen wel schuldig bevonden aan voorbereidingshandelingen en het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft daarbij de rol van de verdachten in het geheel gewogen, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de samenleving zwaar hebben meegewogen in de uiteindelijke strafoplegging. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd aan [verdachte], met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de betrokkenheid van de verdachten bij de voortzetting van de verboden organisatie [motorclub 1] beoordeeld, waarbij de hiërarchische structuur en de cultuur van de organisatie na de verbodenverklaring zijn voortgezet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachten een actieve bijdrage hebben geleverd aan het instandhouden van deze organisatie, wat heeft geleid tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers : 71.210644.22 en 71.192754.23 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak : 4 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2023, 12 oktober 2023, 11 december 2023, 4 november 2024, 5 november 2024, 6 november 2024 en 21 januari 2025.
Op de zitting van 12 oktober 2023 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 15 juni 2023 (ten aanzien van 71.210644.22) en 13 september 2023 (ten aanzien van 71.192754.23).
Op de zitting van 12 oktober 2023 is de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 71.210644.22 met toepassing van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gewijzigd.
In de zaak met parketnummer 71.210644.22 is aan verdachte tenlastegelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 03 oktober 2022 tot en met 12 december 2022 te Enschede en/of' s-Hertogenbosch en/of Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, en/of Tilburg en/of Zaandam en/of in/binnen de territoriale wateren van Nederland en/of (elders) in Nederland en/of Weelde, gemeente Ravels (BE), en/of Antwerpen (BE) en/of (elders) in België en/of Ecuador tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen (en/of vervolgens buiten) het grondgebied van Nederland heeft gebracht - al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4(en/of 5) van de Opiumwet - een totale hoeveelheid van 2000 ‘stuks'/kilogram of daaromtrent, althans een totale hoeveelheid van

71 `stuks'/kilogram of een of meer hoeveelheden hiervan/hieruit, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en), (van een materiaal bevattende) (Colombiaanse) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst l, in elk geval enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;

(ZD 01 | traject 1 26AITI)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 03 oktober 2022 tot 17 december 2022 te Enschede en/of 's-Hertogenbosch en/of Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, en/of Tilburg en/of Zaandam en/of in/binnen de territoriale wateren van Nederland en/of (elders) in Nederland en/of Weelde, gemeente Ravels (BE), en/of Antwerpen (BE) en/of (elders) in België en/of Ecuador tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een totale hoeveelheid van 2000 `stuks'/kilogram of daaromtrent, althans een totale hoeveelheid van 71 `stuks'/kilogram of een of meer hoeveelheden hiervan/hieruit, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en), (van een materiaal bevattende) (Colombiaanse) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of {een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),

hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s)

  • voornoemde totale hoeveelheid van 2000 `stuks'/kilogram of daaromtrent geheel of gedeeltelijk gefinancierd of laten financieren en/of (per schip) laten vervoeren en/of
  • voormelde totale hoeveelheid van 71 `stuks'/kilogram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) (hiervan/hieruit), besteld en/of laten bestellen en/of daarvoor (een) betaling(en) verricht en/of laten verrichten en/of (per schip) laten vervoeren en/of
  • in het kader van genoemde activiteit(en) met elkaar middels cryptocommunicatiedienst EXCLU, althans een berichtenplatform, en/of (een) pgp-/cryptotelefoon(s) gecommuniceerd en/of contact gehad en/of gehouden en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt;
(ZD01 | traject 1 26AITI)
2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 december 2022 tot en met 28 december 2022 te Enschede en/of 's-Hertogenbosch en/of Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, en/of Tilburg en/of Zaandam en/of (elders) in Nederland en/of Weelde, gemeente Ravels (BE), en/of (elders) in België en/of Ecuador tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een totale hoeveelheid van 2000 `stuks'/kilogram of daaromtrent, althans een totale hoeveelheid van 36 `stuks'/kilogram of een of meer hoeveelheden hiervan/hieruit, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en), (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval enig middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- (
(een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),

hebbende híj, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)

  • voornoemde totale hoeveelheid van 2000 `stuks'/kilogram of daaromtrent geheel of gedeeltelijk gefinancierd of laten financieren en/of op transport (per schip) laten zetten of laten inladen en/of
  • voormelde totale hoeveelheid van 36 `stuks'/kilogram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) (hiervan/hieruit), als bestelling/levering geaccepteerd of kenbaar gemaakt of laten accepteren of kenbaar laten maken en/of doorgezet of laten doorzetten en/of op transport (per schip) laten zetten of laten inladen en/of
  • in het kader van genoemde activiteit(en) met elkaar middels cryptocommunicatiedienst EXCLU, althans een berichtenplatform, en/of (een) pgp-/cryptotelefoon(s) gecommuniceerd en/of contact gehad en/of gehouden en/of overlegd en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt en/of (aldus) geadviseerd en/of geïnstrueerd en/of ínformatie gedeeld;

(ZD01 | traject 1 26AITI)

In de zaak met parketnummer 71.192754.23 is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 08 september 2022 tot en met 03 februari 2023 te Tilburg en/of Zaandam en/of Enschede en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland en/of Weelde, gemeente Ravels (BE), en/of (elders) in België heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid en/of 10a eerste lid Opiumwet;
(ZD 08)
2
hij in of omstreeks de periode van 08 september 2022 tot en met 03 februari 2023 te Tilburg en/of Zaandam en/of Enschede en/of ’s-Hertogenbosch en/of Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of Breda en/of Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, en/of (elders) in Nederland en/of Weelde, gemeente Ravels (BE), en/of (elders) in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing van 13 november 2020 verboden is verklaard, te weten [motorclub 1] (Motorcycleclub), heeft voortgezet, immers hebbende/zijnde hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- deel uitgemaakt van en/of (versleuteld) gecommuniceerd/gechat in een of meer (chat)groepen van cryptocommunicatiedienst EXCLU, in/middels welke (chat)groep(en) verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) en/of (een of meer) andere leden van [motorclub 1]
- werd(en) geïnformeerd en/of zich heeft/hebben laten informeren over en/of op de hoogte werd(en) gebracht/gehouden en/of zich op de hoogte heeft/hebben laten brengen/houden van en/of uitgenodigd voor een of meer [motorclub 1] gerelateerde evenementen en/of festiviteiten en/of clubavonden en/of meetings en/of vergaderingen en/of ride-outs en/of condoleances en/of uitvaarten/crematies en/of

installaties en/of bevorderingen en/of kennistoetsen/-afnames en/of reizen en/of de heffing/betaling van contributie en/of (andere) [motorclub 1] gerelateerde (promotie-)activiteiten en/of ontwikkelingen en/of

- werd(en) opgeroepen en/of uitgenodigd tot en/of aangesproken op (verplichte) aanwezigheid en/of het (verplicht) dragen van clubkleding/-colors bij en/of het (verplicht) komen met de motor/bike naar en/of financiële ondersteuning van (een of meer van) (die) evenementen en/of festiviteiten en/of clubavonden en/of meetings en/of vergaderingen en/of ride-outs en/of condoleances en/of

uitvaarten/crematies en/of installaties en/of bevorderingen en/of kennistoetsen/-afnames en/of reizen en/of het betalen van contributie en/of (andere) [motorclub 1] gerelateerde (promotie-)activiteiten en/of

- werd(en) geïnformeerd en/of op de hoogte werd(en) gebracht/gehouden en/of werd(en) bevraagd en/of werd(en) uitgenodigd en/of om toestemming werd(en) gevraagd naar gelang/op basis van en/of met inachtneming/oog van/voor zijn/hun rang binnen [motorclub 1] en/of met/in (een) (voor de clubcultuur/-binding bevestigende/bestendigende) begroeting(en)/bewoording(en) (zoals ‘ [slogan] ’) en/of
- werd(en) opgeroepen en/of uitgenodigd tot en/of aangesproken op het (vanuit Nederland) bedienen en/of ondersteunen van (een of meer) (activiteiten van) [motorclub 1] -chapters in Nederland en/of in het buitenland en/of
- (zelf) heeft/hebben bericht en/of gereageerd en/of geïnformeerd en/of opgeroepen en/of geadviseerd en/of geïnstrueerd en/of om toestemming gevraagd ten behoeve/in het kader van (een of meer van) (voornoemde) [motorclub 1] gerelateerde (promotie-)activiteiten en/of ontwikkelingen en/of
- (hiertoe) (elk) (een) pgp-/cryptotelefoon(s) voorhanden en/of ter beschikking gehad en/of
- een of meer van voornoemde (chat)groepen van EXCLU aangemaakt en/of aan laten maken en/of gebruikers/accounts toegevoegd en/of toe laten voegen en/of
- een of meer (van voornoemde) [motorclub 1] gerelateerde (promotie-)activiteiten (mede) voorbereid en/of laten voorbereiden en/of geregeld en/of laten regelen en/of ondersteund en/of laten ondersteunen en/of georganiseerd en/of laten organiseren en/of (verplicht) bezocht/bijgewoond en/of
- op of omstreeks 29 september 2022 en/of 30 september 2022 een ( [motorclub 1] gerelateerde) condoleance en/of rouwstoet en/of - middels/via Youtube uitgezonden en/of (later) te volgen/bekijken - uitvaart per/met (de) motor/bike en/of in clubkleding/-colors (verplicht) bezocht en/of (verplicht) laten bezoeken en/of (verplicht) bijgewoond en/of (verplicht) laten bijwonen en/of
- zich laten informeren over en/of voorbereidingen getroffen en/of laten treffen voor en/of afgereisd naar de ‘Promo’ van 21 oktober 2022 te Indonesië (Ambon), alwaar een van verdachtes mededaders werd bevorderd tot/in de rang van Kapikane, en/of
- clubkleding/-colors/-attributen/-artikelen gedragen en/of voorhanden gehad en/of (aldus/daarmede) ter beschikking en/of ter aanlevering/gebruik (voorhanden) gehad/gehouden voor (voormelde) [motorclub 1] gerelateerde evenementen en/of festiviteiten en/of clubavonden en/of meetings en/of
vergaderingen en/of ride-outs en/of condoleances en/of uitvaarten/crematies en/of installaties en/of bevorderingen en/of reizen en/of (andere) [motorclub 1] gerelateerde (promotie-)activiteiten.
(ZD 09)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officieren van justitie kunnen in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De aanleiding van het opsporingsonderzoek.
Door het Team Criminele Inlichtingen is op 15 juli 2022 de informatie gedeeld dat [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en een vierde persoon nog steeds de absolute leiders zijn van de verboden motorclub [motorclub 1] , dat zij zich bezig houden met (onder meer) de handel in verdovende middelen en het plegen van andere strafbare feiten en in dat kader opdracht geven aan leden van [motorclub 1] . Er was ook informatie van het Nationaal Informatie Knooppunt “ [motorclub 9] ” binnengekomen dat [motorclub 1] wordt voortgezet onder de naam [motorclub 2] en dat de colors van die club bijna één op één lijken op die van [motorclub 1] en de daaraan gerelateerde clubs. Op 4 augustus 2022 is om die reden het onderzoek 26March gestart.
Daarnaast liep sinds 28 april 2022 bij het Landelijk Parket het strafrechtelijk opsporingsonderzoek 26Lytham. Dit onderzoek richtte zich op de gebruikers van de versleutelde communicatiedienst Exclu. Het doel van dit onderzoek was de gebruikers van deze communicatiedienst te identificeren en de vermoedelijke criminele georganiseerde verbanden en de vermoedelijke strafbare feiten die in dat verband gepleegd of beraamd werden inzichtelijk te maken. Om dit te kunnen bereiken zijn meerdere technische acties uitgevoerd. Op die manier konden berichten, die door middel van deze communicatiedienst werden verstuurd, ontsleuteld en meegelezen worden. In de periode van 3 oktober 2022 t/m 5 februari 2023 is het mogelijk geweest om live mee te kijken met het berichtenverkeer. Eerder verstuurde berichten konden tot 8 september 2022 worden teruggelezen.
Op grond van de ontsleutelde Exclu-berichten en de inzet van een aantal bijzondere opsporingsbevoegdheden in het onderzoek 26Lytham, is [medeverdachte 1] als mogelijke gebruiker van deze communicatiedienst geïdentificeerd. Ook meerdere van zijn tegencontacten konden geïdentificeerd worden. Na analyse van de beschikbaar gekomen berichten werd bevestiging gevonden in het vermoeden dat [medeverdachte 1] en anderen zich bezig hielden met de handel in verdovende middelen. Op basis van die berichten en na inzet van ook andere bijzondere opsporingsbevoegdheden (al dan niet in onderzoek 26Lytham en/of 26March) werden ook [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [verdachte] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ), [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) en [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) als mogelijke gebruikers van Exclu geïdentificeerd en zijn deze, evenals [medeverdachte 1] , in onderzoek 26March als verdachten van het plegen van strafbare feiten in beeld gekomen.
Onderzoek 26March heeft uiteindelijk geleid tot meerdere verdenkingen tegen voornoemde personen die al dan niet in georganiseerd verband zich bezig hebben gehouden met het plegen van strafbare feiten. Op de landelijke actiedag op 3 februari 2023 zijn meerdere verdachten aangehouden, vonden in verschillende woningen en voertuigen doorzoekingen plaats en werden meerdere voorwerpen in beslag genomen. Omdat op deze actiedag niet alle verdachten aangehouden konden worden, is ter afscherming van onderzoek 26March een afzonderlijk opsporingsonderzoek onder de naam 26Aiti opgestart. Na de aanhouding van de overige verdachten is op 6 maart 2023 de noodzaak tot afscherming van onderzoek 26March komen te vervallen en werden de op 3 februari 2023 aangehouden verdachten in onderzoek 26Aiti medegedeeld dat zij ook als verdachten waren aangemerkt in onderzoek 26March. De onderzoeksbevindingen van beide onderzoeken zijn gevoegd in één doorgenummerd politieproces-verbaal en is het onderzoek 26Aiti/March komen te heten.
De tenlastegelegde feiten
Het procesdossier bestaat onder meer uit negen zaaksdossiers waarin de onderzoeksbevindingen naar de vermoedelijk gepleegde strafbare feiten zijn neergelegd. De verdenkingen die voortvloeien uit deze zaaksdossiers komen erop neer dat de verdachten (al dan niet tezamen) zich schuldig hebben gemaakt aan:
  • het invoeren van een partij cocaïne (zaaksdossier 1);
  • het plegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, MDMA, amfetamine en metamfetamine (zaaksdossiers 1, 2, 4 en 6);
  • het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne, MDMA en metamfetamine (zaaksdossiers 2, 3, 5 en 7);
  • het deelnemen aan een criminele drugsorganisatie (zaaksdossier 8) en
  • het voortzetten van de werkzaamheid van een organisatie ( [motorclub 1] ) die verboden is verklaard (zaaksdossier 9).
De standpunten.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van:
  • feit 1 primair en feit 2 in de zaak met parketnummer 71.210644.22 en
  • feit 1 en feit 2 in de zaak met parketnummer 71.192754.23.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen hem door het openbaar ministerie wordt verweten.
De opbouw van het vonnis.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de identificatie van de verdachten als gebruikers van de aan hen toegeschreven Exclu-accounts. Daarna zal de rechtbank in zijn algemeenheid een aantal overwegingen wijden aan het bewijsminimum, de interpretatie van de Exclu-berichten en de aard van voorbereidings- en bevorderingshandelingen. Vervolgens zal de rechtbank per zaaksdossier de vraag behandelen of de verschillende verdenkingen die daaruit voortvloeien tot een bewezenverklaring kunnen leiden. Daarna zal de rechtbank zich uitlaten over de vraag of, en zo ja, welke straf(fen) aan verdachte(n) opgelegd zal/zullen worden. Tot slot zal de rechtbank beslissen wat er moet gebeuren met de onder hen in beslag genomen voorwerpen (voor zover er nog beslag op rust) en of verdachten weer in voorlopige hechtenis moeten worden genomen.
De rechtbank merkt in dit kader afrondend nog op dat de raadslieden van vrijwel alle medeverdachten zich bij elkaars verweren hebben aangesloten. Daarom zal de rechtbank haar oordeel met betrekking tot de gevoerde verweren in de vonnissen van alle verdachten opnemen, tenzij dit door de rechtbank niet relevant wordt geacht in de betreffende zaak/zaken van de verdachte(n).
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij het dossier in zijn geheel heeft beschouwd en dat de ten laste gelegde feiten en de gedachtestreepjes waarin de afzonderlijke feitelijke gedragingen zijn vervat niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang, zijn bezien. Dit betekent onder meer dat de rechtbank bij de beoordeling van de feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier tevens stukken uit andere zaaksdossiers van het onderzoek heeft betrokken.
Tot slot merkt de rechtbank op dat zij om redenen van efficiëntie in sommige zaaksdossiers er voor heeft gekozen om de bewijsmiddelen voor alle verdachten op te nemen. Dit kan betekenen dat er ook bewijsmiddelen zijn opgenomen die niet direct op deze verdachte betrekking hebben.
De bewijsbeslissing.

