ECLI:NL:RVS:2015:1449

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
201402705/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Vlasblom
  • A.B.M. Hent
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot herstel kadastrale grens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hun beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot herstel van de kadastrale grens door de bewaarder van het kadaster ongegrond werd verklaard. Het verzoek tot herstel was ingediend naar aanleiding van een vermeende uitmetingsfout tussen de percelen van [appellant A] en [derde-belanghebbende]. De rechtbank had geoordeeld dat de bewaarder geen fout had gemaakt en dat [toenmalig eigenaar] geen rechtstreeks belang had bij het besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 september 2014 ter zitting behandeld, waarbij beide appellanten en de bewaarder aanwezig waren.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [toenmalig eigenaar] geen belanghebbende was en dat de kennisgeving aan hem voldoende informatie bood. De Afdeling stelt vast dat de bewaarder een misslag heeft begaan bij de meting van de grens, aangezien de perceelgrens ten onrechte aan de binnenzijde van de muur is ingetekend in plaats van aan de buitenzijde. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek om herstel terecht was ingediend. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van de bewaarder alsnog gegrond. De bewaarder wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellanten.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Kadasterwet, met name artikel 7t, dat de mogelijkheid biedt voor herstel van misslagen in de basisregistratie kadaster. De Afdeling benadrukt dat de bedoeling van de betrokken partijen bij de verkoop van onroerend goed van groot belang is bij de beoordeling van kadastrale geschillen.

Uitspraak

201402705/1/A3.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2014 in zaak nr. 13/2227 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2013 heeft de bewaarder een verzoek van [appellant A] tot herstel van de in het kadaster vermelde grens van het perceel gemeente [plaats] sectie [.] nummer [….], afgewezen.
Bij besluit van 11 maart 2013 heeft de bewaarder het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2014, waar [appellant A], bijgestaan door mr. V.L.M.J. Boitelle, advocaat te Hilversum, en de bewaarder, vertegenwoordigd door mr. M.I. Mollee-ten Hoor, bijgestaan door B. van Elferen, beiden werkzaam bij het kadaster, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Kadasterwet is de kadastrale grens de op basis van inlichtingen van belanghebbenden en met gebruikmaking van de bescheiden, bedoeld in artikel 50, door de Dienst vastgestelde grens tussen percelen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, is de bewaarder, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, belast met het verrichten van inschrijvingen in de openbare registers en het stellen van aantekeningen in die registers.
Ingevolge artikel 7t, eerste lid, voor zover thans van belang, kan een belanghebbende, indien hij gerede twijfel heeft omtrent de juistheid van een in de basisregistratie kadaster opgenomen gegeven dat krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt, onder opgaaf van redenen aan de Dienst een verzoek tot herstel van dat gegeven in de basisregistratie kadaster doen.
Ingevolge artikel 53 vindt bijwerking plaats als bijhouding, dan wel als vernieuwing.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder b, vindt bijhouding, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, plaats op grond van een wijziging als bedoeld in artikel 7n of 7t.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, doet de Dienst, indien een meting noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding, van het voornemen daartoe mededeling aan de personen die volgens de bij de Dienst bekende gegevens als eigenaar, beperkt gerechtigde, met uitzondering van evenwel de hypotheekhouders en de rechthebbenden op erfdienstbaarheden zo die er zijn, of anderszins bij de bijhouding belanghebbenden zijn. De mededeling houdt in elk geval in de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting, zal plaatsvinden.
Ingevolge het derde lid verschaffen de in het eerste lid bedoelde belanghebbenden, indien naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar nodig door aanwijzing ter plaatse, de door deze ambtenaar voor de bijhouding benodigde inlichtingen.
Ingevolge het vierde lid maakt de ambtenaar een relaas van zijn bevindingen, dat mede de door de meting verkregen gegevens bevat.
Ingevolge het vijfde lid vindt de bijhouding mede op grondslag van het relaas van bevindingen plaats indien het eerste tot en met vierde lid toepassing hebben gevonden.
