ECLI:NL:RBOBR:2025:537

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
C/01/407476 / EX RK 24-124
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek in deelgeschil letselschade wegens gebrek aan contact tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure betreffende letselschade. Verzoekster, die letsel heeft opgelopen als gevolg van een ongeval op 29 april 2020, heeft de rechtbank verzocht om te verklaren dat verweerster aansprakelijk is voor de schade en om een voorschot van € 10.000,- te betalen. Verweerster is echter niet verschenen in de procedure en heeft geen standpunt ingenomen. De rechtbank oordeelt dat de deelgeschilprocedure niet bedoeld is voor situaties waarin partijen geen contact met elkaar hebben gehad en er geen inhoudelijke standpunten zijn uitgewisseld. Hierdoor kan de rechtbank niet beoordelen of een beslissing op het verzoek van verzoekster kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster af, omdat het onvoldoende feitelijk en juridisch onderbouwd is. Daarnaast wordt overwogen dat het verzoek onterecht is ingediend, aangezien er geen sprake is van vastgelopen onderhandelingen. De rechtbank concludeert dat de verzoeken van verzoekster moeten worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rekestnummer: C/01/407476 / EX RK 24-124
Beschikking in deelgeschil van 31 januari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. H.J. Oosterhagen,
tegen
[verweerster],
te [plaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerster] ,
niet in de procedure verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 10 producties
- de oproepingsbrief van 25 september 2024
- de mondelinge behandeling van 6 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vervolgens is de datum voor de uitspraak bepaald op 31 januari 2025.

2.De zaak in het kort

2.1.
[verzoekster] stelt dat zij letsel heeft opgelopen als gevolg van een ongeval met een scooter waarop zij als passagier meereed, en zij vraagt de rechtbank om in deelgeschil te bepalen dat [verweerster] , die de scooter bestuurde, aansprakelijk is en haar een voorschot van € 10.000,- aan schadevergoeding moet betalen. [verweerster] is niet verschenen in deze procedure en haar standpunt is niet bekend. De rechtbank wijst het verzoek van [verzoekster] af.