De identificatie van de gebruikers van de Exclu-accounts.
Het procesdossier bevat een aantal processen-verbaal waarin, op basis van de daarin beschreven feiten en omstandigheden, een groot aantal Exclu-accounts worden toegeschreven aan de verdachten. De vraag die de rechtbank zal moeten beantwoorden is of bewezen kan worden geacht dat verdachten de gebruikers zijn geweest van de accounts die aan hen worden toegeschreven. De rechtbank komt ten aanzien van de verschillende verdachten tot het volgende oordeel.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]
Deze verdachten hebben bekend dat zij gebruikers zijn geweest van de Exclu-accounts die door het opsporingsteam aan hen zijn toegeschreven. Gelet daarop en gelet op de feiten en omstandigheden die zijn beschreven in de processen-verbaal van identificatie en de aanvullingen daarop, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat:
  • [medeverdachte 1] gebruiker is geweest van de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] ;
  • [medeverdachte 2] gebruiker is geweest van het account [accountnaam 3] en
  • [medeverdachte 4] gebruiker is geweest van de accounts [accountnaam 4] , ( [accountnaam 45] ) [accountnaam 45] , ( [accountnaam 47] ) [accountnaam 47] , [accountnaam 7] , [accountnaam 8] , [accountnaam 9] , [accountnaam 10] , en [accountnaam 11] .
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 3]
In de processen-verbaal van identificatie en de aanvullingen daarop zijn de Exclu-accounts [accountnaam 12] en [accountnaam 13] toegeschreven aan respectievelijk [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag liggen, zijn voldoende specifiek en identificerend om tot een betrouwbare en juiste identificatie te kunnen komen van deze twee verdachten als de gebruikers van deze accounts. Van hen had daarom een redelijke verklaring mogen worden verlangd om dit te weerleggen. Zij hebben zich echter beroepen op hun zwijgrecht en hun raadslieden hebben op dit punt geen verweren gevoerd. Daarmee zijn de in voornoemde processen-verbaal beschreven feiten en omstandigheden en de conclusies van het opsporingsteam overeind blijven staan. De rechtbank acht dus bewezen dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] de gebruikers zijn geweest van de Exclu-accounts [accountnaam 12] respectievelijk [accountnaam 13] .
[verdachte]
heeft bekend dat hij gebruiker is geweest van de accounts [accountnaam 14] , [accountnaam 15] ), [accountnaam 16] , [accountnaam 17] , [accountnaam 18] en [accountnaam 19] . In combinatie met de inhoud van de desbetreffende processen-verbaal van identificatie en de aanvullingen daarop, is daarmee bewezen dat verdachte de gebruiker is geweest van voornoemde Exclu-accounts.
[verdachte] heeft betwist dat hij de gebruiker is geweest van de accounts [accountnaam 20] en [accountnaam 21] . Hij heeft dit in een schriftelijke verklaring uitgebreid toegelicht en op de zitting heeft verdachte naar die verklaring verwezen en daarin volhard. Hoewel er aanwijzingen in het dossier zijn dat [verdachte] ook de gebruiker van deze accounts is geweest, zal de rechtbank de verdere beantwoording van die vraag in het midden laten. De berichten die met deze accounts zijn verstuurd en/of ontvangen dragen namelijk niet bij tot het bewijs van enig tenlastegelegd feit.
[medeverdachte 6]
In de processen-verbaal van identificatie en de aanvullingen daarop worden aan [medeverdachte 6] de Exclu-accounts [accountnaam 22] , [accountnaam 23] ( [accountnaam 46] ) , [accountnaam 24] , [accountnaam 25] en [accountnaam 26] toegeschreven. De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag liggen, zijn voldoende specifiek en identificerend om de conclusie te kunnen dragen dat verdachte de gebruiker is geweest van deze accounts. Van hem had daarom een redelijke verklaring mogen worden verlangd om dat te weerleggen. Verdachte heeft een dergelijke verklaring echter niet gegeven en zich beroepen op zijn zwijgrecht. De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot de accounts
[accountnaam 22] , [accountnaam 25] en [accountnaam 23] geen nadere verweren gevoerd. De in voornoemde processen-verbaal beschreven feiten en omstandigheden en de conclusies van het opsporingsteam zijn daarmee overeind blijven staan. De rechtbank acht op grond daarvan bewezen dat [medeverdachte 6] de gebruiker is geweest van deze Exclu-accounts.
De raadsman heeft betwist dat verdachte de gebruiker is geweest van de accounts [accountnaam 24] en [accountnaam 26] . Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er geen persoonlijke, naar verdachte te herleiden, berichten zijn verstuurd en/of ontvangen door de gebruiker van deze accounts, dat de schrijfwijze van de berichten door de gebruiker van [accountnaam 24] en [accountnaam 26] verschillen met die van de gebruiker van de accounts [accountnaam 22] en [accountnaam 23] en dat de wachtwoorden van voornoemde accounts niet met elkaar overeenkomen.
De rechtbank komt ten aanzien van deze accounts tot het volgende oordeel.
[accountnaam 24]
Op 15 oktober 2022 vond een gesprek plaats tussen de gebruiker van het account [accountnaam 24] en het account met het nummer [accountnaam 27] . Om 11.49.59 uur vroeg [accountnaam 24] of hij deze kon “replacen”. [accountnaam 27] vroeg hierop om 11.53.01 uur aan de gebruiker van het account met het nummer [accountnaam 28] of hij een “replace” voor [accountnaam 24] mocht hebben. [accountnaam 28] stuurde om 11.56.49 uur vervolgens een licentie- of activatiecode door naar [accountnaam 27] , waarna [accountnaam 27] diezelfde code om 11.56.57 uur doorstuurde naar de gebruiker van het account [accountnaam 23] (dat was dus, zoals hierboven is vastgesteld, [medeverdachte 6] ). Om 12.05.37 uur berichtte [accountnaam 23] vervolgens dat hij het eindelijk weer deed.
Uit voorgaande berichten, die elkaar in korte tijd opvolgen, blijkt dat aan het account [accountnaam 23] van [medeverdachte 6] een bepaalde licentiecode is toegestuurd om een gebruikersaccount aan te kunnen maken. Kennelijk verrast dit bericht [medeverdachte 6] niet, aangezien hij niet vraagt waarom hij deze code heeft ontvangen. Integendeel, hij lijkt opgelucht te zijn dat - zo begrijpt de rechtbank - de applicatie/het account weer naar behoren werkt. Het zou ook niet voor de hand hebben gelegen een dergelijke code naar een andere persoon te sturen dan naar degene die erom heeft gevraagd. Omdat de gebruiker van het account [accountnaam 24] om een licentiecode heeft gevraagd en deze code kort daarop naar het account [accountnaam 23] van [medeverdachte 6] is toegezonden, leidt dit logischerwijs tot de conclusie dat hij als gebruiker van het account [accountnaam 24] om die code heeft gevraagd.
[accountnaam 26]Met de hiervoor genoemde licentie-/activatiecode is vervolgens het account [accountnaam 26] aangemaakt, dat op 15 oktober 2022 is geactiveerd. Uit de metadata blijkt dat het account [accountnaam 24] na 15 oktober inactief is geworden. Op 15 oktober 2022 om 09.44.54 uur vroeg de gebruiker van het account [accountnaam 24] ( [medeverdachte 6] dus) aan de gebruiker met het nummer [accountnaam 29] hoe de afspraak met die kleine was. Een reactie van [accountnaam 29] bleef op dat moment uit. Enige tijd later, om 16.31.08 uur, stuurde [accountnaam 29] een bericht aan de gebruiker van het account [accountnaam 26] , waarin met vraagtekens aangegeven werd dat hij wat gevraagd had op diens andere naam. [accountnaam 26] reageerde hierop om 17.20.22 uur en zei dat dit klopte en vroeg hoe de afspraak met die kleine was. Ook werd er op die dag door een onbekend gebleven gebruiker aan account [accountnaam 26] gevraagd: “ [accountnaam 24] ?”, waarop [accountnaam 26] antwoordde dat dit zijn nieuwe werkmail was.
Uit bovenstaande omstandigheden leidt de rechtbank af dat het account [accountnaam 26] het opvolgend account was van het account [accountnaam 24] en dat [medeverdachte 6] de gebruiker daarvan was.
De raadsman heeft er nog op gewezen dat de schrijfwijze van enige woorden in de berichten door de gebruiker van [accountnaam 24] en [accountnaam 26] verschilt met die van de gebruiker van de accounts [accountnaam 22] en [accountnaam 23] . De enkele omstandigheid dat niet steeds een consequente schrijfwijze wordt gehanteerd wil echter nog niet zeggen dat dit duidt op verschillende gebruikers van de accounts. De conclusie is dat bewezen is dat [medeverdachte 6] de gebruiker is geweest van beide accounts.
[medeverdachte 8]
In het proces-verbaal van bevindingen (opgenomen in het einddossier) en het proces-verbaal aanvulling (dat ten behoeve van de raadkamer gevangenhouding is opgemaakt) worden aan [medeverdachte 8] de Exclu-accounts [accountnaam 30] en [accountnaam 31] toegeschreven.
[accountnaam 30]
De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag liggen, zijn voldoende specifiek en identificerend om de conclusie te dragen dat [medeverdachte 8] de gebruiker was van dit account. Van hem had daarom een redelijke verklaring mogen worden verlangd om dat te weerleggen. [medeverdachte 8] heeft een dergelijke verklaring echter niet gegeven, omdat hij zich beroepen heeft op zijn zwijgrecht. De raadsvrouw heeft geen nader verweer gevoerd. De in voornoemde processen-verbaal beschreven feiten en omstandigheden en de conclusies van het opsporingsteam zijn daarmee overeind blijven staan. Daarom kan bewezen worden geacht dat [medeverdachte 8] de gebruiker is geweest van het Exclu-account [accountnaam 30] .
[accountnaam 31]
De rechtbank neemt allereerst in aanmerking dat de hashwaarden van de wachtwoorden van accounts [accountnaam 30] en [accountnaam 31] gelijk zijn aan elkaar. De verbalisanten hebben in hun verbalen uitgelegd dat een hashwaarde een uniek nummer is hetgeen wil zeggen dat voor beide accounts hetzelfde wachtwoord is gebruikt. De officieren van justitie hebben in hun requisitoir toegelicht dat de hashwaarden niet een door een reseller gehanteerd algemeen wachtwoord inhoudt. De cryptografische hashwaarden van de wachtwoorden die gekoppeld zijn aan deze accounts zijn niet meer leesbaar terug te vinden. Daarom kan de stelling van de verdediging dat voor beide accounts een standaard wachtwoord was ingesteld niet worden geverifieerd. Wel kan uit het voorgaande aannemelijk geacht worden dat de gebruiker van de accounts (en dus niet de reseller) deze unieke wachtwoorden heeft ingesteld. Voor de stelling van de verdediging dat er sprake zou zijn geweest van een zogeheten hashbotsing is er geen begin van aannemelijkheid gegeven, aangezien deze stelling verder niet is onderbouwd. Geconcludeerd wordt dus dat voor beide accounts eenzelfde wachtwoord is gebruikt, hetgeen een sterke aanwijzing is dat die accounts door dezelfde persoon worden gebruikt.
Over de berichten van en naar de gebruiker van het account [accountnaam 31] overweegt de rechtbank het volgende. [medeverdachte 4] heeft op 24 oktober 2022 om 10.21.14 uur tegen de gebruiker van het account [accountnaam 30] ( [medeverdachte 8] ) gezegd dat [accountnaam 31] op rood stond, ook op Signal, waarop [accountnaam 30] antwoordde: “klopt gab, heb geen 4G […]”.. De rechtbank interpreteert dit gesprek zo dat [medeverdachte 8] zegt dat hij ( [medeverdachte 8] ) geen 4G-netwerk heeft en dat daarom het account [accountnaam 31] op rood staat (inactief is). Dit wijst dus in de richting van [medeverdachte 8] als gebruiker van het account [accountnaam 31] .
Op 11 januari 2023 om 14.00.40 uur zei [medeverdachte 4] tegen [accountnaam 31] dat hij iemand 49.900 moest geven, waarop [accountnaam 31] antwoordde met oké. Om 15.30.20 uur vroeg [medeverdachte 4] aan [accountnaam 31] om 49.900 klaar te leggen in een tas en dat hij zo zou zeggen waar de rest gelegd moest worden. Om 15.59.24 uur vond er vervolgens een gesprek plaats tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] ( [accountnaam 30] ). [medeverdachte 4] vroeg of hij het al naar zijn moeder had gebracht, waarop [accountnaam 30] zei dat hij de taxi zou pakken en 570 teruglegt. [medeverdachte 4] maakte daarop een berekening en berichtte vervolgens: “ je moet 49.900 geven”. Ook deze berichten leveren dus een sterke aanwijzing op dat [medeverdachte 8] gebruiker is van het account [accountnaam 31] . Bovendien is, zoals bij de behandeling van zaaksdossier 2 en 8 nog aan de orde zal komen, van [medeverdachte 8] gebleken dat hij het geld van [medeverdachte 4] beheerde. Het verweer van de raadsvrouw dat de berichten juist een contra-indicatie hiervoor vormen, slaagt dan ook niet.
De voorgaande omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat [medeverdachte 8] ook de gebruiker is geweest van het account [accountnaam 31] .
[medeverdachte 7]
In de processen-verbaal van identificatie en de aanvullingen daarop worden aan [medeverdachte 7] de Exclu-accounts [accountnaam 32] en [accountnaam 33] toegeschreven. Hij heeft ter zitting tevens bekend dat hij deze accounts heeft gebruikt. Op grond daarvan kan worden bewezen dat [medeverdachte 7] de gebruiker is geweest van voornoemde Exclu-accounts. [medeverdachte 7] heeft ter zitting naar voren gebracht dat ook een ander op momenten gebruik heeft gemaakt van deze accounts. Dit doet aan de identificatie van hem als gebruiker van de accounts echter niet af.

