ECLI:NL:GHARL:2016:9379

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
16/00273
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en redelijke termijn voor inwerkingstelling parkeerapplicatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Almere tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had de naheffingsaanslag voor parkeerbelasting, opgelegd aan belanghebbende op 18 april 2015, herroepen. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag van € 61,50 opgelegd, waarvan € 2,50 aan belasting en € 59 aan kosten. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd dat de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren was voldaan.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak beoordeeld. Het Hof constateerde dat de auto van belanghebbende om 16:06 uur geparkeerd stond, terwijl de registratie van de parkeerbelasting pas om 16:09 uur was gestart. Het Hof oordeelde dat er een redelijke termijn moet zijn voor het in werking stellen van de parkeerapplicatie, maar dat deze termijn in dit geval was overschreden. De heffingsambtenaar had foto’s overgelegd die bevestigden dat de auto op het moment van de naheffingsaanslag niet door belanghebbende werd bestuurd.

Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht had opgelegd, omdat de parkeerbelasting niet bij aanvang van het parkeren was voldaan. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00273
uitspraakdatum:
15 november 2016
Uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaarvan de
gemeente Almere(hierna: de heffingsambtenaar
)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 januari 2016, nummer UTR 15/4087, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] V.O.F.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ter zake van het parkeren op 18 april 2015 te Almere een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 61,50, bestaande uit € 2,50 aan belasting en € 59 aan kosten ter zake van het opleggen van die naheffingsaanslag.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 januari 2016 gegrond verklaard, de naheffingsaanslag herroepen en de heffingsambtenaar gelast een proceskostenvergoeding en het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] namens belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
[In] 2015 heeft [A] , vennoot van belanghebbende (hierna: [A] ), de auto met het kenteken [0-YYY-00] geparkeerd aan de Landdrostdreef in Almere.
2.2
De Landdrostdreef is aangewezen als plaats waar tegen betaling mag worden geparkeerd. De parkeercontroleur van de gemeente Almere heeft geconstateerd dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan. Aan belanghebbende is om 16:06 uur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2.3
Belanghebbende heeft gegevens overgelegd waaruit volgt dat voor de in 2.1 genoemde auto op 18 april 2015 via Parkmobile voor de periode van 16:09 uur tot 17:28 uur parkeerbelasting is voldaan.
2.4
In zijn bezwaarschrift van 6 mei 2015 tegen de naheffingsaanslag schrijft belanghebbende:
“Er zitten 3 minuten verschil tussen uw naheffing en mijn parkeeractie. Dat is de normale tijd die noodzakelijk is om parkeerge[ge]vens in te voeren, wat uiteraard IN de auto plaatsvond.”
2.5.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het door de heffingsambtenaar aangevoerde bewijs - de naheffingsaanslag met daarop de enkele verklaring van de parkeercontroleur dat er geen kaartje zichtbaar was -, in het licht van het tegenbewijs van belanghebbende - diens verklaringen omtrent de aanmelding via Parkmobile -, onvoldoende is om de naheffingsaanslag in stand te houden. Daarbij heeft de Rechtbank er gewicht aan toegekend dat de heffingsambtenaar geen foto’s van de auto heeft overgelegd zodat niet kan worden vastgesteld of [A] ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag in de auto zat.
2.6
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar foto’s overgelegd.
2.7
In het verweerschrift schrijft [A] :
“Ik heb ervan [Hof: bedoeld is: van de onderhavige procedure] geleerd dat wanneer ik parkmobile inschakel met de app, erop te wachten dat hij inderdaad actief is. En het blijkt dat het soms even kan duren voordat dit gebeurd. Voorheen heb ik te goeder trouw de app ingeschakeld en ben uit de auto gestapt.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar beantwoordt deze bevestigend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot een ongegrond beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Op grond van artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.2
Ingevolge artikel 234, eerste lid, van de Gemeentewet wordt de parkeerbelasting, bedoeld in artikel 225, eerste lid, onder a, van die wet geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze.
4.3
Ingevolge artikel 234, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet, wordt als het op aangifte voldoen van parkeerbelasting uitsluitend aangemerkt: het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto van belanghebbende om 16:06 uur op de in 2.1 aangegeven plaats stond geparkeerd en dat ter zake van het parkeren van de auto, gezien het tijdstip en de plaats van het parkeren, parkeerbelasting was verschuldigd. Evenmin is in geschil dat belanghebbende vanaf 16:09 parkeerbelasting heeft voldaan.
