ECLI:NL:RBOBR:2025:4783

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
25/895, 25/1621 en 25/1622
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de voorwaarden voor geldigheid van een parkeervergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 1 augustus 2025, met zaaknummers SHE 25/895, SHE 25/1621 en SHE 25/1622, wordt de rechtmatigheid van drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting beoordeeld. De eiser, die een parkeervergunning had, had zijn voertuig niet aangemeld in de vereiste parkeerapp, waardoor zijn vergunning niet geldig was. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2025 de naheffingsaanslagen opgelegd, die bestonden uit parkeerbelasting en naheffingskosten. Eiser maakte bezwaar, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslagen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had gehandeld, aangezien de voorwaarden voor de parkeervergunning duidelijk waren gecommuniceerd. Eiser had niet voldaan aan de voorwaarden, waardoor de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. De rechtbank kon geen rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, omdat de wet geen ruimte biedt voor matiging van de naheffingsaanslagen op basis van dergelijke omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar er echter op dat hij wel de mogelijkheid heeft om coulance toe te passen, wat in deze situatie wellicht gepast zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 25/895, SHE 25/1621 en SHE 25/1622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2025 in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar terecht drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft opgelegd.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 25 februari 2025 aan [eiser] drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting van telkens € 81,20 opgelegd (de naheffingsaanslagen), bestaande uit € 2,40 parkeerbelasting en € 78,80 naheffingskosten.
1.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
1.3.
Met de uitspraak op bezwaar van 11 maart 2025 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Op 21 januari 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in [woonplaats]. De parkeercontroleur heeft op 21 januari 2025 omstreeks 14:07 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Vervolgens is de eerste naheffingsaanslag opgelegd. Het beroep tegen deze (met de bestreden uitspraak gehandhaafde) naheffingsaanslag is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/895.
2.2.
Op 27 januari 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in [woonplaats]. De parkeercontroleur heeft op 27 januari 2025 omstreeks 14:35 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Vervolgens is de tweede naheffingsaanslag opgelegd. Het beroep tegen deze (met de bestreden uitspraak gehandhaafde) naheffingsaanslag is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/1621.
2.3.
Op 31 januari 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] in [woonplaats]. De parkeercontroleur heeft op 31 januari 2025 omstreeks 11:39 uur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder een geldig parkeerbewijs. Vervolgens is de derde naheffingsaanslag opgelegd. Het beroep tegen deze (met de bestreden uitspraak gehandhaafde) naheffingsaanslag is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/1622.
2.4.
De hiervoor genoemde parkeerplaatsen aan de [adres] zijn aangewezen als plaats waar tegen betaling geparkeerd mag worden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd aan [eiser], maar eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. In de rechtspraak van de Hoge Raad is aanvaard dat ook de feitelijk parkeerder gerechtigd is om tegen de naheffingsaanslag bezwaar te maken. [2] Niet in geschil is dat eiser de parkeerder is van het voertuig. Hij was daarom gerechtigd om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslagen en beroep in te stellen tegen de bestreden uitspraak.
4. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd. De beroepen zijn dan ook ongegrond. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen van dit oordeel zijn.
4.1.
Eiser stelt niet ter discussie dat hij op het moment dat hij zijn auto parkeerde wist dat ter plaatse een verplichting gold om betaald te parkeren, maar vindt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte opgelegd zijn omdat hij een parkeervergunning had.
4.2.
Aan [eiser] is op 9 december 2024 een parkeervergunning verleend om vanaf 9 december 2024 tot en met 31 maart 2024 te parkeren in [adres]. In de parkeervergunning staat onder andere (in vetgedrukte letters):
“Activeren
Om gebruik te kunnen maken van uw parkeervergunning moet u nog een parkeeractie starten in 2Park. Dit doet u door uw kenteken aan te melden in 2Park. Let op! Zonder deze activatie in 2Park is de vergunning niet geldig.”
4.3.
Eiser stelt dat hij een parkeervergunning heeft om op de in overwegingen 2.1. tot en met 2.3. genoemde data en tijdstippen op de aldaar genoemde parkeerplaatsen te parkeren. Dit is juist en dat wordt door de heffingsambtenaar ook niet bestreden.
