In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Almere tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had de naheffingsaanslag voor parkeerbelasting, opgelegd aan belanghebbende op 18 april 2015, herroepen. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag van € 61,50 opgelegd, waarvan € 2,50 aan belasting en € 59 aan kosten. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd dat de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren was voldaan.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak beoordeeld. Het Hof constateerde dat de auto van belanghebbende om 16:06 uur geparkeerd stond, terwijl de registratie van de parkeerbelasting pas om 16:09 uur was gestart. Het Hof oordeelde dat er een redelijke termijn moet zijn voor het in werking stellen van de parkeerapplicatie, maar dat deze termijn in dit geval was overschreden. De heffingsambtenaar had foto’s overgelegd die bevestigden dat de auto op het moment van de naheffingsaanslag niet door belanghebbende werd bestuurd.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht had opgelegd, omdat de parkeerbelasting niet bij aanvang van het parkeren was voldaan. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.