ECLI:NL:GHDHA:2024:2055

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
BK-24/50
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting en medische omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 22 december 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft bevestigd. De naheffingsaanslag van € 68,50 was opgelegd omdat de auto van belanghebbende op 13 juli 2022 zonder geldige parkeervergunning was geparkeerd. Tijdens de controle om 17:25 uur bleek dat er geen parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de auto 19 minuten later was aangemeld voor een bezoekersparkeervergunning, maar de Rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overmacht, ondanks de medische omstandigheden van de ex-partner van belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij werd gesteld dat de parkeerbelasting onverwijld moet worden voldaan en dat de omstandigheden van belanghebbende niet voldoende waren om de naheffingsaanslag te vernietigen. Het Hof oordeelde dat de aanmelding van de auto voor de bezoekersparkeervergunning niet tijdig was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de late aanmelding rechtvaardigden. De uitspraak van het Hof werd op 30 oktober 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-24/50

Uitspraak van 30 oktober 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: H. Oldenhof)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 december 2023, nummer SGR 22/7306.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 68,50 bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten ter zake van de naheffingsaanslag.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk, met dagtekening 16 augustus 2024, ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 september 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 13 juli 2022 om 17.25 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken
[kenteken] (de auto) geparkeerd ter hoogte van [adres] te [woonplaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van die gemeente aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2.2.
Tijdens een controle op vorengenoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond en dat ook geen parkeerbelasting was voldaan.
2.3.
Om 17:44 uur op die dag is de auto voor een bezoekersparkeervergunning aangemeld.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“5. Volgens de gebruiksvoorwaarden die aan het kenteken-parkeren voor bezoekers zijn verbonden, dient het kenteken van het voertuig van de bezoeker aangemeld te zijn.
Het aan- en afmelden kan via de website ( [website] ). Op het moment van de naheffingsaanslag was de auto niet aangemeld. Eiser heeft dan ook niet voldaan aan de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden. Er is dan geen sprake van parkeren met een vergunning.[1]
6. Parkeerbelasting is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren en dient onverwijld te worden voldaan. Het is daarbij vaste jurisprudentie dat een belastingplichtige wel een, afhankelijk van de omstandigheden, redelijke tijd moet worden gegund voor het verrichten van de handelingen die voor het betalen van de parkeerbelasting nodig zijn (de zogenoemde uitvoeringshandelingen). Hetzelfde heeft te gelden voor het parkeren met een bezoekersvergunning. Aan het begrip ‘uitvoeringshandelingen’ moet een strikte uitleg worden gegeven. Het moet namelijk gaan om handelingen waaruit blijkt dat een aanvang wordt gemaakt met het betalen van parkeerbelasting.[2] De uitvoeringshandelingen moeten voorts onverwijld nadat de auto is geparkeerd worden gestart en voortgezet.
7. Tussen de controle en het aanmelden van de auto zijn 19 minuten verstreken. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij al even binnen was toen hij aan de ex-partner vroeg of de aanmelding was gelukt. Gelet op het voorgaande, kan niet worden geoordeeld dat eiser (en zijn ex-partner) bij voortduring bezig zijn geweest met uitvoeringshandelingen. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
8. Voor zover eiser heeft verzocht om coulance, heeft verweerder gesteld in de onderhavige omstandigheden geen aanleiding te zien de naheffingsaanslag te vernietigen. Nu toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet aan de beoordeling van de rechtbank is onderworpen, kan de rechter niet anders dan verweerder hierin volgen.
9. Parkeerbelasting is voorts een zogenoemde objectieve belasting, waarbij opzet en schuld geen rol spelen en in beginsel geen rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Slechts in bijzondere gevallen kan strikte naleving van de regels met betrekking tot de verschuldigdheid van parkeerbelasting redelijkerwijs niet van de parkeerder worden gevergd (zogenoemde overmacht). Van overmacht is in dit geval geen sprake.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.
2 Hoge Raad 28 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU5160.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Niet in geschil is dat de auto op het moment van de parkeercontrole om 17.25 uur stond geparkeerd in een gebied waar, op het moment van parkeren, alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een parkeervergunning mocht worden geparkeerd. Evenmin is in geschil dat de auto nog niet aangemeld stond met een bezoekersparkeervergunning op dat tijdstip, maar dat dit 19 minuten later wel het geval was. Belanghebbende heeft aangevoerd dat er iets misging bij het aanmelden voor de bezoekersvergunning door zijn ernstig zieke ex-partner en dat hij daar pas later achter kwam. Een en ander had tot gevolg dat de auto op het moment van de parkeercontrole nog niet voor een bezoekersparkeervergunning was aangemeld maar 19 minuten later wel. Er is geen sprake geweest van onwil.
5.2.1.
Voor een niet op kenteken afgegeven parkeervergunning, zoals de bezoekersparkeervergunning van de ex-partner van belanghebbende, geldt dat de parkeervergunning geldig is op het moment dat het kenteken van een bezoeker wordt aangemeld. Het is vaste jurisprudentie dat een belanghebbende onverwijld na het parkeren en voortdurend uitvoeringshandelingen moet verrichten totdat de parkeerbelasting is betaald of de aanmelding op een bezoekersparkeervergunning is voltooid.
5.2.2.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende onbetwist gesteld dat hij onmiddellijk na het parkeren zijn ex-partner heeft gebeld en haar heeft gevraagd de auto aan te melden op haar bezoekersparkeervergunning. Die aanmelding is, naar niet in geschil is, niet gelukt. Pas enige tijd nadat belanghebbende in het appartement van zijn ex-partner was aangekomen heeft hij gevraagd of de aanmelding was gelukt. Toen bleek dat dat niet het geval was, is de auto alsnog aangemeld. Op dat moment waren 19 minuten verstreken tussen het moment waarop de scanauto had geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald en ook geen sprake was van parkeren met een vergunning. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden kan niet gezegd worden dat belanghebbende vanaf het moment van parkeren tot het moment waarop de auto werd aangemeld op de bezoekersparkeer-vergunning van zijn ex-partner voortdurend uitvoeringshandelingen heeft verricht. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
5.2.3.
Dit zou slechts anders kunnen zijn indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat het niet aanmelden van de auto op de bezoekersparkeervergunning niet aan belanghebbende (of zijn ex-partner) is te wijten. Belanghebbende voert in dat verband aan dat sprake is van medische omstandigheden bij zijn ex-partner waardoor de auto pas na 19 minuten is aangemeld. Waarom die medische omstandigheden ertoe hebben geleid dat de ex-partner van belanghebbende de auto niet kon aanmelden heeft belanghebbende echter, ook nadat hem daarom ter zitting is gevraagd, niet toegelicht. Zonder afbreuk te willen doen aan de ernst van die situatie is het feit dat de ex-partner van belanghebbende ernstig ziek is, zonder nadere verklaring, die ontbreekt, geen reden om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat het niet aanmelden van de auto niet aan belanghebbende (of zijn ex-partner) is te wijten.
5.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd uit overwegingen van coulance. Op grond van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 231, lid 1 en lid 2, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet is het tegemoetkomen aan onbillijkheden van overwegende aard bij de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen voorbehouden aan burgemeester en wethouders. Het Hof kan hierover niet oordelen.
5.4.
Belanghebbendes standpunt dat geen sprake is van onwil om parkeerbelasting te betalen kan hem niet baten. Parkeerbelasting is een objectieve heffing die aanknoopt bij parkeren. De subjectieve bedoeling van de belastingplichtige speelt daarbij geen rol.
Slotsom
5.5.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 30 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.