ECLI:NL:RBOBR:2025:3111

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
SHE 24/155
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en weigering van Alcoholwetvergunningen voor horecabedrijf op vakantiepark

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd op 3 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de burgemeester van de gemeente Cranendonck om een Alcoholwetvergunning en een APV-exploitatievergunning te verlenen, behandeld. De burgemeester had eerder op 5 juni 2023 de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de leidinggevende niet voldeed aan de eis van goed levensgedrag. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester deze beslissing terecht heeft genomen, gezien de strafbare feiten die aan de leidinggevende zijn toegeschreven, waaronder valsheid in geschrifte en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank benadrukt dat het belang van de veiligheid, openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf voorop staat. De burgemeester heeft de adviezen van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) in zijn besluitvorming betrokken, die concludeerden dat er ernstig gevaar bestond dat de aangevraagde vergunningen zouden worden gebruikt voor strafbare feiten. De rechtbank bevestigt dat de burgemeester de vergunningen op basis van het levensgedrag van de leidinggevende heeft mogen weigeren, en dat de feiten en omstandigheden die aan deze beslissing ten grondslag liggen, relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/155

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de burgemeester van de gemeente Cranendonck, de burgemeester

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiseres tegen het besluit van 4 december 2023 van de burgemeester over de weigering vergunningen aan eiseres te verlenen.
1.1.
De burgemeester heeft met een besluit van 5 juni 2023 de aanvraag van eiseres om een Alcoholwetvergunning en een APV-exploitatievergunning (de vergunningen) ten behoeve van de horeca-inrichting “ [naam] ” ( [naam] ), gelegen op het [naam] ( [naam] ) afgewezen.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 juni 2023 en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht dit besluit te schorsen. Bij uitspraak van 17 augustus 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:4047) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 4 december 2023 op het bezwaar van eiseres is de burgemeester bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep van eiseres met zaaknummer 24/161. Namens eiseres waren daarbij aanwezig [naam] ( [naam] ) en [naam] , bijgestaan door mr. Baar en zijn kantoorgenoot mr. T.C. Lensen. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .

Relevante regelgeving

2. De voor de beoordeling van het beroep relevante regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Totstandkoming van het besluit