Algemene overwegingen.
Het bewijsminimum
Het bewijs voor de aan de verdachten tenlastegelegde feiten is in beslissende mate gebaseerd op de gegevens die zijn verkregen uit de hack van communicatiedienst Exclu. Het procesdossier bevat een door de politie gemaakte selectie van een grote hoeveelheid aan Exclu-berichten die verzonden en ontvangen zijn door de gebruikers van verschillende aan verdachten toegeschreven accounts. Volgens de verdediging van meerdere verdachten wordt de lat van het wettelijk vereiste bewijsminimum door het gebruikmaken van deze berichten niet gehaald, omdat die berichten “andere geschriften” zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5, Sv en er om die reden geen zelfstandige betekenis of bewijswaarde aan die berichten kan toekomen. Er zijn andere bewijsmiddelen nodig om die berichten tot een wettig bewijsmiddel te maken, waarbij steeds zelfstandig en objectief steunbewijs nodig is om aan het bewijsminimum te kunnen voldoen. Volgens de verdediging ontbreken die andere bewijsmiddelen, zodat reeds om die reden de verdachten moeten worden vrijgesproken van de aan hen tenlastegelegde feiten.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De in het procesdossier opgenomen Exclu-berichten zijn aan te merken als andere geschriften in de zin van artikel 344, eerste lid, sub 5, Sv. Op grond van dat wetsartikel kunnen dergelijke geschriften alleen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Eén (ander) bewijsmiddel kan volstaan en dat bewijsmiddel mag ook weer een ander geschrift zijn. Aan het verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen worden geen zware eisen gesteld, in die zin dat het verband door de rechter niet uitdrukkelijk hoeft te worden aangegeven. Dit betekent dat (in dit geval) een Exclu-bericht tevens steun kan vinden in een ander Exclu-bericht (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:474 en de conclusie van de AG van 7 februari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:163).
Op grond van het procesdossier heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat de verdachten in deze zaak en andere onbekend gebleven personen meermalen en op verschillende momenten naar elkaars Exclu-accounts berichten hebben verstuurd en ontvangen. Hierbij zijn regelmatig afbeeldingen van witte blokken, kristallen of pegels verstuurd, die de inhoud van die berichten ondersteunen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er meerdere bewijsmiddelen uit meerdere bronnen aanwezig zijn en dat daarmee aan het wettelijk vereiste bewijsminimum is voldaan. Het door de verdediging gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Interpretatie van de berichten
In de verschillende zaaksdossiers is een lijst opgenomen met afkortingen/termen met een uitleg van die begrippen door het Cluster Synthetische Drugs van de Landelijke Recherche. Deze lijst is samengesteld door een materiedeskundige op het gebied van (synthetische) drugs, precursoren en NPS. De verklaringen voor deze begrippen zijn gebaseerd op meer dan één informatiebron uit onderzoeken, tap-/ovc-gesprekken, boekhoudingen en ambtshalve verkregen informatie.
De rechtbank verenigt zich met de uitleg die de politie heeft gegeven aan de termen en afkortingen die in de chatberichten worden gebruikt. De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachten met andere Exclu-gebruikers communiceerden over onder andere cocaïne (bijvoorbeeld “blokken”, “C” “Ecu” “Colo”), metamfetamine (“Ice”), MDMA (“M”), contant geld (“pap”) en duizendtallen (“k”). Deze uitleg is ook in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is uit andere Opiumwetzaken en past bij de communicatie door middel van versleutelde berichten, de samenhang tussen de chatberichten, de bedekte termen die onderling niet tot misverstanden leiden en de afbeeldingen die bij sommige chatberichten zijn gevoegd.
Kortom; naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanwijzingen dat de chatberichten op een andere wijze uitgelegd zouden moeten worden dan door de politie is gedaan. Bij gebrek aan een aannemelijke alternatieve uitleg door verdachten, ziet de rechtbank geen reden om een andere betekenis toe te kennen aan de chatberichten. Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat bepaalde berichten anders uitgelegd kunnen worden; deze andere uitleg vindt geen steun in het dossier en wordt ook niet nader onderbouwd door bijvoorbeeld een alternatieve uitleg door verdachte(n).
Het feit dat geen van de stoffen waarover in de chatberichten wordt gesproken in beslag is genomen en getest is, staat naar het oordeel van de rechtbank evenmin aan een bewezenverklaring in de weg. Op basis van de in de chatberichten gebruikte termen, de afgeschermde werkwijze (met versleutelde berichten, verborgen identiteiten door het gebruik van chatID’s) en de hoogte van de met de middelen gemoeide geldbedragen is het naar het oordeel van de rechtbank evident dat de berichten daadwerkelijk over de hiervoor genoemde verboden middelen gingen.
Strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen
De rechtbank stelt tot slot voorop dat de voorbereiding en/of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (kort gezegd: drugshandel), in artikel 10a, eerste lid van die wet als zelfstandig delict strafbaar is gesteld om in een vroeg stadium van de organisatie van de (internationale) handel in drugs in te kunnen grijpen. Dit betekent dat reeds strafbaar is het uiting geven aan de intentie om verdovende middelen te verkopen, afleveren, verstrekken etc. door het plegen van daarop gerichte voorbereidings- of bevorderingshandelingen.

Zaaksdossier 1 [1]
De verdenking
In dit zaaksdossier zijn de onderzoeksbevindingen neergelegd die hebben geleid tot de verdenking dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] in de periode van 3 oktober 2022 t/m 12 december 2022 in Nederland en/of België en/of Ecuador (al dan niet met een ander) zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van 2.000 stuks/kilogram cocaïne (feit 1 primair) dan wel in de periode van 3 oktober 2022 t/m 17 december 2022 in Nederland en/of België en/of Ecuador zich (al dan niet met een ander) schuldig hebben gemaakt aan voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen gericht op de handel in cocaïne (feit 1 subsidiair). Daarnaast worden zij ervan verdacht dat zij in de periode van 19 december 2022 t/m 28 december 2022 in Nederland en/of België en/of Ecuador (al dan niet met een ander) zich schuldig hebben gemaakt aan voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen gericht op de handel in cocaïne (feit 2).
Het standpunt van de verdediging
Door de raadslieden is ten aanzien van feit 1 primair bepleit dat de verdachten van dat feit moeten worden vrijgesproken. Zij hebben daartoe aangevoerd dat van een voltooide invoer van de tenlastegelegde partij cocaïne geen sprake is geweest, omdat deze partij nooit de haven van Antwerpen heeft bereikt. Voor zover de rechtbank dit wel bewezen acht, dan geldt dat niet bewezen kan worden dat de verdachten een bijdrage van voldoende gewicht hebben geleverd aan die invoer, zodat zij niet als medepleger kunnen worden aangemerkt. De verdediging van [medeverdachte 5] heeft in zijn zaak verder betoogd dat sprake is geweest van een vrijwillige terugtred door verdachte. Tot slot hebben de raadslieden aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachten zich enkel strekte tot de invoer van de door de verdachten bestelde aantallen (met een maximum van 71 stuks/kilogram) en niet tot het tenlastegelegde aantal van 2.000 stuks/kilogram cocaïne.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair hebben de raadslieden uiteenlopende verweren gevoerd, met de conclusie dat de verdachten ook van dit feit (partieel) moeten worden vrijgesproken. De verdediging van [verdachte] en [medeverdachte 6] heeft aangevoerd dat de concrete handelingen van de verdachten niet als voorbereidingshandelingen kunnen worden aangemerkt. De verdediging van [medeverdachte 5] heeft aangevoerd dat door verdachte niets is betaald en hij zich heeft teruggetrokken. De verdediging van [medeverdachte 1] heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de “chef” is waarover in de berichten is gesproken, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht. Verder heeft de verdediging van [medeverdachte 1] , voor zover de rechtbank wel aannemelijk acht dat met “chef” [medeverdachte 1] wordt bedoeld, alsook [medeverdachte 3] betoogd dat het opzet van de verdachten gericht was op het bezit/voorhanden krijgen van de cocaïne, hetgeen niet valt onder het bereik van artikel 10a van de Opiumwet. De verdediging van [medeverdachte 4] heeft aangevoerd dat diens betrokkenheid slechts strekte tot 71 stuks cocaïne die hij mocht verdelen.
De raadslieden hebben ten aanzien van feit 2 soortgelijke verweren gevoerd als ten aanzien van feit 1 primair/subsidiair.
Het oordeel van de rechtbank

