ECLI:NL:RBOBR:2025:466

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23/902
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van een verzoek om herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet met betrekking tot perceelsgrenzen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet beoordeeld. Eiser had op 11 juli 2022 een verzoek ingediend bij de bewaarder van het kadaster, dat op 31 augustus 2022 werd afgewezen. Eiser stelde dat er een fout was gemaakt bij de inmeting van de erfgrens, wat leidde tot een onjuiste vaststelling van de perceelsgrenzen. De rechtbank oordeelt dat de bewaarder artikel 7t van de Kadasterwet onjuist heeft toegepast. De rechtbank stelt vast dat er geen verschil is tussen de gegevens in de basisregistratie en de brondocumenten, maar dat de landmeter een misslag heeft begaan bij de inmeting van de perceelsgrens. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de bewaarder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Eiser krijgt een vergoeding voor zijn proceskosten van € 1.814,– en het griffierecht van € 184,– moet aan hem worden terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. R.V. Lie-A-Lien)
en

de bewaarder van het kadaster en de openbare registers (hierna: de bewaarder)

(mr. P.A.M. Schamp).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:

[naam] en

[naam]
(hierna worden zij samen de derde-partij 1 genoemd),
de derde-partij 1 woont in [woonplaats]
(gemachtigde: mr. O.V. Wilkens),
en

[naam] en

[naam]
(hierna worden zij samen de derde-partij 2 genoemd),
de derde-partij 2 woont in [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. G. Willemsen;
hierna worden de derde-partij 1 en de derde-partij 2 ook wel samen de derde-partijen genoemd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet.
1.1.
Met het besluit van 31 augustus 2022 heeft de bewaarder eisers verzoek van
11 juli 2022 om herstel afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 februari 2023 (hierna: het bestreden besluit 1) heeft de bewaarder eisers bezwaar van 10 oktober 2022 tegen het besluit van 31 augustus 2022 ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen het bestreden besluit 1 heeft eiser het nu aan de orde zijnde beroep, bij de rechtbank geregistreerd met nummer SHE 23/902, ingesteld.
1.4.
Op 19 april 2023 heeft de bewaarder volgens hem een besluit op bezwaar genomen, waarin eiser is medegedeeld dat het besluit op bezwaar van 3 juni 2019 is herroepen en dat in de basisregistratie kadaster de grens zal worden hersteld, zodat die komt te liggen in overeenstemming met de aanwijs van partijen (midden raster met aan weerszijden een beukenhaag).
1.5.
De rechtbank heeft eiser met een brief van 23 mei 2023 gevraagd of hij, gelet op het
besluit van 19 april 2023, zijn beroep nog wil handhaven. Hierop heeft eiser op 24 mei 2023 geantwoord dat hij het beroep wil intrekken als de derde-partij 2 geen beroep instelt tegen het besluit van 19 april 2023.
1.6.
De derde-partij 1 heeft op 24 mei 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van
19 april 2023 (hierna: bestreden besluit 2). Dat beroep heeft nummer SHE 23/1366. De derde-partij 2 heeft op 26 mei 2023 ook beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Dat beroep heeft nummer SHE 23/1388.
1.7.
Op 17 augustus 2023 heeft eiser de rechtbank laten weten dat hij zijn beroep niet intrekt,
omdat de derde-partij 2 beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit 2. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om zijn beroep aan te houden tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van de derde-partij 2.
1.8.
De rechtbank heeft [naam] , [naam] , [naam] en
[naam] aangemerkt als derde-partijen en de betreffende partijen hiervan op de hoogte gesteld.
1.9.
De bewaarder heeft op eisers beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.10.
Eiser heeft met brieven van 17 augustus 2024 en 13 november 2024 zijn beroepsgronden aangevuld.
1.11.
De rechtbank heeft eisers beroep samen met de beroepen van de derde-partijen met de
nummers SHE 23/1366 en SHE 23/1388 – in die zaken zijn de derde-partijen eisers en is eiser de derde-partij – op 3 december 2024 op een zitting behandeld. Aan deze zitting hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, de bewaarder, [naam] en de gemachtigde van de derde-partij 2. De derde-partij 1 en zijn gemachtigde hebben met een brief van 2 december 2024 laten weten dat zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn.
1.12.
Op de beroepen van de derde-partijen met de nummers SHE 23/1366 en SHE 23/1388 heeft de rechtbank heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

Wat is er tot nu toe gebeurd?