3.Het verzoek en het (ontbrekende) verweer

3.1.
[verzoekster] vraagt de rechtbank om in een uitspraak in deelgeschil:
I. voor recht te verklaren dat [verweerster] aansprakelijk is voor de gevolgen van het verkeersongeval dat [verzoekster] op 29 april 2020 is overkomen en dat [verweerster] gehouden is de door [verzoekster] geleden schade te vergoeden,
II. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 10.000,- op de door [verzoekster] geleden en/of te lijden schade,
III. de kosten die verband houden met het opstellen en indienen van het verzoekschrift en de overige werkzaamheden in verband met de onderhavige procedure te begroten op € 6.348,87,
IV. [verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te voldoen: het griffierecht, de kosten van de deurwaarder ad € 97,57 en de kosten voor het opvragen van medische informatie ad € 111,05.
3.2.
Aan haar verzoek (sub I en II) legt [verzoekster] kort gezegd het volgende ten grondslag.
Op 29 april 2020 zijn [verzoekster] en [verweerster] betrokken geraakt bij een verkeersongeval in Nuenen. Zij zaten samen op een scooter - [verweerster] als bestuurder en [verzoekster] achterop als passagier - en [verweerster] reed een kruispunt op. Op dat kruispunt kwam [verweerster] in botsing met (de aanhanger van) een auto die het kruispunt van rechts naderde. De bestuurder van de auto had voorrang, maar die heeft [verweerster] hem niet verleend. Door de botsing kwamen [verweerster] en [verzoekster] ten val. [verzoekster] heeft als gevolg hiervan meerdere fracturen en ernstig (blijvend) beenletsel opgelopen. Zij heeft tien weken in het ziekenhuis gelegen, waar zij meerdere keren is geopereerd. [verzoekster] kan weer lopen maar kan haar been nog altijd niet belasten zoals voor het ongeval. Ook had zij letsel aan haar rechterpols. Achteraf is het [verzoekster] gebleken dat de scooter waarop [verweerster] reed niet aan haar toebehoorde, dat zij geen geldig rijbewijs had, en dat zij (mogelijk) onder invloed was van drugs tijdens het ongeval.
3.3.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [verzoekster] een foto getoond van het kruispunt, met daarop met pijlen aangegeven van welke kant de scooter kwam en van welke kant de auto. Verder heeft zij enkele stukken overgelegd over haar medische situatie in de periode van na het ongeval tot in 2022.
3.4.
[verzoekster] heeft [verweerster] bij aangetekende advocatenbrief van 6 mei 2024 aansprakelijk gesteld en de aansprakelijkstelling vervolgens op 24 juli 2024 aan [verweerster] in persoon laten betekenen door een deurwaarder. [verzoekster] stelt dat [verweerster] hierop nooit heeft gereageerd.
3.5.
Op 14 augustus 2024 heeft [verzoekster] haar verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Op 20 augustus 2024 heeft de rechtbank dit verzoekschrift doorgestuurd naar [verweerster] met het verzoek haar verhinderdata op te geven met het oog op de te plannen mondelinge behandeling. Een reactie daarop is uitgebleven. Op 25 september 2024 heeft de rechtbank een oproep voor de mondelinge behandeling aangetekend aan [verweerster] verstuurd. Deze oproep is de volgende dag door [verweerster] in ontvangst genomen, maar ook daarop heeft [verweerster] niet gereageerd: een verweerschrift is niet ingediend en [verweerster] is ook niet op de zitting verschenen.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoekster] is een verzoek in deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2.
De deelgeschilprocedure is bedoeld om partijen die met elkaar in onderhandeling zijn over de afwikkeling van een letselschade, en daarbij in een impasse raken omdat zij het over een bepaalde kwestie niet eens kunnen worden, te helpen om - met een deelbeslissing van de rechter over die kwestie - de onderhandelingen weer te kunnen voortzetten. Dat veronderstelt dus dat partijen met elkaar in onderhandeling zijn.
4.3.
De deelgeschilprocedure is niet in het leven geroepen voor situaties waarin partijen geen enkel contact met elkaar hebben gehad en over en weer geen inhoudelijke standpunten hebben ingenomen over bijvoorbeeld de aansprakelijkheid, de schade of de causaliteit. De rechter in deelgeschil kan in een dergelijk geval geen zinnige uitspraak doen over de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden, tussen partijen een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten (artikel 1019z Rv). Er is in dat geval geen taak weggelegd voor de deelgeschilrechter [1] .
4.4.
In de hier voorliggende zaak heeft [verzoekster] naar eigen zeggen geen enkel contact gehad met [verweerster] over haar letselschadeclaim en is niet bekend welke standpunten [verweerster] over die claim inneemt.
4.5.
In de overgelegde medische informatie heeft de rechtbank gelezen dat [verweerster] en [verzoekster] ten tijde van het ongeval partners waren. De revalidatiearts, die [verzoekster] zag op 14 december 2020, samen met [verweerster] , schrijft in haar rapport:
“Omgeving: Verloofd, wonen niet officieel samen, maar sinds ongeluk wonen ze samen. Mevr. woonde voorheen bij haar oom, maar kan hier met de rolstoel niet naar binnen. Vanaf januari gaan ze samenwonen en in februari trouwen.”Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] op vragen van de rechtbank hierover verklaard dat zij inderdaad samenwoonde met [verweerster] , maar dat zij de relatie met [verweerster] direct na het ongeval heeft beëindigd, omdat zij toen allerlei dingen hoorde over [verweerster] die zij niet wist, onder meer dat [verweerster] geen rijbewijs had. [verzoekster] heeft verklaard dat zij nog wel enige tijd bij [verweerster] is blijven wonen omdat zij nergens anders heen kon. [verweerster] verleende mantelzorg en ging ook mee naar artsen die [verzoekster] bezocht in verband met het bij het ongeval opgelopen letsel. Volgens [verzoekster] had zij nog contact met [verweerster] tot in 2022, daarna niet meer. De aansprakelijkstelling is ruim na die tijd verstuurd.