4.4.
Volgens eiser was voor hem niet (voldoende) duidelijk dat hij het te parkeren voertuig ook moest aanmelden in de parkeerapp om van de vergunning gebruik te maken. Gelet op de in overweging 4.2. geciteerde tekst uit de parkeervergunning kan de rechtbank daar niet in mee gaan.
4.5.
Voor zover eiser (ook) bedoelt te zeggen dat de parkeervergunning geldig is zonder aanmelding in de parkeerapp, volgt de rechtbank hem daarin niet. De heffingsambtenaar wijst terecht op rechtspraak van de Hoge Raad waarin is overwogen dat geen sprake is van parkeren met een parkeervergunning op het moment dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van die vergunning. [3] Uit de in overweging 4.2. geciteerde vergunningsvoorwaarde volgt dat het niet registreren van een parkeeractie in de parkeerapp 2Park betekent dat de vergunning niet geldig is. Daarom had eiser bij aanvang van het parkeren parkeergeld moeten betalen. Omdat eiser dit niet heeft gedaan zijn de naheffingsaanslagen in zoverre terecht opgelegd.
4.6.
Eiser wijst er nog op dat hij er pas achter kwam dat hij het voertuig in de parkeerapp moest registreren toen hij de naheffingsaanslagen (allemaal op dezelfde datum) binnenkreeg. Ook wijst eiser erop dat hij nieuw is en niet goed wist hoe de vergunning werkte. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee verzoekt om vanwege zijn persoonlijke omstandigheden de naheffingsaanslag te matigen of op nihil te stellen. De rechtbank kan dat verzoek goed begrijpen, omdat bij het opleggen van een boete rekening kan worden gehouden met persoonlijke omstandigheden. Maar hoewel de naheffingsaanslag parkeerbelasting door veel mensen als een boete wordt ervaren, is die dat juridisch gezien niet [4] en kan die daar ook niet mee worden gelijkgesteld. [5] Als – zoals in dit geval – is komen vast te staan dat eiser ten onrechte geen parkeergeld heeft betaald, dan is dat juridisch voldoende om de naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen. De wet biedt de rechter geen ruimte om vanwege persoonlijke omstandigheden de naheffingsaanslag te matigen of op nihil te stellen. [6] Dat is slechts anders als sprake is van een uitzonderlijke geval waarin eiser niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. [7] Van zo’n geval is niet gebleken.
4.7.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
4.8.
Wel merkt de rechtbank nog het volgende op. De heffingsambtenaar heeft juridisch gezien juist gehandeld, en dat is ook het enige wat de rechtbank in deze zaak mag beoordelen. Wel vraagt de rechtbank zich af of de heffingsambtenaar – die wel bevoegd is om coulance toe te passen – deze zaak niet beter op een andere manier op had kunnen lossen. De naheffingsaanslagen zijn allemaal op dezelfde datum opgelegd, zodat eiser niet de gelegenheid had naar aanleiding van één naheffingsaanslag zijn vergissing te ontdekken en zijn voertuig alsnog te registreren in de parkeerapp. Het ligt – zoals gezegd – op eisers weg om zijn voertuig in de parkeerapp te registreren. Maar de heffingsambtenaar had die boodschap ook aan eiser kunnen overbrengen door na bezwaar bijvoorbeeld uit coulance slechts één van de naheffingsaanslagen te handhaven. Dat zou goed in de huidige tijdgeest passen, waarin van de overheid responsief bestuur wordt verwacht. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar er tot slot op dat deze uitspraak er voor hem niet aan in de weg staat om alsnog tot coulance te besluiten. De rechtbank wijst eiser erop dat de heffingsambtenaar daar geheel vrij in is en niet toe verplicht is.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op
1 augustus 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Hoge Raad 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6508, overweging 4.4.
3.Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336, overweging 3.2.
4.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.1.1. tot en met 5.1.3.
5.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.2.1.
6.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.4. en overweging 5.6.2. tot en met 5.6.5.
7.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.1. tot en met 5.4.3.