4.5
Het Hof dient te beoordelen of de parkeerbelasting bij aanvang is voldaan. Volgens vaste jurisprudentie dient de parkeerder een redelijke termijn te worden gegund die nodig is om de parkeerapparatuur - in dit geval de parkeerapplicatie van Parkmobile - in werking te stellen. De vraag die beantwoord dient te worden is of in dit geval de redelijke termijn is overschreden.
4.6
De heffingsambtenaar heeft verklaard dat de werkinstructie van parkeercontroleurs voorschrijft dat allereerst wordt gecontroleerd of de parkeerautomaten functioneren, vervolgens of er in de auto een kaartje wordt aangetroffen en zo niet, of van een parkeervergunning of ontheffing sprake is. Is dat evenmin het geval, dan wordt daarna het kenteken ingescand om te controleren of via belparkeren parkeerbelasting is voldaan. Als ook geen parkeerbelasting via belparkeren is voldaan, worden foto’s van de auto genomen en worden de gegevens voor de naheffingsaanslag vastgesteld. In het naheffingsaanslagdocument worden eventuele bijzonderheden vermeld door de parkeercontroleur. Het tijdstip dat is vermeld op de naheffingsaanslag, is het tijdstip waarop het document van de naheffingsaanslag wordt afgesloten.
4.7
Het Hof is van oordeel dat, ook al heeft de heffingsambtenaar bij de parkeercontroleur niet specifiek voor de onderhavige naheffingsaanslag kunnen achterhalen of de gehele procedure conform de in 4.6 genoemde werkinstructie is gevolgd, het aannemelijk is dat de handelingen die zijn verricht ter zake van het vaststellen van de onderhavige naheffingsaanslag, zoals het maken van foto’s en het inkloppen van de gegevens voor de naheffingsaanslag, enkele minuten in beslag hebben genomen. Dan is de conclusie gerechtvaardigd dat de auto minimaal reeds enkele minuten vóór 16:06 stond geparkeerd. Vaststaat dat de registratie door Parkmobile drie minuten later, om 16:09 is gestart. Dit betekent dat tussen het parkeren van de auto en de registratie door Parkmobile minstens vijf minuten moeten zijn verstreken.
4.8
Uit de door de heffingsambtenaar in hoger beroep overgelegde foto’s maakt het Hof op, in weerwil van hetgeen belanghebbende stelt, dat het hier de auto van belanghebbende betreft en tevens dat [A] ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet in de auto is waar te nemen. De twijfels die belanghebbende over de authenticiteit van de foto’s heeft, deelt het Hof niet mede vanwege de nummering onderaan de pagina’s van het brondocument waarin de naheffingsaanslag is vastgesteld. Uit die nummering leidt het Hof af dat de foto’s onderdeel uitmaken van het door de parkeercontroleur om 16:06 uur afgesloten naheffingsdocument. Dat [A] op de foto’s niet in de auto is waar te nemen is in overeenstemming met hetgeen [A] in het verweerschrift in hoger beroep heeft geschreven alsmede zijn verklaring ter zitting, dat hij de applicatie in de auto inschakelde en vervolgens de auto uitstapte zonder te controleren of de applicatie is geactiveerd.
4.9
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende, in de persoon van [A] , de parkeerapplicatie niet binnen een redelijke termijn heeft geactiveerd nu tussen het parkeren van de auto en de start van de registratie minstens vijf minuten zijn verstreken. Voor het geval de applicatie pas een aantal minuten na activering is gestart met de registratie - hetgeen het Hof onwaarschijnlijk acht gelet op de verklaringen van [A] ter zitting dat de registratie normaliter direct aanvang neemt en het internetbereik in Almere geen onregelmatigheden vertoont - , is het Hof van oordeel dat dit voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen. De enkele activering van de applicatie zonder te controleren of de registratie is gestart, kan naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat zoals bedoeld in artikel 234, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet.
4.1
De omstandigheid dat op een later moment, namelijk vanaf 16:09 uur, ter zake van het parkeren van de auto alsnog parkeerbelasting is voldaan, neemt niet weg dat niet bij aanvang van het parkeren parkeerbelasting is voldaan. Nu de parkeerbelasting niet bij aanvang is voldaan, komt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. J.A. Monsma, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 november 2016
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(J.H. Riethorst) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 16 november 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.