2. Op 28 september 2012 is met een akte een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend als gemeente [naam] sectie C nummer [nummer] , door Amvest Woningen-Nova Projectontwikkeling B.V. (hierna: Amvest) aan eiser en zijn echtgenote [naam] geleverd. Naar aanleiding van deze akte is het perceel kadastraal bekend als nummer [nummer] gevormd.
2.1.
Op 28 september 2012 is met een akte een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend als gemeente [naam] sectie C nummer [nummer] , door Amvest aan eiser en zijn echtgenote geleverd. Naar aanleiding van deze akte is het perceel kadastraal bekend als nummer [nummer] gevormd.
2.2.
Op 10 maart 2016 zijn door diverse belanghebbenden aan een landmeter van het Kadaster de kadastrale grenzen aangewezen. Uit het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] blijkt dat de derde-partij 1 wel, maar (onder meer) Amvest, eiser en zijn echtgenote niet, bij de aanwijs aanwezig waren. In het relaas van bevindingen is verder, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen
(…)
De grens tussen [nummer] en [nummer] is midden heg.
De grens tussen [nummer] en [nummer] is vanaf de N-hoek van [nummer] in NO-richting naar ijzeren buis.
(…).
2.3.
Omdat (onder meer) Amvest, eiser en zijn echtgenote niet op de aanwijs van 10 maart 2016 aanwezig waren, zijn de aanwijsgegevens (waaronder de hiervoor geciteerde vermelding) met een brief van 19 april 2016 onder andere aan Amvest, eiser en zijn echtgenote voor bedenkingen ter visie voorgelegd. Er zijn geen bedenkingen ingediend.
2.4.
Uit het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] blijkt verder dat de landmeter op 1 augustus 2016 onder meer de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] heeft opgemeten.
2.5.
Omdat de kadastrale noordoostgrens van perceel [nummer] nog niet was aangewezen, heeft, zoals blijkt uit het resultaat van bevindingen met archiefnummer [nummer] , op 13 maart 2018 een aanwijs van die grens plaatsgevonden en heeft de landmeter op 13 april 2018 die grens opgemeten.
2.6.
Met kennisgevingen van 11 april 2019 heeft de bewaarder aan eiser en zijn echtgenote afzonderlijk kenbaar gemaakt dat de grens en de grootte van het perceel [nummer] definitief is vastgesteld. Volgens de bewaarder is de grootte van het perceel 602 m2. Tegen deze kennisgeving heeft eiser op 19 april 2019 bezwaar gemaakt.
2.7.
Met een besluit van 20 mei 2019 heeft de bewaarder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard. Op diezelfde dag heeft eiser bij de bewaarder een nader stuk ingediend. In reactie hierop heeft de bewaarder met een brief van 3 juni 2019 – door de bewaarder geduid als besluit op bezwaar – eiser laten weten dat zijn bezwaar (kennelijk) ongegrond is. Tegen het besluit op bezwaar van 20 mei 2019 noch de brief van 3 juni 2019 zijn rechtsmiddelen aangewend.
2.8.
Op 31 maart 2020 is met een akte perceel [nummer] door de derde-partij 1 aan de derde-partij 2 geleverd.
2.9.
Met een brief van 11 juli 2022 heeft eiser de bewaarder erop gewezen dat het kadaster bij de inmeting van de erfgrens een fout heeft gemaakt, waarbij vermoedelijk een andere groenvoorziening in de tuin van eiser is aangezien voor de haag op de erfgrens. Om die reden heeft eiser de bewaarder verzocht de fout te herstellen door de vaststelling van de grens tussen het perceel [nummer] enerzijds en de percelen [nummer] en [nummer] anderzijds aan te passen.
2.10.
Met het besluit van 31 augustus 2022 heeft de bewaarder het verzoek van eiser van 11 juli 2022 opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet en dat verzoek afgewezen. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.11.
Met het bestreden besluit 1 heeft de bewaarder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Op diezelfde dag, namelijk 9 februari 2023, heeft de bewaarder met een brief aan eiser laten weten dat hij zijn eerdere (kennelijk) ongegrond verklaarde bezwaar van 19 mei 2019 alsnog inhoudelijk zal gaan behandelen en dat in dat kader alle belanghebbenden zullen worden uitgenodigd voor een hoorzitting op het terrein.
2.12.
Op 21 maart 2023 heeft eiser tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.13.
Nadat belanghebbenden op 31 maart 2023 zijn gehoord, heeft de bewaarder met een besluit van 19 april 2023 - naar hij stelt een besluit op bezwaar – aan partijen kenbaar gemaakt dat het bezwaar van eiser van 19 mei 2019 alsnog gegrond is verklaard, het besluit op bezwaar van 3 juni 2019 is herroepen en dat in de basisregistratie kadaster de grens zal worden hersteld, zodat die komt te liggen in overeenstemming met de aanwijs van partijen (midden raster met aan weerszijden een beukenhaag).