Ingeval de bijhouding waartoe een ingeschreven stuk aanleiding geeft, met betrekking tot een gehandhaafd perceel dan wel een nieuw gevormd perceel is voltooid en heeft geleid tot wijziging of aanvulling van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaar of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding dan wel de grootte van de onroerende zaak waarop het ingeschreven feit betrekking heeft, wordt ingevolge artikel 58, eerste lid, het resultaat van die bijhouding aan belanghebbenden door toezending of uitreiking bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 67, tweede lid, maakt de ambtenaar een relaas van zijn bevindingen. Indien ten behoeve van het onderzoek een meting plaatsvindt, worden de daardoor verkregen gegevens eveneens opgenomen in het relaas van bevindingen.
Ingevolge artikel 73, tweede lid, kan een eigenaar van, of een beperkt gerechtigde met betrekking tot, een onroerende zaak, in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen een verzoek tot splitsing of samenvoeging van percelen doen met betrekking tot die onroerende zaak, indien hij daarbij een redelijk belang heeft. Indien het verzoek afkomstig is van een beperkt gerechtigde moet de eigenaar van die onroerende zaak door de Dienst worden gehoord alvorens tot bijhouding kan worden overgegaan.
Ingevolge het derde lid wint de daarmee belaste ambtenaar, indien naar zijn oordeel nodig, ter plaatse nadere inlichtingen in. Van het voornemen daartoe wordt alsdan mededeling gedaan overeenkomstig artikel 57, eerste lid. Artikel 57, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het vierde lid is artikel 67, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het vijfde lid, vindt, voor zover het verzoek wordt toegewezen, de bijhouding plaats op grondslag van het relaas van bevindingen. Artikel 58, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Met het oog op toekomstige verkoop heeft [toenmalig eigenaar], bij de bewaarder een verzoek ingediend tot splitsing van zijn perceel in twee percelen met nummers 1736 en 1737. Op 14 juni 2005 heeft een aanwijs plaatsgevonden voor de bepaling van de kadastrale grens. Op 29 juni 2005 heeft de landmeter de percelen uitgemeten en daarvan een veldwerk gemaakt. Het perceel nummer 1736 is vervolgens op 6 juli 2005 gesplitst in de nummers 1738 en 1739.
Bij akte van levering van 8 juli 2005 is het perceel nummer 1737 door [toenmalig eigenaar] geleverd aan [appellant A] en [appellant B]. Bij akte van levering van 1 augustus 2005 is perceel nummer 1739 door [toenmalig eigenaar] geleverd aan [derde-belanghebbende].
Bij brief van 3 december 2012 heeft [appellant A] bij de bewaarder een verzoek tot herstel van de in het kadaster vermelde grens van het perceel gemeente [plaats] sectie [.] nummer [….] ingediend. Volgens [appellant A] is sprake van een uitmetingsfout tussen de percelen nummer 1737 en 1739, waardoor een muur van de door hem gekochte garage op het perceel van [derde-belanghebbende] staat.
3. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [toenmalig eigenaar] geen rechtstreeks belang heeft bij het besluit. Daartoe voeren zij aan dat zij een civiele vordering kunnen instellen tegen [toenmalig eigenaar] voor zover zou komen vast te staan dat hij hun niet heeft geleverd wat hij verkocht heeft, namelijk een oprit met een garage, inclusief muren.
3.1. Ter zitting bij de rechtbank hebben [appellant A] en [appellant B] voorts aangevoerd dat dit betoog relevant is om doorslaggevende betekenis toe te kunnen kennen aan de verklaringen van [toenmalig eigenaar]. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant A] desgevraagd volgehouden dat [toenmalig eigenaar] belanghebbende is.
Nu het gewicht van de verklaringen van [toenmalig eigenaar] niet afhankelijk is van diens status als belanghebbende en ook het verkrijgen van een oordeel over dit belang niet van betekenis is voor de beoordeling van het bij de rechtbank bestreden besluit, hebben [appellant A] en [appellant B] geen actueel en reëel belang bij de beoordeling van dit betoog. De Afdeling zal daarom aan dit betoog voorbijgaan.
