In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 1 augustus 2025, wordt de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld die is opgelegd aan eiser, die feitelijk parkeerder is. Eiser had een parkeervergunning, maar heeft zijn voertuig niet aangemeld in de vereiste parkeerapp, waardoor zijn vergunning niet geldig was. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2025 een naheffingsaanslag van € 81,20 opgelegd aan [naam] B.V., bestaande uit € 2,40 parkeerbelasting en € 78,80 aan naheffingskosten. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag in de uitspraak op bezwaar van 18 maart 2025. Eiser stelde beroep in tegen deze beslissing.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, aangezien eiser op het moment van parkeren op de hoogte was van de verplichting om betaald te parkeren. De rechtbank benadrukte dat de voorwaarden van de parkeervergunning, waaronder het digitaal aanmelden van het kenteken, essentieel zijn voor de geldigheid van de vergunning. Eiser erkende dat hij zijn voertuig niet had aangemeld, wat leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank kon geen coulance toepassen, omdat de wet geen ruimte biedt voor matiging van de naheffingsaanslag op basis van persoonlijke omstandigheden, tenzij er sprake is van uitzonderlijke situaties, wat hier niet het geval was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het griffierecht niet terugontving. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 augustus 2025.