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang?
3. De rechtbank gaat op grond van de gedingstukken uit van het volgende.
3.1.
De grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] is op 1 augustus 2016 door een landmeter ingemeten en deze inmeting heeft geresulteerd in de vaststelling van de grens zoals die op de tekening behorende bij het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] staat weergegeven. Destijds zijn de gegevens over deze grens bijgewerkt in de basisregistratie kadaster.
3.2.
Op 31 maart 2023 heeft een landmeter opnieuw de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] ingemeten en die inmeting heeft geresulteerd in de vaststelling van het midden van het raster als grens, zoals weergegeven op de tekening behorende bij het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] . De gewijzigde gegevens over deze grens zijn overeenkomstig het besluit van 19 april 2023 op of omstreeks die dag bijgewerkt in de basisregistratie kadaster.
3.3.
De bewaarder vindt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Hij wijst er daarbij op dat met het besluit van 19 april 2023 materieel gezien geheel aan eisers bedenkingen tegen de in eerste instantie geregistreerde grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] is tegemoetgekomen. De rechtbank volgt de bewaarder niet. Op zich heeft de bewaarder met het besluit van 19 april 2023 een door eiser gewenst besluit genomen, maar dat besluit is nog niet in rechte onaantastbaar geworden. Tegen dat besluit hebben de derde-partijen afzonderlijk beroep ingesteld en die beroepen heeft de rechtbank bij uitspraak van heden niet-ontvankelijk verklaard. Dit omdat het besluit van 19 april 2023 een primair besluit is en de bewaarder dus (nog) een beslissing op de als bezwaarschriften aan te merken beroepschriften moet nemen. Op dit moment is het dan ook nog niet zeker dat het besluit van 19 april 2023 in stand zal blijven. Eiser heeft daarom nog procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Inhoudelijk
4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers verzoek om herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
6. De bewaarder stelt zich op het standpunt dat een verzoek om herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet alleen kan worden gehonoreerd indien er sprake is van een verschil tussen de gegevens in het brondocument (het relaas van bevindingen) en de gegevens in de basisregistratie kadaster. Van een dergelijk verschil is in dit geval geen sprake, omdat uit onderzoek is gebleken dat wat betreft de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] de gegevens in de basisregistratie kadaster overeenkomen met de gegevens in het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] .
7. Eiser voert aan dat wat betreft de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] sprake is van een onjuiste bijhouding van de gegevens in de basisregistratie kadaster. Daarbij wijst hij er (onder meer) op dat hij niet aanwezig is geweest bij de aanwijs van 10 maart 2016, dat de tekening behorend bij het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] niet overeenkomt met de tekening die bij de tervisielegging van 19 april 2016 is verstrekt en dat bij de inmeting van de perceelsgrens op 1 augustus 2016 een meetfout is gemaakt door vermoedelijk een andere groenvoorziening in de tuin van eiser aan te zien voor de haag op de erfgrens.
8. De rechtbank stelt voorop dat de bewaarder op grond van artikel 7t, eerste lid, van de Kadasterwet bevoegd is om op verzoek van een belanghebbende een in de basisregistratie kadaster genoemd gegeven te herstellen. Dat doet de bewaarder op basis van authentieke gegevens. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3610, kan uit de wetsgeschiedenis van artikel 7t van de Kadasterwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 544, nr. 3, blz. 18 en 20) worden afgeleid dat met deze bepaling is beoogd een regeling te bieden voor het op verzoek herstellen van misslagen in de basisregistratie kadaster. Een verzoek tot herstel kan gericht zijn tegen het feit dat de bijwerking zelf onjuist of onvolledig is geschied omdat de bijwerking niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het resultaat van bevindingen. Het verzoek kan niet gericht zijn tegen het resultaat van de bevindingen dat aan de belanghebbende is medegedeeld.
8.1.