4. [appellant A] en [appellant B] voeren verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kennisgeving aan [toenmalig eigenaar] voldoende informatie bood om na te gaan of de meting correct was verricht en dat zijn keus om niet na te gaan of de meting correct was verricht en zo nodig bezwaar te maken in deze procedure voor risico van [appellant A] en [appellant B] dient te blijven. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat de bezwaarprocedure niet aan de rechtens te stellen eisen van zorgvuldigheid voldeed. Daarbij wijzen zij erop dat de bewaarder reeds heeft gesteld niet gelukkig te zijn met de omstandigheid dat het veldwerk niet aan belanghebbenden wordt toegezonden en die handelwijze te zullen aanpassen. Volgens [appellant A] en [appellant B] blijkt uit de kadastrale tekening duidelijk dat de grens verspringt ter hoogte van de garage zodat zij en ook [toenmalig eigenaar] ervan mochten uitgaan dat de grens juist was ingetekend, aan de buitenzijde van de garagemuur. Er bestond dan ook geen aanleiding voor [toenmalig eigenaar] om bezwaar te maken.
4.1. Vaststaat dat [toenmalig eigenaar] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de bijwerking van de kadastrale gegevens naar aanleiding van zijn verzoek tot splitsing van het perceel in nummers 1736 en 1737. [toenmalig eigenaar] heeft een kennisgeving ontvangen van de splitsing op zijn verzoek, naar aanleiding waarvan hij kennis heeft genomen van de kadastrale kaart. Dat de kadastrale kaart geen meetgegevens bevat, neemt niet weg dat deze in het veldwerk van 29 juni 2005 zijn weergegeven en [toenmalig eigenaar] de gelegenheid is geboden meer informatie over de resultaten van de verrichte metingen te verkrijgen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat [toenmalig eigenaar] destijds niet is nagegaan of de metingen correct zijn verricht om zo nodig bezwaar te maken, in deze procedure voor risico van [appellant A] en [appellant B] dient te blijven. Er bestaat voorts geen aanleiding om in het kader van deze procedure over een verzoek om herstel als bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet te oordelen over de zorgvuldigheid van de bijwerking van het verzoek tot splitsing destijds.
Het betoog faalt.
5. Voorts voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de bewaarder een fout heeft gemaakt. Daartoe voeren zij aan dat bij een beoordeling achteraf of de interpretatie van een splitsingsopdracht juist is geweest, niet alleen naar de logica, maar ook naar de bedoeling van alle betrokkenen dient te worden gekeken. De koopovereenkomst en leveringsakte zijn duidelijk; [appellant A] en [appellant B] hebben een oprit met garage gekocht, niet een garage met maar drie muren. Voorts heeft de bewaarder de aanwijs kennelijk onvolledig in handschrift opgenomen en naderhand bij de feitelijke uitmeting een interpretatie op de opdracht losgelaten die in strijd is met de logica en de bedoeling van de opdrachtgever.
[appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het veldwerk kan worden afgeleid dat het toenmalige aanwezige bouwsel in ieder geval niet de omvang had van de huidige garage. Daartoe voeren zij aan dat onduidelijk is hoe de rechtbank tot deze conclusie is gekomen, nu de garage tijdens de renovatie niet in omvang is gewijzigd. Volgens [appellant A] en [appellant B] is de bewaarder afgegaan op eenzijdige mededelingen van [derde-belanghebbende]. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte vastgesteld dat de huidige feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie ten tijde van de meting. Volgens [appellant A] en [appellant B] is voorts aannemelijk dat er een fout is gemaakt bij het vaststellen van de perceelgrens en zij onderstrepen de verklaringen van [toenmalig eigenaar] en zijn makelaar dat de landmeter niet overeenkomstig de opdracht van [toenmalig eigenaar] heeft gemeten.
5.1. Blijkens het relaas van bevindingen heeft op 14 juni 2005, in overeenstemming met artikel 57, derde lid, van de Kadasterwet, een aanwijs plaatsgevonden, waarbij [toenmalig eigenaar] als belanghebbende aanwezig was. Het lag destijds op de weg van [toenmalig eigenaar] om na de aanwijs in 2005 te controleren of de grens overeenkomstig zijn aanwijs was ingetekend. Vaststaat dat [toenmalig eigenaar] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze bijwerking van de kadastrale gegevens en dat zowel [appellant A] en [appellant B] als [derde-belanghebbende] niet bij de oorspronkelijke aanwijs betrokken waren. Onder deze omstandigheden kunnen de gegevens neergelegd in het relaas van bevindingen van 14 juni 2005 thans niet meer ter discussie staan. Daaraan kan de omstandigheid dat [toenmalig eigenaar] kennelijk een andere bedoeling heeft gehad, zoals blijkt uit zijn verklaringen en de koopovereenkomst en leveringsakte, namelijk om de volledige garage te verkopen aan [appellant A] en [appellant B], derhalve niet meer afdoen.
