ECLI:NL:RBOBR:2025:4860

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
25/160
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en bezwaarprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd op 1 augustus 2025, wordt de naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 78,70 aan eiseres beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 6 december 2024 een naheffingsaanslag opgelegd, bestaande uit € 2,00 parkeerbelasting en € 76,70 aan naheffingskosten. Eiseres maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag in de uitspraak op bezwaar van 17 december 2024. Eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om parkeerbelasting te betalen, maar de rechtbank oordeelde dat de parkeerplaats duidelijk was aangewezen als betaald parkeren. Eiseres had voldoende tijd om de parkeerapparatuur te activeren, maar deed dit pas na de constatering van de parkeercontroleur. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar aan eiseres terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 6 december 2024 aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 78,70 opgelegd (de naheffingsaanslag), bestaande uit € 2,00 parkeerbelasting en € 76,70 naheffingskosten.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
1.3.
Met de uitspraak op bezwaar van 17 december 2024 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.4.
Namens eiseres is nogmaals bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar heeft dit bezwaar doorgezonden aan de rechtbank als beroep tegen de bestreden uitspraak.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Feiten

2. Op 29 november 2024 stond het voertuig van eiseres (met het kenteken [kenteken]) geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres]. De parkeercontroleur heeft op 29 november 2024 omstreeks 10:23 uur geconstateerd dat de auto van eiseres geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
3.1.
Namens eiseres is gesteld dat er geen aanwijzingsbesluit is op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven een heffingsambtenaar heeft aangewezen. Dit betoog mist feitelijke grondslag. In het dossier bevindt zich het ‘Aanwijzingsbesluit (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand, toezichthouders Brp en belastingfunctionarissen 2022’ dat op 1 december 2022 is gepubliceerd. [2] Verder is de bestreden uitspraak in mandaat gedaan door M. Schepers, medewerker Handhaving, die daartoe bevoegd was op grond van het (zich eveneens in het dossier bevindende) Mandaatbesluit heffings- en invorderingsambtenaar 2023. [3]
3.2.
Namens eiseres is gesteld dat de plaats waar zij heeft geparkeerd niet is aangewezen als plaats waar tegen betaling geparkeerd mag worden. Dit betoog slaagt niet. Uit de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2024 [4] en het daarop gebaseerde Aanwijsbesluit en uitwerkingsbesluit parkeren juni 2024 [5] blijkt genoegzaam dat deze parkeerplaats is aangewezen als plaats waar tegen betaling geparkeerd mag worden.
3.3.
Ook is namens eiseres gesteld dat uit de dossierstukken zou blijken dat onduidelijk was dat ter plaatse parkeerbelasting verschuldigd was. Dit betoog slaagt niet. Eiseres stond naast een parkeerautomaat geparkeerd. Reeds uit de aanwezigheid van een parkeerautomaat nabij de parkeerplaats kan de verplichting om parkeerbelasting te voldoen voldoende blijken. [6] In dit geval stond de parkeerautomaat voldoende nabij de parkeerplaats van eiseres zodat uit de aanwezigheid daarvan voor haar voldoende duidelijk kon zijn dat zij parkeerbelasting verschuldigd was. Daar komt bij dat eiseres zelf in haar bezwaarschrift het volgende heeft gezegd: “
Ik heb via de app EasyPark mijn parkeerticket gewoon netjes betaald. Op het tijdstip waarop ik de boete heb ontvangen, was ik net aangekomen en nog bezig om de app te activeren. Ik zat op dat moment nog in de auto, ik neem aan dat ik hier gewoon de kans voor krijg om de app te activeren.” Uit wat eiseres zelf heeft geschreven volgt logisch dat het voor haar kenbaar was dat zij ter plaatse parkeerbelasting was verschuldigd, omdat het anders niet logisch is dat zij parkeerbelasting wilde voldoen.
3.4.
Verder is de rechtbank het met de heffingsambtenaar eens dat eiseres ook voldoende tijd is gegund om de parkeerapparatuur – in dit geval de parkeerapplicatie van EasyPark – in werking te stellen. De heffingsambtenaar vindt dat voor een geval als dit een termijn van vijf minuten redelijk is [7] en de rechtbank kan dat volgen. Uit de naheffingsaanslag volgt dat om 10:23 uur is geconstateerd dat de auto van eiseres geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Uit de door eiseres overgelegde parkeerbevestiging van EasyPark blijkt dat zij de parkeerapplicatie pas om 10:30 uur in werking heeft gesteld.
3.5.
Overigens is het ongeacht het tijdsverloop ook zo dat eiseres onverwijld na het parkeren voortdurend uitvoeringshandelingen moet verrichten totdat de parkeerbelasting is betaald of de aanmelding op een bezoekersparkeervergunning is voltooid. [8] Uit het onder 3.2. weergegeven betoog van eiseres begrijpt de rechtbank dat eiseres zegt dat zij in de 7 minuten tussen 10:23 uur en 10:30 uur voortdurend genoemde uitvoeringshandelingen heeft verricht. De rechtbank volgt dat niet. In het dossier zitten foto’s die gemaakt zijn vanuit de scanauto om 10:23 uur. Daarop is in de auto op de bestuurdersstoel een vrouw waarneembaar die – zo lijkt het – met haar mobiele telefoon bezig is. De rechtbank gaat ervan uit dat deze vrouw eiseres is. Op de foto’s die de nadien ter plaatse gekomen parkeercontroleur in diezelfde minuut heeft gemaakt is niemand meer in de auto waarneembaar. Het betoog van eiseres dat zij in haar auto nog bezig was de parkeerapp in werking te stellen toen de naheffingsaanslag werd opgelegd mist dan ook feitelijke grondslag.
3.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Wat namens eiseres verder is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4. Namens eisers is verzocht om op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een aantal met name genoemde stukken te overleggen. Genoemde bepaling is echter niet van toepassing op de fase van beroep. In beroep is de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb verplicht om op verzoek van de rechtbank de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van bedoeld verzoek van de rechtbank de volgens hem op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden (door die in het digitale dossier te plaatsen). Eiseres heeft vervolgens niet gesteld en de rechtbank is ook niet gebleken dat er op de zaak betrekking hebbende stukken ten onrechte niet zijn toegezonden door de heffingsambtenaar.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Gemeenteblad 2022, nr. 533907.
3.Gemeenteblad 2023, nr. 378250.
4.Gemeenteblad 2023, nr. 518509.
5.Gemeenteblad 2024, nr. 333361.
6.Hoge Raad 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3126, overweging 3.2.
7.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9379, overweging 4.9.
8.Gerechtshof Den Haag 30 oktober 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2055, overweging 5.2.1.