feit 1 “nieuw verhaal”
primair: voltooide invoer
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zich schuldig hebben gemaakt aan de invoer van cocaïne zodat zij daarvan zullen worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 4] zich bezig hield met de handel in cocaïne. Via een contactpersoon kreeg hij het aanbod om mee te doen met een partij van 2.000 kilogram cocaïne (verpakt per blok van één kilogram) die vanuit Ecuador naar Antwerpen verscheept zou worden. [medeverdachte 4] heeft daarop meerdere mensen (waarover later meer) benaderd met de vraag om mee te doen met dit, door hem genoemde, “nieuwe verhaal” en daarvoor geld in te leggen. Ook heeft hij van hen bestellingen aangenomen en het geld daarvoor geïnd. [medeverdachte 4] heeft daarna zijn klanten op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen van het transport, zoals het moment van vertrek van het schip met de lading cocaïne vanuit Ecuador (in de nacht van 12 op 13 november 2022), het moment van aankomst daarvan in de haven van Antwerpen (op 12 december 2022) alsook het moment van het lossen van de container met daarin de lading cocaïne (in de periode tussen 13 en 16 december 2022). Op 17 december 2022 heeft [medeverdachte 4] zijn klanten en andere belanghebbenden geïnformeerd dat de lading cocaïne was onderschept door de douane in de haven van Antwerpen. Hij heeft hen (onder meer) verteld dat hij de hele nacht was opgebleven om alles te volgen, dat “parkiet” alles doorstuurde, zodat hij op de hoogte was en dat hij alles live had gezien, zoals het open maken van de bak (container), foto’s, zegels en de dozen waar het in zat. Hij vertelde hen verder dat alles goed was, dat de job was gelukt, dat een switch was gedaan door een EU-container voor de originele container te zetten, dat de chauffeur de container om 05.00 uur kon ophalen, maar dat deze om 04.09 uur op “rood” was gezet, dat hij ook een foto had van hoe laat die container op “rood” was gezet, dat “blauw” (politie) op de kaai was gekomen en dat het toen zeker was gepakt, omdat het er gelijk lag als ze de deur zouden openen.
Het voorgaande levert zo op het eerste gezicht een sterke aanwijzing op dat een lading cocaïne uit Ecuador daadwerkelijk de haven van Antwerpen heeft bereikt (en op 17 december 2022 onderschept is), waarmee sprake is geweest van een voltooide invoer . Daartegenover staat echter het volgende.
Het openbaar ministerie heeft op 2 mei 2023 een Europees onderzoeksbevel verzonden aan de Belgische autoriteiten. Daarin is verzocht het volledige dossier te verstrekken met betrekking tot de inbeslagname van een partij cocaïne die aangetroffen is in een container in de haven van Antwerpen op 17 december 2022. De Belgische autoriteiten hebben aan dit verzoek gehoor gegeven en stukken verstrekt. Die zijn in het onderhavige procesdossier opgenomen samen met een samenvattend proces-verbaal van bevindingen van de Nederlandse politie. De rechtbank leidt uit die stukken af dat op 17 december 2022 omstreeks 06.00 uur in de haven van Antwerpen een container met het nummer UACU5392489 onderworpen was aan een fysieke controle vanwege een risicoanalyse. Deze container was vervoerd met een schip dat vertrokken was uit de haven van Buenos Aires (Argentinië) en op 3 december 2022 aangekomen in de haven van Antwerpen. In deze container werden 600 pakken cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 722,09 kilogram. Uit verder onderzoek is gebleken dat deze lading was overgeladen uit een container met het nummer SEGU9476086. Die container was weer vervoerd met een schip dat vertrokken was uit de haven van Navegantes (Brazilië) en op 16 december 2022 was aangekomen in de haven van Antwerpen. Van een andere inbeslagname van cocaïne in de haven van Antwerpen op 17 december 2022 is niet gebleken.
De Belgische onderzoeksbevindingen verschillen op essentiële punten met de berichten die [medeverdachte 4] heeft verstuurd. De Belgische douane heeft immers een lading cocaïne onderschept die was verscheept in Brazilië, terwijl het in de berichten ging om een lading cocaïne afkomstig uit Ecuador. De onderschepte lading bestond bovendien uit 600 pakken met een totaalgewicht van 722,09 kilogram, terwijl de berichten gingen over een partij van 2.000 stuks met een totaalgewicht van 2.000 kilogram. Ook het moment waarop de container uit Brazilië in Antwerpen was aangekomen (16 december 2022) verschilt met het moment waarop de container uit Ecuador volgens de berichten van [medeverdachte 4] zou zijn aangekomen, te weten 12 december 2022.
Deze essentiële verschillen vormen een aanzienlijke contra-indicatie voor de juistheid van de stelling van het openbaar ministerie dat de partij cocaïne waarover de berichten van [medeverdachte 4] gingen inderdaad in de haven van Antwerpen was aangekomen en onderschept. Van een andere partij kan geen sprake zijn, omdat de Belgische autoriteiten hebben aangegeven dat zij op 17 december 2022 geen andere partij cocaïne hebben onderschept dan de partij die zij hiervoor hebben beschreven. Het argument van het openbaar ministerie dat sprake moet zijn geweest van een truc van de transporteur is niet meer dan een aanname en wordt verder niet ondersteund door enig bewijsmiddel, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
Dit maakt dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de geschetste gang van zaken in de berichten van [medeverdachte 4] over de invoer en onderschepping van de partij cocaïne uit Ecuador ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het procesdossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een wettig en overtuigend bewijs van een voltooide invoer te komen. Daarom worden [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] vrijgesproken van hetgeen aan hen onder feit 1 primair is tenlastegelegd. De overige verweren die ten aanzien van dit feit zijn aangevoerd behoeven daarmee geen nadere bespreking.
subsidiair: voorbereidingshandelingen
De rechtbank komt op grond van de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen redengevende feiten en omstandigheden tot een bewezenverklaring van de voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen die aan [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] onder feit 1, subsidiair, zijn tenlastegelegd. [medeverdachte 7] zal hiervan worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit feit bij hem niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank heeft aan haar oordeel het volgende ten grondslag gelegd.
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3]Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 4] de contacten had die ervoor konden zorgen dat een lading cocaïne vanuit Ecuador naar de haven van Antwerpen vervoerd kon worden. [medeverdachte 4] heeft meerdere mensen benaderd voor zijn “nieuw verhaal”, waarop hij bestellingen aannam en het geld daarvoor inde. Zo hebben ook [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] een deal gesloten met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 5] heeft een bestelling geplaatst voor 15 stuks, [medeverdachte 6] voor 5 stuks en [medeverdachte 3] voor 10 stuks (waarvan 5 stuks voor hem en de gebruiker van het account [accountnaam 34] en 5 stuks voor de “chef”). [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] hebben [medeverdachte 4] daarvoor betaald. [medeverdachte 6] heeft zijn chauffeur hiervoor ingeschakeld, [medeverdachte 3] heeft het geld zelf weggebracht en [medeverdachte 7] heeft dit voor [medeverdachte 5] gedaan. [medeverdachte 4] heeft met hen daarna veelvuldig contact gehad en hen bijgepraat over het moment van vertrek van het schip met de lading cocaïne uit Ecuador en de aankomst daarvan in Antwerpen, over het moment waarop de cocaïne aldaar uitgehaald zou gaan worden en over de vermeende onderschepping daarvan. Vanaf het moment van de vermeende aankomst van deze partij en de vermeende onderschepping daarvan heeft [medeverdachte 4] frequent contact gehad met [verdachte] , waarbij [medeverdachte 4] aan [verdachte] heeft gevraagd om informatie over dit transport door te geven aan onbekend gebleven personen en [verdachte] andersom informatie van deze onbekend gebleven personen heeft doorgegeven aan [medeverdachte 4] . Ook was er een ontmoeting tussen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en twee anderen die kennelijk belang hadden bij het transport in de zaak van [medeverdachte 3] .
Daar waar de rollen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] bij dit traject duidelijk naar voren komen, kan dat niet zonder meer gezegd worden over [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 7] . De rechtbank zal daarom hierna specifieker ingaan op de rollen die zij hebben gehad. Vervolgens zal de rechtbank het beroep van [medeverdachte 5] op vrijwillige terugtred behandelen.
[medeverdachte 1]Met betrekking tot de rol van [medeverdachte 1] neemt de rechtbank allereerst de volgende chatberichten in aanmerking. Op 10 november 2022 om 09.57 uur had [medeverdachte 4] contact met [medeverdachte 3] en vertelde dat deze aan zijn “maat” moest doorgeven dat ze dit weekend op het water zaten en dat er dan betaald moest worden. [medeverdachte 3] vroeg hoeveel er betaald moest worden, waarop [medeverdachte 4] zei: “10 x 5400 = 54k”. Amper één minuut na dit bericht had [medeverdachte 3] contact met [medeverdachte 1] en vroeg hem of hij even in een privéchat wilde. Daarop maakte [medeverdachte 1] een privégesprek aan. Om 10.16 uur berichtte [medeverdachte 3] aan [accountnaam 34] dat de volgende al onderweg was, dat zij er 5 samen deden en dat de “chef” er ook 5 deed.
Verder is de rechtbank gebleken dat [medeverdachte 1] vaker privéchats voerde met personen die zich bezighielden met de handel in verdovende middelen. Op 29 september 2022 had hij een privéchat met [accountnaam 35] nadat deze aan [medeverdachte 1] had bericht dat hij een paar dingen wilde uitleggen over wat hij had geregeld voor werk met [accountnaam 36] . Op 23 december 2022 had hij met [medeverdachte 3] een privéchat, nadat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] had verteld dat ze bezig waren met het zetten van die “ecu” en hem had gevraagd of hij voor “hun” bij wilde kopen, en [medeverdachte 3] daarop berichtte dat hij “die andere” daarvoor moest vragen en het vandaag wel liet weten. Vervolgens vroeg [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] of deze bereikbaar was. Daarop reageerde [medeverdachte 1] met: “Ja bro, ben je er. Ww (wachtwoord)” en gaf [medeverdachte 3] het cijfer 222 door. Enkele minuten daarna berichtte [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] “alleen de bonchanche maat”. Uit deze gang van zaken leidt rechtbank af dat in deze privéchats zaken werden besproken die betrekking hadden op de handel in verdovende middelen.
Bovendien was [medeverdachte 1] op de zaak van [medeverdachte 3] na de vermeende onderschepping van de lading cocaïne op 17 december 2022. Op de camerabeelden is te zien dat hij om 12.41 uur naar binnen ging en om 14.22 uur de zaak weer verliet. Ook is op de beelden te zien dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en twee onbekend gebleven mannen daar waren. De verklaring van [medeverdachte 1] op de zitting dat hij daar alleen was om koffie te drinken acht de rechtbank niet geloofwaardig. Uit de inhoud van de berichten tussen [medeverdachte 3] en [accountnaam 34] valt immers af te leiden dat de aanwezigen, waaronder dus ook [medeverdachte 1] , de onderschepping van de partij en de teruggave van de inleg hebben besproken. In een bericht van 17 december 2022, 13.15 uur (dus na de vermeende onderschepping van de lading cocaïne) gaf [medeverdachte 3] aan [accountnaam 34] door dat ze nu met vijf man bij hem op de zaak waren, dat ze hoopten dat de uithaal verantwoordelijk gehouden kon worden en dat ze voor de teruggave van de inleg zouden gaan. [accountnaam 34] reageerde hierop dat het dan wel in het nieuws zou komen en het anders weggehaald was, dat het intern eruit gehaald zou worden en dat ze dan hun werk niet goed hadden gedaan. [medeverdachte 3] zei daarop: “ja zitten we hier nu ook uit te zoeken”.
Tot slot is de verklaring van [medeverdachte 1] ter zitting dat hij nooit in de drugshandel heeft gezeten door zijn berichten met de gebruiker van het Exclu-account [accountnaam 35] op losse schroeven komen te staan. Op 4 oktober 2022 zei [accountnaam 35] hem dat “we iets rond hebben”, “ecua/sint pb”, dat hij persoonlijk gezeten heeft met een man van “domie”, dat de man “het” heeft en “half betalen half achteraf”. Hij gaf verder aan dat “ecu/sint pb een mooi verhaal is”, dat “we het snel kunnen doen”, dat die van “ecua op 4600 dollar zit” en “helft betalen, de rest op water”. [medeverdachte 1] reageerde hierop als volgt: “ja, we gaan doen”, “wil liefst weer klein beginnen en opbouwen”, “alleen wij zelf”, “kijk of je nog kan zakken aan die prijs” en “dat tegenwoordig de afspraak is lage inkoop, lage % en hoge inkoop, hoge %”. Toen [accountnaam 35] vervolgens aangaf dat “sint.pb” 25% vraagt” en dat “de prijs rond de 30k zit”, zei [medeverdachte 1] : “ja daarom moeten we eigen verhaal doen” en “mensen die met ons meedoen die vragen we 5000 en 20%, dus dan zitten we ook gratis erop”. [accountnaam 35] zei hierop “we werden voor gek gehouden al die jaren”. Daarop reageerde [medeverdachte 1] met “ja broer” “daarom zijn we niet happig meer om met groepen te werken die dat soort prijzen vragen”. Van de in dit gesprek gehanteerde termen en prijzen is de rechtbank ambtshalve uit eerdere (Opiumwet)zaken bekend dat deze in directe relatie staan tot de invoer van en handel in cocaïne. Uit dit gesprek kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] zich wel degelijk heeft bezig gehouden met de handel in verdovende middelen. Bovendien moet dit, aangezien hij het heeft over weer klein beginnen en opbouwen, zich over een langere periode hebben uitgestrekt.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de rechtbank van oordeel is dat [medeverdachte 1] de “maat/chef” is waarover [medeverdachte 3] met [accountnaam 34] heeft gesproken en die via [medeverdachte 3] bij [medeverdachte 4] een bestelling heeft geplaatst voor 5 stuks (kilo) cocaïne.
[verdachte]
Vanaf het moment van de vermeende aankomst van de partij cocaïne uit Ecuador in de haven van Antwerpen en de vermeende onderschepping daarvan was [verdachte] frequent in contact met [medeverdachte 4] . In de uitgewisselde berichten valt op dat [medeverdachte 4] aan [verdachte] vroeg om informatie met betrekking tot dit transport (in het bijzonder over de vermeende aankomst en onderschepping daarvan) door te geven aan onbekend gebleven personen en dat [verdachte] een reactie van deze onbekend gebleven personen doorgaf aan [medeverdachte 4] en hem soms van advies voorzag.
[verdachte] heeft hierover het volgende verklaard. Hij wist dat [medeverdachte 4] in blokken cocaïne handelde. Deze blokken kreeg [medeverdachte 4] van zijn contactpersoon (de zogenaamde ‘landdieren’). Die contactpersoon kreeg deze blokken op zijn beurt weer van zijn contactpersoon (de zogenoemde ‘vogel’). De vogel had een schuld van € 400.000,00 aan twee personen (aangeduid als ‘de waterdieren’). Het contact tussen de waterdieren en de vogel was op enig moment verbroken. Toen de waterdieren op de hoogte raakten van het feit dat [medeverdachte 4] (in)direct zaken deed met de vogel met betrekking tot de invoer van 2.000 kilogram cocaïne uit Ecuador, werd [verdachte] door hen benaderd om het contact tussen de waterdieren en de vogel te herstellen. De waterdieren handelden niet in blokken en hadden ook niets te maken met die invoer, maar hadden er wel belang bij om te weten hoe het met dit transport ging, omdat ze dan wisten dat de vogel geld had om de schuld te kunnen betalen. Als de waterdieren dat bedrag van € 400.000,00 of een deel daarvan terug zouden krijgen, dan zou [verdachte] 20% van dat bedrag krijgen. De waterdieren wilden dat [verdachte] hen van elk detail op de hoogte hield. Daarmee is [verdachte] akkoord gegaan en hij is op die manier vanaf het moment van de vermeende aankomst van de container in de haven van Antwerpen als “informatie doorgeefluik” gaan fungeren tussen [medeverdachte 4] en de waterdieren. Als [verdachte] aan [medeverdachte 4] een advies gaf, dan was dat om [medeverdachte 4] te beschermen. [verdachte] had verder geen belang en heeft niet meegedaan met dit transport en heeft ook niets besteld.
Het openbaar ministerie acht deze uitleg van [verdachte] niet geloofwaardig. Daarbij heeft zij gewezen op de inhoud van de berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . Bovendien ziet het openbaar ministerie in de notitie “nieuw verhaal.note” een aanwijzing dat [verdachte] ook voor zichzelf een bestelling heeft gedaan. In deze notitie, waarin [medeverdachte 4] de bestelling en betalingen heeft bijgehouden van dit transport, is opgenomen dat “GB, [accountnaam 38] en [accountnaam 7] ” 15 stuks hebben besteld en daarvoor € 81.000,00 hebben betaald. Met GB wordt volgens het openbaar ministerie Grote Broer en daarmee [verdachte] bedoeld.
De rechtbank komt, anders dan het openbaar ministerie, tot het oordeel dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] voor zichzelf een bestelling heeft gedaan bij [medeverdachte 4] . Ook als er vanuit zou worden gegaan dat met GB in voornoemde notitie Grote Broer wordt bedoeld en niet [persoon 13] , zoals [medeverdachte 4] heeft verklaard, blijkt uit de stukken die de verdediging van [verdachte] heeft overgelegd dat ook anderen dan [verdachte] Grote Broer worden genoemd. Daarom kan niet zonder meer geoordeeld worden dat GB in voornoemde notitie daadwerkelijk betrekking heeft op [verdachte] . Bovendien bevat het procesdossier geen verdere berichten tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] met betrekking tot een bestelling of betaling, in tegenstelling tot de berichten tussen [medeverdachte 4] en de andere verdachten die wel een bestelling hebben gedaan. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] voor zichzelf een bestelling heeft gedaan.
Over de rol van [verdachte] overweegt de rechtbank het volgende. Naar eigen zeggen zou hij voor zijn rol een bedrag gelijk aan 20% van de schuld van € 400.000,00 van de vogel aan de waterdieren ontvangen. Dit komt neer op een bedrag van € 80.000,00. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat hij een dergelijk bedrag zou ontvangen als hij alleen als doorgeefluik zou hebben gefungeerd. Bovendien volgt uit de berichten dat de waterdieren op enig moment in dit traject ook zelf rechtstreeks in contact zijn getreden met de vogel. Niet valt in te zien waarom het verstrekken van informatie door [verdachte] dan nog nodig zou zijn geweest. De rechtbank hecht voorts geen geloof aan de verklaring van [verdachte] dat de waterdieren niet in cocaïne handelden en niets te maken hadden met die invoer. Zoals bij de bespreking van feit 2 (“bonne chance” traject) zal blijken heeft [medeverdachte 4] een nieuw cocaïnetransport geregeld, waarbij hij zijn afnemers in het “nieuw verhaal” traject tegemoet kwam door de helft van de door die mensen bestelde hoeveelheden cocaïne gratis voor hen in te voeren. [medeverdachte 4] heeft zijn afnemers daarbij de mogelijkheid geboden om desgewenst extra in te kopen. Op
23 december 2022 heeft [verdachte] aan [medeverdachte 4] doorgegeven dat “karper” (een waterdier) 2,5 wilde. Daarmee is niet alleen gebleken dat de waterdieren wel degelijk in de cocaïne handel zaten, maar ook dat zij betrokkenheid hebben gehad bij de invoer van de partij cocaïne in het “nieuw verhaal” traject. Men kon immers alleen maar met het “bonne chance” traject meedoen als zij in het “nieuw verhaal” traject een bestelling hadden gedaan, omdat het “bonne chance” traject bedoeld was als compensatie voor het eerdere mislukte transport.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de rol van [verdachte] aanzienlijker moet zijn geweest dan hij zelf heeft doen voorkomen. De rechtbank maakt uit de berichten van [verdachte] op dat hij als tussenpersoon heeft gefungeerd tussen de waterdieren en [medeverdachte 4] en namens de waterdieren bestellingen heeft gedaan bij [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 7]
Op 12 november 2022 is [medeverdachte 7] voor het eerst in beeld gekomen als tegencontact van
[medeverdachte 4] . [medeverdachte 7] is toen door [medeverdachte 4] geïnformeerd over het feit dat “die” (de rechtbank: het schip met een partij cocaïne) vannacht ging varen, dat hij het geld voor maandag 13.00 uur moest hebben en dat [accountnaam 12] ( [medeverdachte 5] ) zei dat [medeverdachte 7] de zijne “ook” zou betalen. [medeverdachte 7] antwoordde hierop dat hij ervoor zou zorgen dat het (geld) bij hem was. Op 14 november 2022 berichtte [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 4] dat hij het morgen zelf kwam brengen en op 15 november 2022 vroeg [medeverdachte 7] op welk adres hij moest zijn. Later op die dag stuurde [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 7] de volgende berekening: “15 x 5400 = 81.000. Gegeven 76.550. Te kort is 4450 totaal” en vroeg op 16 november 2022 wanneer [medeverdachte 7] die 4450 zou brengen. Op 27 november 2022 lijkt [medeverdachte 7] het openstaand geldbedrag te hebben betaald.
Het openbaar ministerie heeft uit het bericht van 12 november 2022 afgeleid dat [medeverdachte 7] naast een bestelling voor [medeverdachte 5] tevens een eigen bestelling heeft gedaan. Hoewel het bericht daar op zichzelf beschouwd wel enige aanknopingspunten voor biedt, vindt dit geen verdere ondersteuning in het dossier. De betaling die [medeverdachte 7] volgens de berekening van [medeverdachte 4] moest doen, bedroeg € 81.000,00. Gelet op de stuksprijs van € 5.400,00 ziet deze betaling dus op 15 stuks, hetgeen gelijk is aan de bestelling die [medeverdachte 5] gedaan heeft. Bovendien is [medeverdachte 7] ook niet voor het “bonne chance” (compensatie) traject benaderd, hetgeen wel voor de hand zou hebben gelegen als hij een bestelling zou hebben gedaan voor het eerste transport. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 7] cocaïne heeft besteld bij [medeverdachte 4] . Op grond van het dossier kan wel worden vastgesteld dat [medeverdachte 7] op twee verschillende momenten een geldbedrag heeft weggebracht. Dit is echter onvoldoende om van het medeplegen van voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen te kunnen spreken. De rechtbank zal daarop hieronder nog nader ingaan. De conclusie is dat [medeverdachte 7] moet worden vrijgesproken van dit feit.
[medeverdachte 5]
heeft betwist dat hij een bestelling heeft gedaan. Hij voert daartoe aan dat hij weliswaar in eerste instantie heeft aangegeven mee te willen doen met 15 stuks (waarvan 10 voor een ander bestemd waren en 5 voor hem zelf), maar dat hij daarna daarvan heeft afgezien, omdat hij geen geld had. Een ander zou de betaling voor die bestelling hebben gedaan en die bestelling van hem hebben overgenomen. [medeverdachte 5] heeft dit verweer verder niet onderbouwd en het vindt ook geen steun in het procesdossier. Integendeel, uit de omstandigheid dat [medeverdachte 5] door [medeverdachte 4] na het mislukte “nieuw verhaal” is benaderd om mee te doen met het “bonne chance” traject, waarbij [medeverdachte 4] hem aanbood om als compensatie voor het mislukte transport de helft van de door hem bestelde cocaïne gratis voor hem in te voeren, maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 5] zijn eerdere bestelling gestand heeft gehouden en daarvan dus niet heeft afgezien. De rechtbank concludeert daarom dat bewezen is dat [medeverdachte 5] bij [medeverdachte 4] een bestelling heeft gedaan van 15 stuks (kilo) cocaïne.
Opzet van de verdachten
Uit de berichten valt op te maken dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] op de hoogte waren van de omvang van de in te voeren cocaïne. [medeverdachte 4] heeft met [medeverdachte 5] immers gesproken over 2.000 “zwanger” maken en [medeverdachte 3] heeft tegen [accountnaam 34] (na de vermeende onderschepping van deze partij) gezegd dat er 2T (2.000) op zat. Uit de eigen verklaring van [verdachte] kan worden afgeleid dat ook hij wetenschap had van deze omvang. Bovendien levert het gesprek tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] op 23 december 2022 een extra aanwijzing hiervoor op. In dat gesprek, dat onder meer gaat over het “bonne chance” traject, heeft [medeverdachte 4] naar de eerdere lading (“hij heb nu weer meer geladen als laatst (…) 2.364 stuks”) verwezen. Met hun investeringen, en in het geval van [verdachte] , in zijn rol als tussenpersoon, hebben verdachten de totale vracht van 2.000 kilogram mede mogelijk willen maken. Dit leidt tot de conclusie dat het (volle) opzet van de hiervoor genoemde verdachten gericht is geweest op de invoer van de gehele partij van 2.000 kilogram. De verweren die in dit verband gevoerd zijn, stuiten hierop af.
Van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] is niet gebleken dat zij op de hoogte waren van de omvang van de lading cocaïne die ingevoerd zou worden. De rechtbank overweegt dat het algemeen bekend is, zeker bij verdachten als deze die zich langer in de drugswereld begeven, zoals ten aanzien van [medeverdachte 1] hiervoor al is gebleken en ten aanzien van [medeverdachte 6] nog uit andere zaaksdossiers zal volgen, dat een in te voeren partij cocaïne een grotere omvang zal hebben dan de luttele aantallen die door de verdachten zijn besteld. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] op zijn minst voorwaardelijk opzet hebben gehad op de invoer van de gehele partij van 2.000 kilogram.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verweer dat het opzet van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gericht was op het bezit/voorhanden krijgen van de verdovende middelen, hetgeen niet strafbaar is gesteld in artikel 10a van de Opiumwet als volgt. Dat het opzet van
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] slechts zou zien op het aanwezig hebben van cocaïne, acht de rechtbank niet aannemelijk. Beiden hebben desgevraagd niets daarover willen verklaren. Daarmee hebben de raadslieden een eigen invulling gegeven aan hun intenties. Dat kan echter geen enkel gewicht in de schaal leggen. Met de aankoop van de door hen bestelde hoeveelheden cocaïne is veel geld gemoeid en aan het verkrijgen van zulke hoeveelheden cocaïne kleven ook veel risico’s. Dat verhoudt zich niet met het enkel in bezit willen krijgen daarvan.
De kwalificatie van de handelingen
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] met alle handelingen die hiervoor zijn benoemd een concrete en feitelijke betrokkenheid gehad bij de voorbereidingshandelingen van de invoer van een partij cocaïne. Voor [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] geldt in het bijzonder dat zij door een bestelling te plaatsen ermee hebben ingestemd dat deze op transport werd gezet en daarmee ingevoerd zou gaan worden. Dat is een handeling van voldoende gewicht om (in combinatie met de gesprekken die zij daarover hebben gevoerd) te spreken van voorbereidingshandelingen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van [medeverdachte 7] dat hij op twee verschillende momenten een geldbedrag heeft weggebracht als betaling voor de door [medeverdachte 5] bestelde cocaïne. Van andere verderstrekkende handelingen is niet gebleken. Het enkele feit dat [medeverdachte 7] een som geld van een ander heeft weggebracht, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Van strafbare voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen voor het (mede)plegen van de invoer van cocaïne is aldus onvoldoende bewijs voorhanden, nog daargelaten dat dit feit (slechts) in de vorm van medeplegen (en dus niet medeplichtigheid) is ten laste gelegd. Om die reden zal [medeverdachte 7] worden vrijgesproken.
Slotconclusie
De rechtbank acht de aan [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] tenlastegelegde voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen onder feit 1, subsidiair, wettig en overtuigend bewezen als na te melden. Niet is wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 7] zich hieraan schuldig heeft gemaakt, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