5.2. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7t van de Kadasterwet (memorie van toelichting, Kamerstukken II, 2005/06, 30 544, nr. 3, blz. 18 en 20) kan worden afgeleid dat met deze bepaling is beoogd een regeling te bieden voor het ambtshalve of op verzoek herstellen van misslagen.
Gezien hetgeen in 5.1. is overwogen, staat hierna slechts ter beoordeling of de landmeter een misslag heeft begaan bij de meting van de grens overeenkomstig de aanwijs van [toenmalig eigenaar]. In het relaas van bevindingen van 14 juni 2005 is de aangewezen grens omschreven als "kant hek gevel, muur en schutting". Daaruit blijkt evenwel niet wat hier met "muur" is bedoeld. Bij het op 29 juni 2005 opgemaakte veldwerk is uitgegaan van de binnenzijde van de muur. De Afdeling stelt aan de hand van door [appellant A] en [appellant B] overgelegde stukken en verklaringen vast dat de betreffende buitenmuur ten tijde van het opmaken van het veldwerk deel uitmaakte van een garage, althans een gebouw met vier muren. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de bewaarder voorts toegelicht dat naar aanleiding van het door [appellant A] en [appellant B] gemaakte bezwaar door een landmeter controlemetingen zijn verricht die bevestigen dat de desbetreffende buitenmuur nog dezelfde muur is als bij de aanwijs en meting in 2005. Ter zitting bij de Afdeling heeft de bewaarder toegelicht dat het ongebruikelijk is dat het bouwsel niet op het veldwerk is ingetekend en dat de grens bij de garage zoals die nu is, met dak erop, niet overheen kan zijn getrokken. Het is mogelijk dat in 2005 door het bouwsel heen is gemeten, wanneer zich destijds twee ramen of deuren tegenover elkaar in het bouwsel bevonden. Op het veldwerk is door de landmeter echter tevens een hulplijn ingetekend die, zoals de bewaarder ter zitting heeft toegelicht, wordt gebruikt om iets zichtbaar te maken. Uit het veldwerk kan daarom evenmin met zekerheid worden opgemaakt dat door het gebouw heen is gemeten, zo begrijpt de Afdeling. Gezien het vorenstaande bestaat er geen enkele verklaring voor het intekenen van de grens aan de binnenzijde van de desbetreffende buitenmuur. Gelet voorts op de kennelijke bedoeling van [toenmalig eigenaar], [appellant A] en [appellant B] inzake de verkoop van een perceel met daarop een garage met vier muren, is de Afdeling dan ook anders dan de rechtbank van oordeel dat de landmeter in 2005 de aanwijs van [toenmalig eigenaar] onjuist heeft opgevolgd en dat dus sprake is van een misslag in die zin dat op het veldwerk de perceelgrens ten onrechte aan de binnenzijde in plaats van aan de buitenzijde van de bewuste muur is ingetekend. De rechtbank heeft daarom ten onrechte grond gezien voor het oordeel dat de bewaarder het verzoek om herstel als bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet terecht heeft afgewezen
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 maart 2013 van de bewaarder alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens onjuiste toepassing van de artikelen 7t en 54 van de Kadasterwet voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. De bewaarder dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2014 in zaak nr. 13/2227;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de bewaarder van het kadaster en de openbare registers van 11 maart 2013, kenmerk: ticket 0050132475;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de bewaarder van het kadaster en de openbare registers tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.992,14 (zegge: negentienhonderdtweeënnegentig euro en veertien cent), waarvan € 1.960,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de bewaarder van het kadaster en de openbare registers aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Van Deventer-Lustberg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
587.