De Afdeling heeft in verschillende uitspraken, waaronder in de genoemde uitspraak van 7 december 2022, (vervolgens) overwogen dat het verzoek om herstel kan worden ingewilligd als er een verschil is tussen de bijwerking van de basisregistratie kadaster en de daaraan ten grondslag liggende brondocumenten. Als er daartussen geen verschil is, maar een belanghebbende het niet eens is met het resultaat van de bijwerking, kan een verzoek om herstel niet worden ingewilligd. Uitgaande van dit toetsingskader en nu vaststaat dat wat betreft de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] er geen verschil is tussen de bijwerking van de basisregistratie kadaster en het daaraan ten grondslag liggende brondocument, namelijk het resultaat van bevindingen met archiefnummer [nummer] , kan de rechtbank de bewaarder op zich volgen in zijn standpunt dat het voorliggende verzoek om herstel niet kan worden gewilligd.
8.2.
Echter, uit de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1449, 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1195, en 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2907, volgt ook dat moet worden beoordeeld of de landmeter een misslag heeft begaan bij de inmeting van de grens van de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] overeenkomstig de aanwijs van 10 maart 2016.
8.3.
De rechtbank stelt bij die beoordeling het volgende voorop. Vaststaat dat over (onder meer) de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] op 10 maart 2016 een aanwijs heeft plaatsgevonden, waarbij eiser (en zijn echtgenote) en Amvest niet aanwezig waren. De bewaarder heeft met een ‘tervisielegging ontwerpbesluit’ van 19 april 2016 aan eiser en Amvest laten weten:
  • dat de bij de aanwijs van 10 maart 2016 gegeven informatie overeenkomt met de omschrijving in de notariële akte en dat op grond van deze aanwijs de perceelsgrenzen alvast gevormd kunnen worden;
  • dat de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] wordt omschreven als midden heg tussen [nummer] en [nummer] en de N-hoek van [nummer] in NO-richting naar ijzeren buis tussen [nummer] en [nummer] .
  • dat eiser en Amvest bedenkingen kunnen aanvoeren.
Bij de tervisielegging is een tekening gevoegd waarop is te zien dat de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] een rechte lijn is. De rechtbank stelt met eiser vast dat de op deze tekening weergegeven grens overeenkomt met de grens zoals die is ingetekend op de tekeningen die zijn opgenomen bij de bij de verkoop van de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] behorende leveringsakten (daarin zijn de percelen nog geduid als kavel 5, 6 en 7). Gelet hierop kan de rechtbank eiser volgen dat hij (en ook Amvest) geen aanleiding heeft (hebben) gezien om tegen deze vaststelling van de perceelsgrens bedenkingen in te brengen. Vervolgens heeft de landmeter op 1 augustus 2016 de perceelsgrenzen ingemeten. Deze inmeting heeft geresulteerd in de vaststelling van de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] zoals die is weergegeven op de tekening behorende bij het resultaat van bevindingen met archiefnummer [nummer] . Daarop is te zien dat die grens een knik bevat. Die tekening wijkt dus op dat punt af van de tekening die met de tervisielegging van 19 april 2016 aan eiser en Amvest kenbaar is gemaakt. Niet is gebleken dat de bewaarder vervolgens met een kennisgeving belanghebbenden op de hoogte heeft gesteld van het resultaat van de inmeting van 1 augustus 2016. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het dossier zo’n kennisgeving niet bevat, dat de bewaarder zo’n kennisgeving niet in zijn archief heeft aangetroffen en dat eiser tijdens de zitting heeft verklaard zo’n kennisgeving niet te hebben ontvangen. Daarom zijn naar het oordeel van de rechtbank de gegevens in het relaas van bevindingen met archiefnummer [nummer] , die over de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] in het bijzonder, voor discussie vatbaar. [1] De derde-partijen en de bewaarder betogen (met zoveel woorden) dat het besluit op bezwaar van 3 juni 2019 onherroepelijk is geworden en dat daarmee de vaststelling van de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] in rechte onaantastbaar is geworden. Dat betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zij bij uitspraak van heden heeft geoordeeld dat het gestelde besluit op bezwaar van 3 juni 2019 geen besluit op bezwaar is, maar een nadere motivering van het besluit op bezwaar van 20 mei 2019. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de derde-partijen en de bewaarder met hun betoog het oog hebben op de onherroepelijkheid van het besluit op bezwaar van 20 mei 2019. De bewaarder heeft in dat besluit eisers bezwaar tegen de kennisgeving van 11 april 2019 ongegrond verklaard. Die kennisgeving ziet echter niet op het resultaat van de inmeting van 1 augustus 2016, maar heeft uitsluitend op 1) het resultaat van de inmeting op 13 april 2018 naar aanleiding van een eensluidende aanwijs op 13 maart 2018 van de noordoostgrens van perceel [nummer] en, omdat eerst door die inmeting alle grenzen van dat perceel waren ingemeten, 2) de vaststelling van de grootte van dat perceel. Verder maken noch de kennisgeving van 11 april 2019, noch het besluit op bezwaar van 20 mei 2019 en noch de nadere motivering van 3 juni 2019 duidelijk dat op de bij de tervisielegging van 19 april 2016 gevoegde tekening de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] niet juist is ingetekend. Daarbij komt dat de kennisgeving van 11 april 2019 is gebaseerd op het resultaat van bevindingen met archiefnummer 1482 en uit de daarbij behorende tekening niet valt op te maken dat de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] een knik bevat. Onder deze omstandigheden had eiser tijdens de procedure over de kennisgeving van 11 april 2019 niet erop bedacht hoeven zijn de juistheid van de grens van de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] , zoals deze is ingetekend op de tekening die deel uitmaakt van het resultaat van bevindingen met archiefnummer [nummer] , te controleren.
8.4.
Verder overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de derde-partijen menen, was het op 10 maart 2016 duidelijk dat het midden van het raster als grens is aangewezen. De landmeter heeft immers destijds 1) de grens omschreven als ‘midden heg’ tussen [nummer] en [nummer] en de N-hoek van [nummer] in NO-richting naar ijzeren buis tussen [nummer] en [nummer] en 2) de grens op de tekening, die bij de tervisielegging van 19 april 2016 is gevoegd, als één rechte lijn ingetekend. Uit die omschrijving en tekening van de landmeter volgt duidelijk dat met ‘heg’ raster wordt bedoeld, waarbij in aanmerking is genomen dat Amvest al zo’n twee jaar vóór de aanwijs het desbetreffende raster in één rechte lijn tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] bij wijze van feitelijke grens had geplaatst. Omdat verder tegen de tervisielegging van 19 april 2016 geen bedenkingen zijn aangevoerd, is daarmee het midden van het raster eensluidend als grens aangewezen. Nu vaststaat dat de landmeter op 1 augustus 2016 niet overeenkomstig de aanwijs de grens tussen de percelen [nummer] , [nummer] en [nummer] heeft ingemeten, heeft hij bij deze inmeting een misslag begaan.
8.5.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat de bewaarder artikel 7t van de Kadasterwet onjuist heeft toegepast. Dit betekent dat eiser gelijk heeft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit 1. Gelet op de aard van de gebreken ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het bezwaar te nemen. Om dezelfde reden draagt de rechtbank ook niet aan de bewaarder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wetbestuursrecht, dat de bewaarder een nieuw besluit moet nemen op eisers bezwaar waarbij hij rekening moet houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld. De rechtbank geeft de bewaarder hiervoor zes weken de tijd.
11. Omdat het beroep gegrond is moet de bewaarder het griffierecht aan eiser terugbetalen en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Die vergoeding bedraagt € 1.814,– omdat eisers gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit 1;
 draagt de bewaarder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar waarbij hij rekening moet houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld;
 bepaalt dat de bewaarder het griffierecht van € 184,– aan eiser terug moet betalen;
 veroordeelt de bewaarder tot betaling van € 1.814,– aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 30 januari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de genoemde uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018, rov’s en 5.1 en 5.2 en de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1062, rov 5.