feit 2 ‘bonne chance”
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 4] op 19 december 2022 (twee dagen na de vermeende onderschepping van de lading cocaïne van het hiervoor beschreven “nieuw verhaal” traject) [verdachte] heeft bericht dat er een nieuwe cocaïne transport met 2.364 stuks aan zou komen vanuit “ecu” en dat de helft van de eerdere bestellingen (die vermeend in beslag zijn genomen) voor die mensen als “bonne chance” (gratis en als tegemoetkoming) op dat transport gezet zou worden. [medeverdachte 4] voorzag [verdachte] de dagen daarna van informatie die [verdachte] door moest geven aan andere onbekend gebleven personen (o.a. de waterdieren). Andersom gaf [verdachte] weer informatie van die onbekend gebleven personen door aan
[medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] benaderde daarna [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] en vertelde hen over dit “bonne chance” traject en dat de helft van wat zij eerder hadden besteld als tegemoetkoming en gratis op transport zou worden gezet. [medeverdachte 4] bood hen ook de mogelijkheid aan om eventueel bij te kopen. [medeverdachte 6] gaf vervolgens aan bij te willen kopen en dat hij later zou betalen. [medeverdachte 3] moest dat aan “die andere” vragen, waarna hij in contact trad met
[medeverdachte 1] en beiden in een privéchat gingen (de privéchat van 23 december 2022). Hierna berichtte [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] dat de “bonne chance” werd afgewacht. [medeverdachte 5] wilde dit ook afwachten en kocht niets bij. Op 23 december 2022 hadden [medeverdachte 4] en [verdachte] een gesprek, waarin gesproken werd over dit “bonne chance” traject en dat slechts één persoon 2,5 bij wilde kopen en dat de rest alleen de “bonne chance” wilde afwachten, waarop [verdachte] aangaf dat “karper” er 2,5 wilde. Op 26 december 2022 berichtte [medeverdachte 4] aan [verdachte] dat die “bonne chance” gisteren voor vertrek in de haven was gepakt door een speciaal team met honden, dat hij daar foto’s en filmpjes van had en dat ze over twee weken een nieuw transport zouden zetten, maar dan via een andere haven met minder controle en dat de “bonne chance” stukken daarop bleven staan. De dagen erna berichtte [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] dat het transport een vertraging had opgelopen.
De rollen van de verdachten
De rechtbank overweegt, zoals hiervoor al gedaan, dat [medeverdachte 4] kennelijk contacten had die er voor konden zorgen dat een lading cocaïne uit het buitenland vervoerd en elders ingevoerd kon worden. [medeverdachte 4] benaderde verschillende mensen, die ook betrokken waren bij het “nieuw verhaal” traject, over het “bonne chance” traject en bood hen aan om eventueel nog extra cocaïne bij te kopen. Verder hield hij hen op de hoogte van de status van deze levering. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] deden mee met het “bonne chance” traject, maar deden geen nieuwe bestellingen, waarbij [medeverdachte 3] eerst nog in contact trad met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 6] deed ook mee met het “bonne chance” traject en wilde nog extra bijkopen, maar van een feitelijke nieuwe bestelling is het niet gekomen. [verdachte] gaf in dit traject tevens informatie die hij van [medeverdachte 4] had gekregen door aan onbekend gebleven personen en andersom voorzag hij [medeverdachte 4] van informatie die hij van de onbekend gebleven personen had gekregen. Eenmaal gaf [verdachte] een bestelling van “karper” door. [medeverdachte 7] komt in het “bonne chance” traject niet in beeld.
Opzet van de verdachten
[medeverdachte 4] en [verdachte] waren op de hoogte van de omvang van de in te voeren cocaïne, aangezien [medeverdachte 4] aan [verdachte] heeft doorgegeven dat er een nieuwe cocaïne transport met 2.364 stuks aan zou komen vanuit “ecu” (rechtbank: Ecuador).
Voor [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] geldt dat zij niet op de hoogte waren van de omvang van de lading cocaïne die ingevoerd zou worden, maar dat zij op zijn minst voorwaardelijk opzet op de invoer van die gehele partij hebben gehad. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen zij bij feit 1 al over het opzet heeft overwogen.
De rechtbank verwijst met betrekking tot het verweer dat het opzet van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] uitsluitend gericht was op het bezit/voorhanden krijgen van de verdovende middelen en er daarom geen sprake is geweest van strafbare voorbereidingshandelingen eveneens naar hetgeen hierover onder feit 1 is overwogen.
De kwalificatie van de handelingen
Ook ten aanzien van feit 2 merkt de rechtbank de handelingen van verdachten aan als voorbereidingshandelingen, op dezelfde gronden als overwogen bij feit 1. De rechtbank overweegt ten aanzien van [medeverdachte 7] dat hij in dit traject niet in beeld is gekomen en dus geen handelingen heeft verricht, zodat hij zal worden vrijgesproken van dit feit.

Zaaksdossier 8 [2]
De verdenking
In dit zaaksdossier zijn de onderzoeksbevindingen neergelegd die hebben geleid tot de verdenking dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] in de periode van 8 september 2022 t/m 14 januari 2023 in Nederland en/of België zich schuldig hebben gemaakt aan – kort gezegd – het deelnemen aan een criminele drugsorganisatie.
Het standpunt van de verdediging
Door meerdere raadslieden is bepleit dat het bewijs van een samenwerkingsverband tussen de verdachten met een zekere duurzaamheid en structuur tekortschiet. Mocht de rechtbank oordelen dat de verdachten zich hebben ingelaten in de drugshandel, dan wijst het bewijs erop dat bij het plegen van die feiten telkens min of meer ad hoc door één of meer personen werd samengewerkt dan dat het ging om een duurzame en gestructureerde samenwerking met als gemeenschappelijke doelstelling het plegen van Opiumwetdelicten.
Het oordeel van de rechtbank
Van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 11b van de Opiumwet is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en 11b van de Opiumwet kan slechts sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11b van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Daarbij geldt dat de verdachte in zijn algemeenheid moet weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van (Opiumwet)misdrijven. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt is niet vereist dat daarbij komt vast te staan dat de verdachte moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling binnen het samenwerkingsverband steeds dezelfde is geweest.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat op grond van de geselecteerde bewijsmiddelen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] . Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit meerdere chatberichten in het procesdossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte 4] diverse bestellingen van cocaïne opnam, het geld daarvoor inde, en samen met [medeverdachte 8] de boekhouding daarvan bijhield. Verder werd in de woning van de ouders van [medeverdachte 4] een verborgen stashlocatie met een contant geldbedrag van € 31.500,00 aangetroffen, en bij die woning een auto met een professioneel ingebouwde verborgen stashruimte. Uit de chatberichten blijkt verder dat [medeverdachte 8] zowel de voorraad cocaïne als het ontvangen geld beheerde, de voorraadlijsten en boekhouding bijhield en [medeverdachte 4] daarvan steeds op de hoogte hield.
Op grond van de onderschepte chatberichten die [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] hebben verstuurd via Exclu stelt de rechtbank vast dat zij gedurende een langere periode op deze wijze hebben samengewerkt. De berichten dateren van de periode van 8 september 2022 tot en met 5 februari 2023. Dat is de periode tot wanneer het voor het opsporingsteam mogelijk was de chatberichten terug te lezen tot de datum van de zogeheten klapdag.
Uit de bewijsmiddelen blijkt tot slot dat deze organisatie zich bezighield met criminele activiteiten met betrekking tot verdovende middelen, waaronder de handel in cocaïne. Het oogmerk van dit samenwerkingsverband was dus gericht op het plegen van dit soort misdrijven.
Op grond van het bovenstaande is bewezen dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en artikel 11b van de Opiumwet.
Datzelfde geldt echter niet voor de overige verdachten. Het strafdossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om daarop de conclusie te baseren dat daadwerkelijk sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen de overige verdachten met een zekere duurzaamheid en structuur. Veel meer wijzen de bewijsmiddelen erop dat bij het plegen van de aan hen tenlastegelegde drugsdelicten telkens min of meer ad hoc door één of meer personen werd samengewerkt dan dat het ging om een duurzame en gestructureerde samenwerking met als gemeenschappelijke doelstelling het plegen van Opiumwetdelicten.
Zo heeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] een klein brokje als voorbeeld voor een klant gevraagd met het oog op een langdurige samenwerking met die klant, die overigens niet van de grond is gekomen. Dit zegt nog niet dat dit in het kader van een criminele samenwerking met de in de tenlastelegging genoemde personen is gedaan.
Uit de berichten van [medeverdachte 3] valt verder weliswaar af te leiden dat hij enkele bestellingen voor cocaïne bij [medeverdachte 4] heeft gedaan, maar niet dat zijn rol daarin verder is gegaan dan die van medepleger (in zaaksdossier 1 en 2) door cocaïne af te (willen) nemen. Nergens blijkt dat hij de afgenomen cocaïne verder heeft bewerkt en/of heeft doorverkocht voor of in samenwerking met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] of de overige in de tenlastelegging genoemde personen. Uit het dossier blijkt dus niet dat hij binnen dat samenwerkingsverband heeft gehandeld of op andere wijze daarvan deel heeft uitgemaakt.
Datzelfde geldt voor [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] . Uit de berichten valt op te maken dat zij (in zaaksdossier 1 en 2) cocaïne hebben besteld bij en afgenomen van [medeverdachte 4] , maar niet dat zij dat in het kader van het criminele samenwerkingsverband hebben gedaan.
De enkele omstandigheid dat [medeverdachte 7] ten behoeve van [medeverdachte 5] geldbedragen heeft vervoerd naar [medeverdachte 4] is eveneens onvoldoende om daarop de conclusie te baseren dat hij deel heeft uitgemaakt van een crimineel samenwerkingsverband.
Uit de berichten die [medeverdachte 1] heeft gewisseld met [persoon 1] en [accountnaam 35] valt niet op te maken dat die zien op samenwerking binnen het tenlastegelegde samenwerkingsverband. Deze personen worden niet in de tenlastelegging genoemd. Bovendien geeft [medeverdachte 1] aan [persoon 1] aan dat hij weer klein wil beginnen en opbouwen, alleen henzelf, hetgeen juist een contra-indicatie oplevert voor deelname aan het tenlastegelegde criminele samenwerkingsverband. Wat betreft de bestellingen die [medeverdachte 3] voor hem gedaan heeft in zaaksdossier 1 is niet is gebleken dat die zijn gedaan binnen de tenlastegelegde criminele organisatie.
Ten aanzien van [verdachte] geldt dat hij weliswaar een langere periode heeft gefungeerd als tussenpersoon tussen [medeverdachte 4] en anderen, maar die anderen maken geen deel uitvan het hier tenlastegelegde criminele samenwerkingverband.
Tot slot overweegt de rechtbank dat van de ontmoetingen die verschillende verdachten in diverse restaurants met elkaar hebben gehad niet gebleken is dat die een crimineel karakter hebben gehad of dat die hebben plaatsgevonden in het kader van de criminele organisatie. Alleen van de samenkomst van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in de zaak van [medeverdachte 3] op 17 december 2022 is dat anders geweest, maar niet kan worden vastgesteld dat die ontmoeting heeft plaatsgevonden in verband met de tenlastegelegde criminele organisatie.
De omstandigheid dat een aantal verdachten in een eerdere zaak zijn veroordeeld voor overtreding van artikel 140 Sr acht de rechtbank evenmin redengevend voor het bewijs in deze zaak. Bovendien zijn die veroordelingen niet onherroepelijk. Het gebruik van cryptocommunicatie door verdachten draagt ook niet bij tot bewijs van deelname aan de tenlastegelegde criminele organisatie, omdat dit gebruik net zo goed buiten dit samenwerkingsverband heeft kunnen plaatsvinden.
Het voorgaande betekent dat niet is bewezen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] ,
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en artikel 11b van de Opiumwet en dat deze verdachten van het ten laste gelegde zullen worden vrijgesproken.

Zaaksdossier 9 [3]
De verdenking
Aan alle verdachten is samengevat tenlastegelegd dat zij in de periode van 8 september 2022 tot en met 3 februari 2023 in Nederland en/of in België zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing van 13 november 2020 verboden is verklaard, te weten [motorclub 1] (Motorcycleclub).
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging komt er samengevat op neer dat verdachten moeten worden vrijgesproken, omdat zij geen voortzettingshandelingen hebben verricht. Subsidiair beroepen zij zich op afwezigheid van alle schuld. Op deze verweren zal de rechtbank hieronder nader ingaan.
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader en jurisprudentie
Het openbaar ministerie kan op grond van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de rechter verzoeken een rechtspersoon, zoals een (informele) vereniging of stichting, te verbieden en te ontbinden, als de werkzaamheid daarvan in strijd is met de openbare orde. Na een dergelijk verbod is de voortzetting van de werkzaamheid van zo’n rechtspersoon (organisatie) strafbaar (artikel 140, tweede lid, Sr).
In het licht van de wetsgeschiedenis van het sinds 1 januari 2022 geldende artikel 140, tweede lid, Sr - waarmee de wetgever een verduidelijking heeft willen geven van wat onder het delictsbestanddeel “voortzetting van de werkzaamheid” in de zin van artikel 140, tweede lid, (oud) Sr moet worden verstaan - komt aan dat bestanddeel een ruime uitleg toe, waarbij het gaat om “iedere gedraging die ten dienste staat aan het voortbestaan van de verboden organisatie” (vgl. HR 5 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1612). Het staat ook andere rechtspersonen op grond van artikel 140, tweede lid, Sr niet vrij om de werkzaamheid van een verboden rechtspersoon voort te zetten (vgl. HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797). Nagegaan moet worden of de gedraging of gedragingen van de verdachte ten dienste staat/staan aan het voortbestaan van de verboden organisatie (vgl. HR 14 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:28).
Deze zaak
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.

Organisatiestructuur van [motorclub 1]
De structuur van [motorclub 1] is als volgt. [motorclub 1] heeft een eigen, landelijke leidinggevende/adviserende groep genaamd de " [Groepsnaam 1] ". Hierin zitten de functies "Malessy, Kapikane en Nomad". De [Groepsnaam 1] adviseren en sturen de chapters in Nederland aan. De Malessy zijn de oorspronkelijke oprichters van [motorclub 1] . De Kapikanes zijn "eerste strijder/vooraanstaand lid” en de Nomads zijn de leden die tussen de [Groepsnaam 1] en de clubs inzitten, opdrachten uitvoeren en verantwoordelijk kunnen zijn voor bepaalde zaken en chapters.
De verdachten in deze zaak hebben de navolgende rangen binnen [motorclub 1] . [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn Malessy, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn Kapikanes, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn Nomads en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] hebben de rang “full members”.
Naast de rangen zijn er verschillende "taken" binnen [motorclub 1] , onder andere:
Sergeant-at-Arms, Road-Captain en Secretary. De Sergeant-at-Arms zorgt ervoor dat de regels, die bepaald zijn door het kader, op een vlotte manier gekend zijn en worden nageleefd. De Road-Captain is verantwoordelijk voor het plannen en organiseren van de motortochten en de Secretary is verantwoordelijk voor de administratie van de club.
Het kader, de hoogste instantie binnen [motorclub 1] , zoals hierboven voornoemd, bestaat uit de
President, Vice President, Sergeant-at-Arms, Secretary, Treasurer en Road-Captain.

Uiterlijke kenmerken
Binnen [motorclub 1] gelden er diverse geschreven en ongeschreven regels, zoals het gebruik van de clubkleuren, de zogenoemde colors. Op deze wijze maken zij zichzelf bekend bij hun medeleden en onderscheiden zij zich van rivaliserende " [motorclub 9] ". Zo gebruikt [motorclub 1] de kleuren zwart -geel. Supportclubs van [motorclub 1] maken gebruik van dezelfde kleurstelling als de club die zij supporten, echter gebruiken zij de kleurstelling geel- zwart , het omgekeerde van de gebruikte kleurstelling van "moederclub" [motorclub 1] . Naast de ongeschreven regels voor het gebruik van de clubkleuren, is het lettertype van [motorclub 1] een formeel en geregistreerd trademark. Leden van [motorclub 1] dragen de zogeheten club colors op een vest. Die colors bestaan onder andere uit een "three piece backpatch". Dat "three piece backpatch" wordt gedragen op de rug en bestaat uit de naam [motorclub 1] (toprocker), daaronder het [motorclub 1] logo en daaronder (bottomrocker) de naam van het chapter, het land of de regio waar het chapter is gevestigd. Bij [motorclub 1] kan op de bottomrocker ook de herkomst van de drager worden weergegeven.

