In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel over de legesheffing voor een omgevingsvergunning. Eiser had een vergunning aangevraagd voor de legalisatie van een dierenverblijf met overkappingen. De rechtbank had eerder op 20 februari 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar een gebrek vertoonde. De heffingsambtenaar kreeg de kans om dit gebrek te herstellen, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet was gebeurd. Hierdoor kon de legesnota slechts gedeeltelijk in stand blijven.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een nieuw belastbaar feit, en dat de legesheffing voor de activiteit 'buitenplanse afwijking' niet in stand kon blijven. De rechtbank heeft de leges voor de activiteit 'Bouwen' beoordeeld en vastgesteld dat de juiste tarieven uit de Legesverordening 2018 van toepassing waren. De rechtbank verlaagde de leges tot € 1.788 en kende eiser immateriële schadevergoeding toe vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De heffingsambtenaar en de Staat werden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan eiser, en de rechtbank heeft het betaalde griffierecht aan eiser vergoed.