4.6.
Uit deze verklaringen van [verzoekster] bij de mondelinge behandeling blijkt dat zij na het ongeval nog nauw contact heeft gehad met [verweerster] , gedurende een langere periode. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het daarom voor de hand om aan te nemen dat [verzoekster] tot op zekere hoogte bekend is met het standpunt van [verweerster] over hoe het ongeval is gebeurd en wat haar rol daarbij was. [verzoekster] heeft over het standpunt van [verweerster] echter niets naar voren gebracht, niet in het verzoekschrift en ook niet bij de mondelinge behandeling.
4.7.
Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] verklaard dat zij graag met [verweerster] samen tot een oplossing was gekomen, en dat zij het deelgeschil aanhangig heeft gemaakt in de hoop dat als de aansprakelijkheid van [verweerster] , althans de onrechtmatigheid van haar handelen, door een rechterlijke beslissing komt vast te staan, dat zij dan met [verweerster] zal kunnen spreken over de afwikkeling van de schade.
4.8.
De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure niet is bedoeld om de wederpartij onder druk te zetten om aansprakelijkheid te erkennen of onderhandelingen te voeren [2] . Onder omstandigheden kan een deelgeschil worden ingezet om een weigerachtige partij aan de onderhandelingstafel te krijgen [3] . Als die partij vervolgens in de procedure verschijnt, kunnen alsnog standpunten worden uitgewisseld. Vervolgens is dan de vraag of er voldoende gegevens boven tafel zijn gekomen om een beslissing te kunnen nemen in het deelgeschil, die zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.9.
[verweerster] is niet in de procedure verschenen en er zijn in deze zaak niet alsnog standpunten uitgewisseld. De rechtbank kan dan ook niet beoordelen of een beslissing op het verzoek van [verzoekster] de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dichterbij zal brengen.
4.10.
Daar komt bij dat [verzoekster] haar stellingen over de toedracht en de gevolgen van het ongeval ook te weinig heeft toegelicht en onderbouwd om tot de verstrekkende conclusie te kunnen komen dat [verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de beweerdelijke schade van [verzoekster] voor minimaal een bedrag ter hoogte van het gevorderde voorschot van € 10.000,-. Het enige wat er ligt zijn de beknopte stellingen van [verzoekster] . Nadere gegevens over het ongeval en over de rol die [verweerster] daarbij heeft gespeeld, ontbreken. Er zijn bijvoorbeeld door [verzoekster] geen gegevens van de politie overgelegd, of getuigenverklaringen. Ook de schade waarvoor zij een voorschotbetaling vraagt, heeft [verzoekster] onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [verzoekster] niets naar voren gebracht over haar persoonlijke situatie (is er sprake van verlies van arbeidsvermogen, welke kosten zijn gemaakt etc.) en heeft zij onder meer ook geen gegevens verstrekt over haar medische situatie vanaf 2022.
4.11.
Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] het standpunt ingenomen dat, nu [verweerster] niet in de procedure is verschenen, de verstektoets moet worden toegepast. Het verzoek zou moet worden toegewezen, tenzij dit verzoek de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De rechtbank verwerpt dit standpunt. De verstektoets waar [verzoekster] op doelt is te vinden in artikel 139 Rv en is geschreven voor de dagvaardingsprocedure. De deelgeschilprocedure is een verzoekschriftprocedure. Daarvoor ontbreekt een vergelijkbare bepaling.
4.12.
De rechtbank concludeert dat het verzoek sub I en II van [verzoekster] moet worden afgewezen. Door onbekendheid met de inhoudelijke standpunten van [verweerster] kan de rechtbank niet beoordelen of toewijzing van het verzoek kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv) en het verzoek is bovendien volstrekt onvoldoende feitelijk en juridisch onderbouwd.
4.13.
Over het verzoek sub III en IV van [verzoekster] , inzake de kosten van het deelgeschil, overweegt de rechtbank het volgende.
4.14.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Dit is alleen dan anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dan blijft begroting van de kosten achterwege.
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een onnodig en onterecht ingediend verzoek. Voor [verzoekster] moet op voorhand duidelijk zijn geweest dat het verzoek geen enkele kans van slagen had, nu van vastgelopen onderhandelingen met [verweerster] helemaal geen sprake is - wat op zichzelf een reden is voor afwijzing van het verzoek - en [verzoekster] haar stellingen bovendien volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. Voor haar aanname dat in dit geval de verstektoets zou gelden, heeft [verzoekster] geen steun kunnen vinden in het recht.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken door mr. E.J.C. Adang op 31 januari 2025.

Voetnoten

1.zie o.a. rechtbank Midden-Nederland 29 maart 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2319 en rechtbank Limburg 12 augustus 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:10501.
2.zie rechtbank Midden-Nederland 24 september 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:4404
3.zie rechtbank Rotterdam 30 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8161