Verbodenverklaring van [motorclub 1]
Bij beschikking van 18 juni 2018 heeft de rechtbank Den Haag [motorclub 1] verboden verklaard en met onmiddellijke ingang ontbonden. De rechtbank heeft beslist dat deze verbodenverklaring en ontbinding tevens de chapters en twee zelfstandige support clubs omvat. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
2.20 (…)
Leden van [motorclub 1] maken al gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen de samenleving ontwrichten.
2.23.
Het verzoekschrift van het OM bevat voorbeelden die de conclusie rechtvaardigen dat het bestuur van [motorclub 1] zelf leiding geeft aan het strafbare handelen van leden in strijd met de openbare orde. (…)
2.24
Ten aanzien van het leiding geven aan strafbare feiten is voorts van belang dat in het
verzoekschrift gemotiveerd wordt gesteld dat binnen [motorclub 1] een streng hiërarchisch klimaat heerst. Verwezen wordt onder meer naar de toelatingsprocedure, waarbij personen die de status van full-member nog niet hebben, zich ondergeschikt moeten gedragen ten opzichte van degenen die deze status wel hebben.
2.28.
Mede gelet op de hiërarchische structuur kunnen de in de r.o. 2.17 en 2.18 hierboven omschreven regels inzake bad standing en de zwijgplicht aan het bestuur van [motorclub 1] worden toegerekend.
2.3
In het verzoekschrift wordt gemotiveerd gesteld dat binnen [motorclub 1] een cultuur heerst waarbij het plegen van strafbare feiten wordt gestimuleerd (…) Ook wijst het OM op de gang van zaken rond de "1%-patch". Dat niet exact bekend is voor welk gedrag de 1%-patch is uitgereikt doet verder ook niet ter zake. Waar het om gaat is dat door de gebruikte bewoordingen bewust een sfeer wordt gecreëerd waarin agressie en hardhandig optreden gestimuleerd worden.
2.31.
Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat [motorclub 1] , als organisatie, de voorwaarden schept voor een klimaat waarin voor leden de drempel tot het plegen van strafbare feiten wordt verlaagd. De cultuur binnen de vereniging, zoals deze (mede) door bestuurders c.q. leidinggevenden van de vereniging door middel van eigen gedragingen in het leven is geroepen en in stand wordt gehouden, draagt daar nadrukkelijk aan bij. (…)2.33. De rechtbank komt tot de slotsom dat de eerder geconstateerde inbreuken op de openbare orde door leden van [motorclub 1] aan [motorclub 1] kunnen worden toegerekend in die zin dat geoordeeld moet worden dat de werkzaamheid van [motorclub 1] in strijd is met de openbare orde en sprake is van (dreigende) ontwrichting van de samenleving. Die conclusie wordt in het bijzonder gerechtvaardigd door, zo vat de rechtbank samen, de betrokkenheid bij strafbare gedragingen van bestuurders/leidinggevenden van [motorclub 1] , door deze zelf te begaan of hieraan leiding te geven, door het door bestuurders/leidinggevenden scheppen van een klimaat waarin het plegen van strafbare feiten als respectabel handelen in verenigingsverband wordt ervaren en aldus de drempel tot het plegen van strafbare feiten wordt verlaagd, alsmede door het plegen van strafbare feiten door leden van [motorclub 1] waarbij zij duidelijk het belang van [motorclub 1] beogen te dienen. (…)
2.35.
[motorclub 1] voert aan dat een verbodenverklaring geen zoden aan de dijk zet omdat haar leden eenvoudig onder een andere naam de activiteiten van de vereniging voort kunnen zetten. Daarom zou verbodenverklaring achterwege moeten blijven. De rechtbank komt hierdoor niet tot een ander oordeel. Het is niet geheel ondenkbaar dat leden van [motorclub 1] wederom samenkomen, mogelijk in het verband van een nieuwe vereniging. Dat neemt echter niet weg dat met de verbodenverklaring [motorclub 1] ter ziele is gegaan en dat aan alles wat met het uiterlijk vertoon van [motorclub 1] verband houdt, zoals de naam, logo’s en spreuken een einde komt. Het vermogen van de vereniging wordt geliquideerd. Een doorstart van de activiteiten van [motorclub 1] is voor zover niet onmogelijk dan toch in ieder geval aanzienlijk bemoeilijkt, en dat alleen al is voldoende reden de verbodenverklaring uit te spreken. De rechtbank laat daarbij in het midden of het voortzetten van zekere activiteiten van [motorclub 1] onder een andere naam na de verbodenverklaring niet evenzeer onder de werking van de verbodenverklaring valt, zoals het OM verdedigt. Daarvoor valt iets te zeggen als de voortzetting in meer of mindere mate te identificeren is met de verboden rechtspersoon. De rechtbank hoeft daarover nu niet te oordelen.
Het hof Den Haag heeft de verbodenverklaring en ontbinding van [motorclub 1] op 18 juni 2019 bekrachtigd.
Bij beschikking van 13 november 2020 heeft de Hoge Raad de beschikking van het hof bekrachtigd (ECLI:NL:HR:2020:1789).

Handelingen na de verbodenverklaring
Uit het politiedossier blijkt dat na de verbodenverklaring van [motorclub 1] in ieder geval de volgende handelingen zijn verricht.
Chatgroepen
Ten eerste zijn een aantal chatgroepen binnen Exclu opgezet. Leden van deze chatgroepen wisselden informatie uit over [motorclub 1] -gerelateerde zaken of laten zich hierover informeren. Veel chatberichten eindigden met een zwart en geel hartje en/of [slogan] (dat staat voor [slogan] (rechtbank: [motorclub 1] voor altijd, voor altijd [motorclub 1] )). Het betreffen de volgende groepen:
Chatgroep [groepschat 1]
Op 12 januari 2023 heeft [medeverdachte 6] de chatgroep [groepschat 1] aangemaakt om [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te informeren over uitvaarten en andere aangelegenheden die [motorclub 1] betreffen. [medeverdachte 6] en [persoon 2] (aan wie het account [accountnaam 39] is toegeschreven) zouden de informatievoorziening doen. In deze groep zijn onder meer de volgende berichten gedeeld:
  • op 12 januari 2023 een bericht over de uitvaart van de moeder van [persoon 3] met de mededeling dat de chapters voor de rouwstoet en aankomst bij begraafplaats geïnstrueerd zouden worden;
  • op 14 januari 2023 een vraag van [medeverdachte 6] of er budget in de kas is voor euroron in verband met de Malukutrip, waarop [medeverdachte 3] zegt dat ze dat moeten bespreken met
  • op 24 januari 2023 een bericht van [medeverdachte 6] dat [persoon 4] , sgt Belgium no contact is, omdat hij out of the club is.
Ook over de wijze van vertrek van andere clubleden is in deze chatgroep bericht, zoals die van [persoon 5] (“good”) en [persoon 6] (“no contact”, “ons team gaat zich daar nog wel ff over buigen”).
Chatgroep [groepschat 2]
In deze chatgroep zijn berichten inzichtelijk van 29 oktober 2022 tot en met
1 november 2022. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren lid van deze groep. In deze groep zijn niet veel berichten gedeeld. Gelet op de naam houdt de rechtbank het ervoor dat deze groep alleen voor kapikanes was bestemd. Dit blijkt ook uit het navolgende bericht van 29 oktober 2022 van [persoon 7] : “as soon as Kapikane [persoon 8] has an exclu I will ad him to this group”.
Chatgroep [groepschat 3]
Van deze chatgroep, met 22 accounts, maakten [medeverdachte 6] (onder de namen [accountnaam 25] , [accountnaam 22] , [accountnaam 23] ), [medeverdachte 4] ( [accountnaam 9] , [accountnaam 6] , [accountnaam 4] , en [accountnaam 5] ) en [medeverdachte 5] ( [accountnaam 12] ) deel uit. De leden van deze chatgroep bestonden uit Nomads. In deze groep zijn 109.000 berichten verstuurd. Er werden beslissingen genomen die vervolgens in chatgroep “ [groepschat 4] ” werden gedeeld. Veel berichten gingen over meetings, ride-outs en persoonlijke zaken. Hierna volgen enkele voorbeelden:
  • op 11 oktober 2022 vroeg [accountnaam 5] ( [medeverdachte 4] ): “hesjes aan vanavond? Denk beter niet”. De gebruiker van het account [accountnaam 40] zei: “ik vermeld op [groepschat 4] zonder colors. Krijg er veel vragen over.”;
  • op 15 oktober 2022 stuurde [medeverdachte 4] een bericht met een foto van een vrouw gekleed in supportkleding: “vrouwelijke support hebben wij?? [accountnaam 12] is jouw land. Broer iedereen weet dat 19 wij zijn en als zij met hele rug rond rijd weet iedereen is [motorclub 1] dus dat moet er gewoon ook af. Iedereen wat geen lid is of support draagt dat niet op een hesje en zeker niet een vrouw.” [medeverdachte 6] zei daarop: “19 op rug heb ik nog niet perse moeite mee, maar support patch is alleen voor official support”;
  • op 27 januari 2023 deelde [accountnaam 40] een bericht van [chapter motorclub 1 1] : “6-wekelijkse clubavond bij [chapter motorclub 1 1] . [hotel] ”;
  • op 1 februari 2023 stuurde [medeverdachte 4] “morgen verplichte meeting iedereen aanwezig”;
  • op diezelfde dag deelde [accountnaam 40] een bericht over de uitvaart van [persoon 9] , roadcaptain [chapter motorclub 1 2] . Colors zijn toegestaan in combinatie met zwarte kleding. Evenals aanwezigheid motoren. Geef aan met hoeveel motoren per chapter je aanwezig zal zijn. het betreft de uitvaart van een broeder dus aanwezigheid met bikes is een vast gegeven.” En: “Bro's, zwaar onnodig om het te vermelden maar wanneer een Broeder is overleden ben je bij zowel de Condoleance als de Uitvaart verplicht aanwezig. Niet of/of maar en/en.”
Chatgroep [groepschat 4]
Aan deze chatgroep zijn 60 accounts gekoppeld. De chatgroep is inzichtelijk geweest van 8 september 2022 tot 2 februari 2023. Er zijn 41.690 berichten verstuurd. Binnen de chatgroep werden onder andere meetings aangekondigd, overlijdensberichten gedeeld en over andere [motorclub 1] -gerelateerde aangelegenheden bericht.
Chatgroep [groepschat 5]
Aan deze chatgroep zijn in totaal 44 accounts gekoppeld waaronder die van [medeverdachte 6] ( [accountnaam 25] , [accountnaam 22] en [accountnaam 23] ), [medeverdachte 4] ( [accountnaam 6] , [accountnaam 4] , [accountnaam 5] ) en [medeverdachte 5] ( [accountnaam 12] ). Er zijn meer dan 10.000 berichten verstuurd. In deze chatgoep werd informatie over [motorclub 1] wereldwijd gedeeld. De berichten betroffen veranderingen binnen bepaalde chapters, wereldwijde evenementen van [motorclub 1] en overlijdensberichten. Hierna volgen enkele voorbeelden van dergelijke berichten:
  • op 14 december 2022 stuurde [accountnaam 40] : “planning 2023. During World Promo we’ve a meeting with representers of several countries. The meaning is to collect the planning of every chapter in each country worldwide. [slogan] ”;
  • op 7 januari 2023 deelde [accountnaam 40] een lijst met events, waaronder jubilea van chapters, ride-outs en feestjes. Ook werden evenementen in Nederland aangekondigd, zoals een Nieuwjaarsparty in Amersterdam, een promo night, een ride out, een chapter party in Utrecht in april en een campingweekend in mei.

Promo-event Ambon
Op 21 oktober 2022 heeft er in Ambon, Indonesië, een promo-event plaatsgevonden waarbij blijkens chatberichten onder meer promoveringen naar FM (
rechtbank: full member)en PP (
rechtbank: prospects), [slogan] -uitreikingen, installaties van presidenten, en benoemingen van Kapikanes hebben plaatsgevonden. Hieronder volgt een selectie van de desbetreffende berichten:
  • op 10 oktober 2022 stuurde [accountnaam 40] : “ [accountnaam 41] , Maluku. Ik kreeg de vraag van MD of ik kon vragen hoe laat we precies arriveren op de airport van Ambon en met hoeveel personen. Zodat hij vervoer kan regelen”. [accountnaam 42] antwoordde daarop: “from DK there will be 32 in Ambon.” [accountnaam 40] berichtte daarop vervolgens: “ik heb net vergadering gehad met chapter Amboina. Of ieder een fles sterke drank mee kan nemen. Verder hebben we alles geregeld om het een waardig ceremonie te maken. we hebben ook dag trips geregeld om Ambon te promoten. Verder heb ik t shirt maten van Malessys, Kapikane en nomads nodig die in Ambon komen. Full members zwart , nomads grijs, kapikane en malessy rood shirt”;
  • op 14 oktober 2022 berichtte [accountnaam 40] : “world promotion 21 oktober@ Ambon belangrijke info: Maluku als bottomrocker kan gedragen worden. Molukse vlag kan niet gedragen worden dus moet van vest af. Vest moet zwart zijn. geen kleurencombi met geel oid. Let op: in NL en DL (vluchten naar en van indonesie) kunnen de colors niet gedragen worden”;
  • op 23 oktober 2022 berichtte [accountnaam 40] in chatgroep [groepschat 4] : “vrijdag 21 oktober heeft een unieke promotie plaatsgevonden waardoor onze club wereldwijd een 4 tal kapikanes rijker is geworden. Deze ceremoniële installatie van de kapikanes heeft uiterst traditioneel plaatsgevonden op Moluks grondgebied en wel te weten op Ambon, Maluku. Malessy, kapikane, nomads en diverse chapters wereldwijd waren aanwezig en getuige hoe de nieuwe kapikane met nieuwe titel werden ingewijd en gepresenteerd aan de wereld. Tevens is die op deze avond een aantal blijk van waardering spelden overhandigd. [slogan] .”

Uitvaart 30 september 2022
Op 30 september 2022 vond de uitvaart van een vice-president van [motorclub 1] plaats. Uit de berichtgeving in de verschillende chatgroepen bleek dat het verplicht was de uitvaart bij te wonen. Colors mochten worden gedragen. De uitvaart is via YouTube uitgezonden en is daar nog steeds op terug te zien. Te zien is dat een aantal [leden motorclub 1] in full colors van [motorclub 1] aanwezig was en dat een aantal anderen de kleding van supportgroep [supportgroep motorclub 1] droeg. Deze rechtbank beschouwt [supportgroep motorclub 1] als een voortzetting van [motorclub 1] , om dezelfde redenen als overwogen in het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2024:925).

Motorbeurs de Bigtwin Bikeshow 4/6 november 2022 Houten
Een aantal leden van [motorclub 1] is aanwezig geweest op een motorbeurs in Houten in het weekend van 4 t/m 6 november 2022. Op die motorbeurs stond ook een kraam van [supportgroep motorclub 1] . Hierover zijn in chatgroep [groepschat 3] de volgende berichten gewisseld:
  • op 16 oktober 2022 zei [accountnaam 43] : “vraag van [chapter motorclub 1 3] om daar met een kraam te staan om [supportgroep motorclub 1] wat extra te profileren. Kraam wordt dan aangekleed met [supportgroep motorclub 1] banner en merchandise. miss ook voor [motorclub 3] een optie?” [accountnaam 44] : “ [motorclub 3] is geen motorclub. Helemaal als je nog op de rechtbank moet gaan ontkennen dat [motorclub 3] een MC is.” [accountnaam 45] : “ik zou [supportgroep motorclub 1] wel doen en [motorclub 4] maar [motorclub 3] niet”;
  • op 19 oktober 2022 stuurde [accountnaam 46] : “Was het de bedoeling dat [motorclub 3] met of zonder colors naar Bigtwin zou gaan? dacht mss effe beste niet doen aangezien er een rechtzaak komt, mss beter het dossier zo dun mogelijk te houden en daarmee ook minder bevestiging dat het een mc zou zijn”;
  • op 1 november 2022 zei [accountnaam 43] : “4/6 nov is BigTwin in Houten. Alle chapters op [chapter motorclub 1 4] na, hebben terugkoppeling gegeven en iedereen aangegeven aanwezig te zijn op 1 van de dagen. Dress code: black yellow en colors aan voor de chapters die colors dragen. Uitsluitend [motorclub 3] die dragen die dag geen colors (dit ivm eerder in beslag genomen vesten).” Er volgde daarna een lijst van chapters die allemaal aanwezig zouden zijn;
  • op 3 november 2022 zei [accountnaam 40] : “allemaal apart gaan om te voorkomen dat we gezien worden als 1.” [accountnaam 43] post vervolgens een foto van de stand [supportgroep motorclub 1] ;
  • op 4 november 2022 berichtte [medeverdachte 4] in de groep [groepschat 3] : “broers die dit weekend naar Bigtwin gaan, vandaag was singa met 6 man bij standje, groep hardliners 25 man paar keer voor standje stoer staan kijken, ik wil dat jullie zorgt dat binnen je chapter niemand alleen loopt en zo op elkaar let en laat je door niemand disrespecteren daar. Dat heb ik in sgt app geplaatst.”

Betalen contributie
Op 12 december 2022 vroeg [medeverdachte 6] in de chatgroep [groepschat 3] : “hoe staat het dan met de contributie en de daaraan verbonden afdrachten?” [accountnaam 47] antwoordde: “betalen”. [accountnaam 48] berichtte: “zal niet meevallen na jaren geen contributie te hebben betaald”. [medeverdachte 3] reageerde daarop: “dan gaan ze er maar weer aan wennen. Het zijn regels om contributie te betalen als (full)member.”

Onderverdeling Nomads met chapters
In een bericht van 5 oktober 2022 heeft [medeverdachte 6] een overzicht gemaakt van de nomads en chapters die ze aanstuurden.

Leden [motorclub 1] hebben PGP
Tot slot blijkt uit berichtgeving dat [leden motorclub 1] beschikten over een PGP-toestel (Pretty Good Privacy), kennelijk om berichtgeving af te schermen. Zo werd in de chatgroep [groepschat 3] aangegeven dat de politie iets gevonden had bij een bekende van de verzender van het bericht. Op de vraag of hij een PGP had, antwoordde hij dat hij geen lid was en dus waarschijnlijk geen PGP had.
SlotsomDe bovenstaande feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang beschouwd, leiden tot de conclusie dat de verboden organisatie [motorclub 1] is voortgezet.
Allereerst is de organisatiestructuur van Satadurah na de verbodenverklaring in stand gehouden en zijn de hiërarchische lijnen voortgezet. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de samenstelling van de diverse chatgroepen, waaronder een chatgroep die alleen uit Kapikanes bestond en een chatgroep die bestond uit Nomads. Laatstgenoemde chatgroep gaf vervolgens aanwijzingen aan een chatgroep die bestond uit leden. Het voortbestaan van de structuur van [motorclub 1] blijkt verder uit het overzicht van [medeverdachte 6] , waar een onderverdeling van Nomads met daaronder vallende chapters op te zien was. Ook uit de promoactiviteit op Ambon blijkt dat de hiërarchische structuur met rangen en standen intact werd gehouden.
De cultuur binnen [motorclub 1] is na de verbodenverklaring evenzeer vrijwel ongewijzigd gebleven. Zo is in de chatgroep [groepschat 1] een onderscheid gemaakt tussen ex-leden die “no contact’ zijn en leden die goed zijn vertrokken, hetgeen past binnen de cultuur van bad standing in [motorclub 1] , zoals omschreven in de hiervoor aangehaalde overwegingen van de beschikking van de rechtbank Den Haag waarbij [motorclub 1] verboden is verklaard. Bij uitvaarten zijn de diverse chapters via chats geïnstrueerd over verplichte aanwezigheid, kledingvoorschriften en de formatie van de rouwstoet. Door de verdediging is in dit verband nog naar voren gebracht dat het bijwonen van uitvaarten een privékwestie betreft en dat het te ver gaat om dit onder het verbod te laten vallen. Echter, juist in de strenge instructies die daarbij vanuit het hogere kader worden gegeven aan de [leden motorclub 1] (verplichte aanwezigheid, opstellen van erehaag met motoren, formatie van rouwstoet, dragen van colors en overige kledingvoorschriften) wordt de cultuur van [motorclub 1] weerspiegeld. Daarbij komt dat een deel van de uitvaart voor het publiek zichtbaar is (zoals de erehaag en/of rouwstoet) en datzelfde geldt ook voor de uitvaart van de vice-president die via YouTube werd uitgezonden en daarop nog steeds terug te zien is. Met het bijwonen van uitvaarten op die wijze dragen leden van [motorclub 1] bij aan het instandhouden van de cultuur van [motorclub 1] , en dat valt onder de ruime strekking van het verbod.
Verder stond [supportgroep motorclub 1] , die zoals gezegd door de rechtbank beschouwd wordt als een voortzetting van [motorclub 1] , met een kraam op de BigTwin motorbeurs, en zijn [leden motorclub 1] opgeroepen om hun supportgroep [supportgroep motorclub 1] te beschermen tegen rivaliserende motorbendes.
Ook leidt de rechtbank uit de vraag van [medeverdachte 4] op 14 januari 2023 in de chatgroep [groepschat 1] of er budget in de kas was, af dat [motorclub 1] kennelijk nog beschikt over geld. Daarnaast is op 12 december 2022 gesproken over het betalen van contributie. Ten slotte is in de chatgroep [groepschat 3] informatie verstrekt over diverse geplande [motorclub 1] -activiteiten, zowel in Nederland als in het buitenland.
Al deze feiten en omstandigheden dragen bij aan de voortzetting van [motorclub 1] en vallen daarmee onder de reikwijdte van het verbod.
In het hiernavolgende zal de rechtbank nagaan of en in hoeverre verdachten een aandeel in de voortzetting van [motorclub 1] hebben gehad.
[medeverdachte 1]
Verdachte maakte deel uit van de chatgroep [groepschat 1] en liet zich daarmee door [medeverdachte 6] op de hoogte houden van zaken die [motorclub 1] betroffen, zoals uitvaarten en de instructies die daaromtrent aan de leden gegeven werden.
In een chat van 15 september 2022 stuurde [medeverdachte 6] aan verdachte: “die [persoon 10] loopt zich in het zweden gebeuren te bemoeien. Kapikane heeft er last van, jij nog contact met hem?” Daarop antwoordde verdachte: “geen contact met hem maar als je terug bent dan gaan we erachter aan.” Op 23 september 2022 zei [medeverdachte 6] over [accountnaam 49]
:“ik heb hem gezegd mss beter vnv al colors geven, waarop verdachte zegt: “akkoord bro”. Op 4 oktober 2022 vroeg [medeverdachte 6] aan verdachte: “niemand is uitzondering of heeft privileges toch?” Verdachte antwoordde: “Sommige hebben dat toch. Clubavondje paar keer niet komen vind ik niet zo’n probleem. Verplichte uitredens vind ik wel belangrijk. Bij ons is het 24/7 want we zijn de hele dag bezig. Het gevoel moet weer komen. En dat kan alleen maar door weer je tenue aan te trekken. En je eigen plek te hebben. Dus [motorclub 3] of [motorclub 5] ”. Daarop vroeg [medeverdachte 6] : “morgen zijn alle members er, hun laten kiezen of kader laten kiezen?” Daarop antwoordde verdachte: “Alle members. Maar nu geen duimschroeven aandraaien.” Uit deze berichten is af te leiden dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode, en dus na de verbodenverklaring van [motorclub 1] , actief bezighield met beleidszaken van [motorclub 1] .
Op 29 september 2022 vroeg verdachte: “die shirtjes gaan vandaag de deur uit?” [medeverdachte 3] antwoordde daarop: “als het goed is wel schele kon er goed weg mee” Op de vraag hoeveel dozen het waren, antwoordde [medeverdachte 3] : “nu nog 5. Kon je zelf nog iets?” Verdachte antwoordde: “ja maar bestelling was groter”. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode bezighield met de bestelling van clubkleding.
Verdachte heeft op 8 oktober 2022 een gesprek gevoerd met een niet-geïdentificeerd account. Daarin werd gesproken over de reis naar Ambon en wat verdachte daarvoor aan accommodatie en voorzieningen moest regelen voor de leden die naar de promoactiviteit gingen. Uit de daaropvolgende chats van 11 oktober 2022 is af te leiden dat verdachte naar Jakarta is gegaan om de promo bij te wonen. Ook daarmee heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het beleid van [motorclub 1] in de ten laste gelegde periode.
Verder is verdachte op YouTube zichtbaar als één van de aanwezigen op de hiervoor genoemde uitvaart van een vice-president van [motorclub 1] .
In de woning van verdachte zijn tot slot diverse kledingstukken met patches van [motorclub 1] en accessoires van [motorclub 1] aangetroffen.
Op grond van al deze omstandigheden kan geconcludeerd worden dat verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan het instandhouden van de structuur, cultuur en het beleid van [motorclub 1] . Het verweer dat dit alleen gericht was op het buitenland, waar [motorclub 1] niet verboden is, slaagt niet. Ten eerste is een groot deel van de gedragingen, zoals hierboven omschreven, gericht geweest op Nederland. Daarnaast valt het actief uitdragen van het beleid van [motorclub 1] ten aanzien van buitenlandse chapters, zoals verdachte gedaan heeft, onder de reikwijdte van het verbod, omdat die gedragingen in Nederland zijn verricht en daarmee bijdragen aan de voortzetting van [motorclub 1] in Nederland. Al met al heeft verdachte een substantieel aandeel gehad in de voortzetting van [motorclub 1] . Dit leidt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
[medeverdachte 2][medeverdachte 2] maakte deel uit van de chatgroep [groepschat 1] en liet zich daarmee door [medeverdachte 6] op de hoogte houden van zaken die [motorclub 1] betreffen, zoals uitvaarten en de instructies die daarover aan de leden gegeven worden. Ook maakte hij deel uit van de chatgroep [groepschat 2] , die uitsluitend bestemd was voor Kapikanes binnen [motorclub 1] . In de periode van 3 oktober 2022 tot en met 12 januari 2023 heeft hij meerdere gesprekken gevoerd met de gebruiker van het account [accountnaam 40] . Daarin werd hij onder meer geïnformeerd over een uitvaart, de accounts van twee leden, een (lokale) promo op 8 oktober 2022 en een kennistoetsafname. Op de vraag van [medeverdachte 6] op 10 december 2022 of men moet blijven als er een Malessy op een clubavond is, antwoordde [medeverdachte 2] dat men uit respect een respectabele tijd moet blijven. In zijn woning is verder een zeer grote hoeveelheid kleding en accessoires van [motorclub 1] aangetroffen.
Op grond van al deze omstandigheden kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte 2] een actieve bijdrage heeft geleverd aan het instandhouden van de structuur, cultuur en het beleid van [motorclub 1] . Het verweer dat dit alleen gericht was op het buitenland, waar [motorclub 1] niet verboden is, slaagt niet, omdat de hiervoor omschreven gedragingen gericht zijn geweest op Nederland. Al met al heeft hij een substantieel aandeel gehad in de voortzetting van [motorclub 1] . Dit leidt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
[medeverdachte 6]
heeft de chatgroep [groepschat 1] aangemaakt om [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te informeren over uitvaarten en andere aangelegenheden aangaande [motorclub 1] . Verder hield hij andere leden op de hoogte van personen die al dan niet op vrijwillige basis uit [motorclub 1] waren vertrokken en of deze no contact waren. Hij maakte verder deel uit van de chatgroep [groepschat 3] . Daarin vroeg hij hoe het zat met het heffen van contributie. [medeverdachte 6] stelde aan [medeverdachte 1] een vraag over de regel hoe lang je moet blijven op een clubavond en informeerde hem over een meeting en installatie van een nieuwe president. In zijn woning zijn enkele kledingstukken met patches met het opschrift [motorclub 1] en losse patches met opschrift [motorclub 1] aangetroffen. Verder is [medeverdachte 6] op YouTube zichtbaar als één van de aanwezigen op de uitvaart van de vice-president. Hij heeft daar gesproken in full-colors.
Op grond van al deze omstandigheden kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte 6] een actieve bijdrage heeft geleverd aan het instandhouden van de structuur, cultuur en het beleid van [motorclub 1] . Het verweer dat dit alleen gericht was op het buitenland, waar [motorclub 1] niet verboden is, slaagt niet, omdat de hiervoor omschreven gedragingen gericht zijn geweest op Nederland. Al met al heeft hij een substantieel aandeel gehad in de voortzetting van [motorclub 1] . Dit leidt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
[medeverdachte 4]
maakte deel uit van de chatgroep [groepschat 3] . Ook was hij lid van de chatgroep [groepschat 5] . In de chatgroep [groepschat 3] heeft hij berichten gestuurd die gaan over de stand van zaken van bepaalde buitenlandse chapters, heeft hij gereageerd op de aankondiging dat iedere zes weken teamparties gehouden zullen worden met de mededeling dat hij zal zorgen voor de aanwezigheid van alle hangarounds en pp (rechtbank: prospects) en dat hij dit bericht verder zal verspreiden in een andere chatgroep. Daarnaast heeft hij aan lagere leden instructies gegeven over de verplichte aanwezigheid bij een meeting en over het bijwonen van een uitvaart van een roadcaptain. Verder heeft [medeverdachte 4] een bericht verstuurd over de wijze waarop de leden (van [motorclub 1] ) [supportgroep motorclub 1] bij de Bigtwin motorshow moesten bijstaan. In zijn woning zijn enkele kledingstukken van [motorclub 1] aangetroffen.
Op grond van al deze omstandigheden kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte 4] een actieve bijdrage heeft geleverd aan het instandhouden van de structuur, cultuur en het beleid van [motorclub 1] . Het verweer dat dit alleen gericht was op het buitenland, waar [motorclub 1] niet verboden is, slaagt niet. Ten eerste is een groot deel van de gedragingen, zoals hierboven omschreven, gericht geweest op Nederland. Daarnaast valt het actief bezighouden met het beleid van [motorclub 1] ten aanzien van buitenlandse chapters, zoals [medeverdachte 4] gedaan heeft, onder de reikwijdte van het verbod, omdat die gedragingen in Nederland zijn verricht en daarmee bijdragen aan de voortzetting van [motorclub 1] in Nederland. Al met al heeft verdachte een substantieel aandeel gehad in de voortzetting van [motorclub 1] . Dit leidt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
[medeverdachte 5]
was lid van de chatgroepen [groepschat 3] , [groepschat 5] en [groepschat 4] . In de chatgroep [groepschat 3] heeft hij berichten gestuurd die gingen over het regelen van feesten van [motorclub 1] . Op
19 september 2022 heeft hij met een duimpje gereageerd op de aankondiging van een promo met kennistoets op 8 oktober 2022. Op 22 september 2022 vroeg hij de gebruiker van het account [accountnaam 40] om voor een vergadering een aantal agendapunten (over Suriname, een hesje, update van Spanje en tienjarig bestaan van meerdere landen) te noteren. Op
5 oktober 2022 deelde [medeverdachte 5] een lijst met chapters met daarachter de naam van de verantwoordelijke Nomad. Op 10 oktober 2022 ontving hij van [accountnaam 40] verschillende foto’s van banners met betrekking tot feesten en evenementen van [motorclub 1] . Op 11 oktober 2022 vroeg [accountnaam 40] hem: “Adres vanavond is die camping toch? Wij 20:00 uur en [motorclub 10] 21:00 uur?”, waarop [medeverdachte 5] antwoordde met “yes bro”. Verder is in zijn woning een aantal emblemen van [motorclub 1] en een pakket emblemen [motorclub 1] aangetroffen.
Op grond van al deze omstandigheden kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte 5] een actieve bijdrage heeft geleverd aan het instandhouden van de structuur en cultuur van [motorclub 1] . Het verweer dat dit alleen gericht was op het buitenland, waar [motorclub 1] niet verboden is, slaagt niet. Ten eerste is een groot deel van de gedragingen, zoals hierboven omschreven, gericht geweest op Nederland. Daarnaast valt het actief bezighouden met het beleid van [motorclub 1] ten aanzien van buitenlandse chapters, zoals [medeverdachte 5] gedaan heeft, onder de reikwijdte van het verbod, omdat die gedragingen (deels) in Nederland zijn verricht en daarmee bijdragen aan de voortzetting van [motorclub 1] in Nederland. Al met al heeft [medeverdachte 5] een substantieel aandeel gehad in de voortzetting van [motorclub 1] . Dit leidt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
[medeverdachte 8]
maakte deel uit van [groepschat 6] , genaamd [groepschat 6] . In deze chatgroep werden [motorclub 1] gerelateerde gesprekken gevoerd. Op 2 oktober 2022 verzocht de gebruiker van het account [accountnaam 50] aan [medeverdachte 8] om een aankondiging over een end of bike season party door te zetten naar die andere RC’s (rechtbank: roadcaptains) met PGP. Op diezelfde dag stuurde [medeverdachte 8] dit bericht door in de chatgroep [groepschat 6] . Op 3 oktober 2022 vroeg [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 4] : “[motorclub 1] hesje mee toch?” waarop [medeverdachte 4] antwoordde: “ja”. Op 10 oktober 2022 gaf de gebruiker van het account [accountnaam 53] aan [medeverdachte 8] door dat “er morgen een NP-meeting is”. [medeverdachte 8] vroeg daarop of hij mee moest, waarop [accountnaam 53] antwoordde: “Ja hij zij rc en sgt”. [medeverdachte 8] gaf vervolgens aan dat hij er zou zijn.
Op grond van al deze omstandigheden kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte 8] een actieve bijdrage heeft geleverd aan het instandhouden van de structuur en cultuur van [motorclub 1] . Het verweer dat dit alleen gericht was op het buitenland, waar [motorclub 1] niet verboden is, slaagt niet, omdat de hiervoor omschreven gedragingen gericht zijn geweest op Nederland. Al met al heeft [medeverdachte 8] een substantieel aandeel gehad in de voortzetting van [motorclub 1] . Dit leidt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
[medeverdachte 3][medeverdachte 3] maakte deel uit van de chatgroep [groepschat 2]. Hij was ook lid van de chatgroep [groepschat 1] en liet zich daarmee door [medeverdachte 6] op de hoogte houden van zaken die [motorclub 1] betroffen, zoals uitvaarten en de instructies die daaromtrent aan de leden gegeven werden. Op 20 november 2022 vroeg de gebruiker van het account [accountnaam 40] aan hem of hij nog een complete set colors had liggen voor een Kapikane-uitvoering, zodat hij die via President Amsterdam kon laten ophalen voor [persoon 14], waarop [medeverdachte 3] antwoordde dat hij alles had liggen, op een enkele balk na. In de woning van [medeverdachte 3] zijn bij de doorzoeking diverse kledingstukken, nieuwe patches, visitekaartjes en overige artikelen met daarop verwijzingen naar [motorclub 1] aangetroffen. Bij de doorzoeking van de woning van de zwager van [medeverdachte 3] , boven zijn zaak, is eveneens kleding met opschrift van [motorclub 1] aangetroffen. Op
14 januari 2023 vroeg de gebruiker van het account [accountnaam 51] : “i think we need to introduce a rule that all members pay a amount to the annual euro run, can you please take up on a meeting N meeting in NL” waarop [medeverdachte 3] reageerde met: “it’s been also 5 years ago that the countrys paid there contribution to the club.” Zoals hierboven al is genoemd, heeft [medeverdachte 3] ook op 12 december 2022 aangegeven dat de regel is dat contributie wordt betaald. Verder is hij op YouTube zichtbaar als één van de aanwezigen op de hierboven genoemde uitvaart.
Op grond van al deze omstandigheden kan geconcludeerd worden dat [medeverdachte 3] een actieve bijdrage heeft geleverd aan het instandhouden van de structuur, cultuur en het beleid van [motorclub 1] . Het verweer dat dit alleen gericht was op het buitenland, waar [motorclub 1] niet verboden is, slaagt niet, omdat de hiervoor omschreven gedragingen gericht zijn geweest op Nederland. Al met al heeft [medeverdachte 3] een substantieel aandeel gehad in de voortzetting van [motorclub 1] . Dit leidt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
[verdachte]
Op 14 oktober 2022 deelde [medeverdachte 4] aan [verdachte] mee dat alle Deense broeders geboekt hadden naar Ambon. Op 6 november 2022 deed [medeverdachte 4] verslag aan [verdachte] over een confrontatie met een andere motorclub. Verder berichtte [medeverdachte 1] over de aanhouding door de politie van een aantal leden van [motorclub 2] .
[medeverdachte 1] liet weten dat ze een advocaat hadden geregeld, waarop [verdachte] antwoordde dat ze konden beginnen en vroeg hem op de hoogte te houden. Voor het overige is er in het procesdossier geen berichtgeving van en aan [verdachte] over [motorclub 1] gerelateerde zaken aangetroffen. Dit terwijl de conversatie tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] uit meer dan 6.000 berichten bestaat. [verdachte] maakte verder geen deel uit van de hiervoor genoemde chatgroepen of van andere chatgroepen waarin [motorclub 1] gerelateerde zaken werden besproken. Ook voor het overige is geen bewijs aangetroffen dat [verdachte] een aandeel heeft gehad in de voortzetting van [motorclub 1] . De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat dat niet kan worden bewezen. Dit leidt tot vrijspraak van het tenlastgelegde.
[medeverdachte 7]
Op 8 oktober 2022 berichtte [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 5] : “via de E19 ri Antwerpen staat thv afslag 4 politiepost. Dus hoe dan ook, neem afslag 3 om bij het clubhuis van [chapter motorclub 1 5] te geraken, waarop [medeverdachte 5] antwoordde: “ik ga niet, kan niet naar België ivm voorwaardes”.
Op 15 oktober 2022 zei [medeverdachte 7] tegen [medeverdachte 5] : “sinds wanneer hebben we vrouwelijke support in Spanje” (rechtbank: dit gaat over een foto van een vrouw met nummer 19 op de achterkant van haar shirt). Op 1 december 2022 stuurde de gebruiker van het account [accountnaam 52] aan [medeverdachte 7] : “ik begrijp dat de colors van [motorclub 2] bad company bij jou zijn. Fabriek heeft een blunder gemaakt door ze mee te sturen naar [motorclub 6] klopt het dat ze nu bij jou zijn?” Daarop antwoordde [medeverdachte 7] : “Ja zijn ze. Zulke blunders moeten ze niet weer maken, als ze bij andere waren terecht gekomen hadden we probleem gehad”. [accountnaam 52] zei vervolgens: “Lang gesprek gehad met fabriek. Niets mag meer naar NL gestuurd wat met colors te maken heeft. [motorclub 1] of gerelateerd. Supportclubs kon wel maar heb ik punt achter gezet.” Vervolgens stuurde [medeverdachte 7] zijn adres in België door, alwaar de kleding opgehaald kon worden.
Op 13 januari 2023 stuurde [persoon 11] via het account [accountnaam 52] aan [medeverdachte 7] het volgende bericht: “Ik heb een spoed opdracht in de naam van de kapi. We hebben 3 complete [supportgroep motorclub 1] sets nodig voor de 26e van [persoon 12] . [medeverdachte 7] antwoordde daarop: “Je hebt vorige week 1 complete set besteld, totaal worden het dus 4? Deze 3 wel [motorclub 7] ?” Daarop antwoordde [persoon 11] : “nee bro Maluku”.
Verder zijn bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 7] in België veel goederen die gerelateerd zijn aan het voortzetten van [motorclub 1] aangetroffen, waaronder kleding met opschrift [motorclub 1] op de voorkant, een vest sgt of arms ; een trui met opdracht 19, een jasje voor vice president Antwerpen, bordje [motorclub 1] Thailand, een [motorclubvestje] costa blanca/spain, een vestje sgt of arms Antwerpen , een vestje kapikane national, en foto’s met [leden motorclub 1] .
Uit het vorenstaande blijkt dat [medeverdachte 7] een groot aandeel heeft gehad in de voortzetting van [motorclub 1] in de ten laste gelegde periode. Hij ontving bestellingen van kleding en in zijn woning zijn veel kledingstukken van [motorclub 1] aangetroffen. Dit heeft echter allemaal in België, waar hij woonde, plaatsgevonden. Uit de verzonden berichten valt niet op te maken dat [medeverdachte 7] activiteiten vanuit Nederland heeft verricht, en ook niet dat zijn activiteiten op Nederland gericht zijn geweest. Weliswaar was [medeverdachte 7] lid van de sergeant groep NL, maar in die groep komt enkel het bericht van [medeverdachte 7] naar voren dat er een andere route moest worden genomen naar Antwerpen. Omdat het voortzetten van een verboden organisatie in België niet strafbaar is gesteld, ontbreekt de dubbele strafbaarheid, zoals neergelegd in artikel 7, eerste lid, Sr. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bij dit vonnis gevoegde bijlage – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
ten aanzien van 71.210644.22, feit 1 subsidiair
in de periode van 3 oktober 2022 tot 17 december 2022 in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een totale hoeveelheid van 2000 stuks/kilogram van een materiaal bevattende (Colombiaanse) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of {een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders
  • voornoemde totale hoeveelheid van 2000 stuks/kilogram gedeeltelijk gefinancierd of laten financieren en
  • in het kader van genoemde activiteiten met elkaar middels cryptocommunicatiedienst EXCLU gecommuniceerd en contact gehad en gehouden en afspraken gemaakt;
(ZD01 | traject 1 26AITI)
ten aanzien van 71.210644.22, feit 2in de periode van 19 december 2022 tot en met 28 december 2022 in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een totale hoeveelheid van 2000 stuks/kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- (
(een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen (sub 1°) en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen (sub 2°) en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of vervoermiddel(en) en/of stof(fen) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) (sub 3°),
hebbende híj, verdachte, en zijn mededaders
-
in het kader van genoemde activiteiten met elkaar middels cryptocommunicatiedienst EXCLU gecommuniceerd en contact gehad en gehouden en overlegd en afspraken gemaakt en geadviseerd en geïnstrueerd en ínformatie gedeeld.
(ZD01 | traject 1 26AITI)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De oplegging van een straf.
De eis van de officieren van justitie
Door de officieren van justitie is een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en oplegging van een geldboete van € 25.000,-.
De officieren van justitie hebben tevens kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e Sr aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de prangende persoonlijke omstandigheden, zoals die blijken uit de brief van verdachte en zijn partner. Verder acht de verdediging oplegging van een geldboete niet wenselijk of opportuun.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van harddrugs (dit betreft zaaksdossier 1). Hij fungeerde daarbij als tussenpersoon/schakel tussen enerzijds zijn mededader die de bestellingen en intekeningen voor het drugstransport regelde en innam, en anderzijds één of meer niet bekend geworden personen die bestellingen deden. Op deze wijze heeft hijtwee drugstransporten van 2.000 en 2.364 kilogram cocaïne mede mogelijk willen maken.
Het is algemeen bekend dat de handel in harddrugs de maatschappij grote schade berokkent. Niet alleen brengt het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico's met zich mee voor de gebruikers, ook kunnen deze drugs leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving. Verslaafde gebruikers plegen geregeld misdrijven om aan geld te komen om in hun verslaving te voorzien. Ook mag als bekend worden verondersteld dat de productie en handel in harddrugs merendeels het werkterrein is van nationale en internationale - niet zelden elkaar beconcurrerende - criminele netwerken, die daarmee grote winsten maken en die ter bescherming van hun illegale belangen de toepassing van verregaande vormen van geweld niet schuwen.
Kortom, de productie van en handel in harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een grote negatieve invloed. Aan al deze negatieve effecten heeft verdachte een bijdrage geleverd. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerdere gevangenisstraffen heeft opgelegd gekregen voor onder meer geweldsdelicten en vuurwapenfeiten. Verder is hij in 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank zal die veroordeling niet in strafverzwarende zin meewegen, omdat dat vonnis nog niet onherroepelijk is.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat een gevangenisstraf niet alleen voor verdachte ernstige gevolgen heeft, maar ook (en misschien wel vooral) voor zijn gezin, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden die de verdachte naar voren heeft gebracht, hoe schrijnend ook, onvoldoende aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden. Deze omstandigheden hebben verdachte er ook niet van weerhouden de tenlastegelegde feiten te plegen.
De op te leggen straf
Voor de bewezenverklaarde feiten kent de rechtspraak geen specifieke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft daarom verder aansluiting gezocht bij straffen die door andere rechtbanken of gerechtshoven in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank zal een aanmerkelijk lichtere straf opleggen dan de door de officieren van justitie gevorderde straf, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de invoer van 2.000 kilogram cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en voortzetting van een verboden organisatie. Ook de rol van verdachte bij de voorbereidingshandelingen ten aanzien van de twee cocaïnetransporten acht de rechtbank substantieel kleiner dan het openbaar ministerie hem toedicht. De rechtbank kan uit de bewijsmiddelen namelijk niet afleiden dat verdachte samen met zijn mededader het voortouw heeft genomen in het regelen en opzetten van die transporten. En ook niet dat hij zelf een bestelling heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding hiernaast nog een geldboete op te leggen, zoals door de officieren van justitie is gevorderd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de officieren van justitie hebben aangekondigd een ontnemingsprocedure aanhangig te gaan maken.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De voorlopige hechtenis.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit om de voorlopige hechtenis op te heffen en subsidiair om de vordering van de officieren van justitie af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De voorlopige hechtenis van verdachte is op 20 juli 2023 (na 101 dagen voorarrest) door de rechtbank geschorst. Aan haar beslissing heeft de rechtbank toen ten grondslag gelegd dat er geen enkel zicht was op een inhoudelijke behandeling en dat dit met zich meebrengt dat de ernst van de verdenkingen en de ernst van de feiten het nog langer voortduren van de voorlopige hechtenis niet langer rechtvaardigen. Inmiddels heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en is verdachte schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder voor de feiten waarvoor de voorlopige hechtenis was bevolen. Hieruit volgt dat de rechtbank de ernstige bezwaren die tot de voorlopige hechtenis van deze (inmiddels bewezenverklaarde) feiten hebben geleid nog steeds aanwezig acht. Hoewel niet is gebleken dat verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis aan strafbare feiten schuldig heeft gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank de recidivegrond nog steeds van toepassing. Uit het procesdossier blijkt immers dat verdachte zich al geruime tijd begeeft in een milieu waar het morele kompas is ingesteld op het plegen van drugsfeiten. Het is algemeen bekend dat met de handel in verdovende middelen in relatief korte tijd veel geld wordt verdiend. Gelet op het georganiseerde verband en het lucratieve karakter is het naar algemene ervaringsregels dan ook bijzonder lastig om zich uit dergelijke activiteiten terug te trekken. Voor zover de verdediging heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen, wordt dat verzoek gelet op het voorgaande dan ook afgewezen.
Nu verdachte bij vonnis van vandaag is veroordeeld tot een gevangenisstraf die de duur van de reeds ondergane voorarrest te boven gaat en hij dus nog een deel moet uitzitten, wegen de belangen van de maatschappij bij de detentie van verdachte in zwaar. Maar in de aangedragen persoonlijke omstandigheden, het feit dat verdachte (voor zover de rechtbank bekend) zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis niet heeft misdragen, en de geringe resterende straf die verdachte nog moet uitzitten zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen om een eventuele berechting in hoger beroep in vrijheid af te kunnen wachten. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis onder dezelfde voorwaarden zal blijven voortduren tot het moment dat er in deze zaak een onherroepelijke vonnis dan wel arrest is gewezen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht alsmede op artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het wijzen van dit vonnis rechtens gelden.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart
niet bewezenhetgeen verdachte onder
feit 1 primair in de zaak met parketnummer 71.210644.22en hetgeen onder
feit 1 en feit 2 in de zaak met parketnummer 71.192754.23is ten laste gelegd en
spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde onder
feit 1 subsidiair en feit 2 in de zaak met parketnummer 71.210644.22is ten laste gelegd
bewezenzoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven;

ten aanzien van 71.210644.22, feit 1 subsidiair:

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit

ten aanzien van 71.210644.22, feit 2:

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden;
beveeltdat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 4 februari 2025.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[medeverdachte 1] (71.210639.22, feit 1 primair/subsidiair en feit 2), [verdachte] (71.210644.22, feit 1 primair/subsidiair en feit 2), [medeverdachte 4] (71.072542.23, feit 1 primair/subsidiair en feit 2 ), [medeverdachte 3] (71.021365.23, feit 1 primair/subsidiair en feit 2), [medeverdachte 5] (71.021408.23, feit 1 primair/subsidiair en feit 2), [medeverdachte 6] (71.021392.23, feit 1 primair/subsidiair en feit 2) en [medeverdachte 7] (71.02142.23, feit 1 primair/subsidiair en feit 2).
2.[medeverdachte 1] (71.192684.23, feit 1), [verdachte] (71.192754.23, feit 1), [medeverdachte 4] (71.192689.23, feit 1), [medeverdachte 8] (71.192740.23, feit 1), [medeverdachte 2] (71.192672.23, feit 2), [medeverdachte 3] (71.192694.23, feit 3), [medeverdachte 5] (71.192747.23, feit 1), [medeverdachte 6] (71.192704.23, feit 3) en [medeverdachte 7] (71.192765.23, feit 3).
3.[medeverdachte 1] (71.192684.23, feit 2), [verdachte] (71.192754.23, feit 2), [medeverdachte 4] (71.192689.23, feit 2), [medeverdachte 8] (71.192740.23, feit 2), [medeverdachte 2] (71.192672.23, feit 3), [medeverdachte 3] (71.192694.23, feit 4), [medeverdachte 5] (71.192747.23, feit 2), [medeverdachte 6] (71.271983.23) en [medeverdachte 7] (71.192765.23, feit 4).