3.1.
Eiseres exploiteert [naam] . Tot [naam] behoort [naam] . Volgens het handelsregister is eiseres opgericht op 26 oktober 2020. [naam] B.V. is leidinggevende en zeggenschaphebbende van eiseres, omdat deze vennootschap sinds de oprichting bestuurder en enig aandeelhouder is van eiseres. [naam] is ook leidinggevende en zeggenschaphebbende van eiseres, omdat hij sinds 27 maart 1990 bestuurder en enig aandeelhouder is van [naam] B.V..
3.2.
Eiseres heeft op 6 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van artikel 3 van de Alcoholwet en een vergunning op grond van artikel 2.28 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Cranendonck 2022 (APV) voor [naam] .
3.3.
De burgemeester heeft op 14 juni 2021 het Landelijk Bureau Bibob (LBB) gevraagd advies uit te brengen en eiseres hiervan op de hoogte gebracht. Het LBB heeft het onderzoek gericht op eiseres, [naam] B.V., [naam] , leidinggevenden, vermogensverschaffer Exploitatie Maatschappij van Recreatieparken [naam] B.V. en haar zeggenschaphebbenden.
3.4.
Het LBB heeft op 26 januari 2022 een advies aan de burgemeester uitgebracht. Daarin heeft het LBB geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet Bibob).
3.5.
Naar aanleiding van dit advies heeft de burgemeester op 7 juni 2022 aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om de aangevraagde vergunningen te weigeren. Eiseres heeft hierop op 21 juni 2022 haar zienswijze gegeven.
3.6.
Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres heeft de burgemeester het LBB op 18 juli 2022 om nader advies gevraagd en eiseres daarover geïnformeerd.
3.7.
Het LBB heeft op 5 januari 2023 een aanvullend advies aan de burgemeester uitgebracht en daarbij aangegeven dat het aanvullende advies strekt tot vervanging van zijn eerdere advies van 26 januari 2022. In het aanvullende advies heeft het LBB opnieuw geconcludeerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen.
3.8.
Naar aanleiding van het aanvullende LBB-advies van 5 januari 2023 heeft de burgemeester op 30 maart 2023 een nader voornemen aan eiseres kenbaar gemaakt waarin de burgemeester het voornemen van 7 juni 2022 heeft gehandhaafd, met als nadere motivering het aanvullende LBB-advies van 5 januari 2023. Eiseres heeft hierop op 20 april 2023 een aanvullende zienswijze gegeven.
3.9.
Bij het besluit van 5 juni 2023 heeft de burgemeester de aanvraag van eiseres afgewezen. Primair omdat ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen. Subsidiair heeft de burgemeester de aanvraag afgewezen, omdat [naam] niet langer voldoet aan de eis dat hij als leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn. Aan dit besluit heeft de burgemeester de LBB-adviezen van 26 januari 2022 en 5 januari 2023 ten grondslag gelegd. De burgemeester vindt dat de beslissing om eiseres de door haar aangevraagde vergunningen te onthouden noodzakelijk en evenwichtig is in verhouding tot de geconcludeerde mate van gevaar en ook voldoet aan artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.10.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie van 17 november 2023, de afwijzing van de aanvraag met een aanvullende motivering gehandhaafd, zij het met ‘omkering’ van de aan de beslissing ten grondslag gelegde weigeringsgronden. De burgemeester heeft beide vergunningen primair geweigerd op grond van het levensgedrag van [naam] , subsidiair op grond van de gevaarsconclusies als bedoeld in de a- en b-grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. De burgemeester vindt deze ‘omkering’ van de grondslagen relevant, omdat de grondslagen die betrekking hebben op het levensgedrag van [naam] imperatief zijn. Dat wil zeggen dat bij de toepassing daarvan geen belangenafweging plaatsvindt. Dit betekent volgens de burgemeester dat als in een eventuele vervolgprocedure wordt geconstateerd dat de afwijzing van de gevraagde vergunningen al gestoeld mocht worden op het levensgedrag van [naam] , niet wordt toegekomen aan de beoordeling, daaronder begrepen de belangenafweging, op grond van de Wet Bibob.
3.11.
De burgemeester heeft voor zijn motivering van het bestreden besluit in de eerste plaats verwezen naar de LBB-adviezen. Daarnaast heeft de burgemeester verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Tot slot heeft de burgemeester verwezen naar zijn “Reactie op bezwaarschrift” van 27 september 2023.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank zal eerst de primaire weigeringsgrond (levensgedrag van [naam] ) bespreken. Bij die beoordeling neemt de rechtbank de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 mei 2022 [1] , waarnaar beide partijen ook hebben verwezen, tot uitgangspunt.
4.1.
De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat het vereiste dat een leidinggevende of exploitant niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, ertoe strekt het belang van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf te waarborgen. In de terminologie ligt besloten dat het om eerder getoond gedrag gaat dat in het licht van deze motieven niet past bij de verantwoordelijkheid die op een leidinggevende van een horecabedrijf rust. Bij de invulling van de eis over het levensgedrag komt het bestuursorgaan, in dit geval de burgemeester, beoordelingsruimte toe. Wanneer aan een leidinggevende van een horecabedrijf wordt tegengeworpen dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moet dit per geval worden onderbouwd. Van geval tot geval zal het verschillen welke feiten en/of omstandigheden aanleiding geven tot tegenwerping van het levensgedrag.
4.2
De Afdeling heeft in die uitspraak verder overwogen dat de exploitatie van een horecabedrijf het verrichten van een dienst in de zin van de Dienstenrichtlijn is. Op vergunningstelsels die de uitoefening van dergelijke dienstenactiviteiten reguleren, heeft artikel 10 van de Dienstenrichtlijn betrekking. Op grond van het eerste lid van dit artikel moet een vergunningstelsel gebaseerd zijn op criteria die beletten dat de bevoegde instantie haar beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefent. Op grond van het tweede lid van dit artikel, aanhef en onder d, e en f, zijn deze criteria duidelijk en ondubbelzinnig, objectief en vooraf openbaar bekend gemaakt. Dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft, betekent niet dat alleen al daarom moet worden gevreesd voor een willekeurige bevoegdheidsuitoefening, die in strijd is met artikel 10, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn. Dat is pas het geval als van die vrijheid op inconsistente, niet inzichtelijke en niet met de beginselen van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid strokende wijze gebruik wordt gemaakt. Artikel 10 van de Dienstenrichtlijn verzet zich dus in beginsel niet tegen vergunningscriteria bij de toepassing waarvan het bevoegd gezag beoordelingsruimte toekomt. Wel vereist artikel 10, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn dat in zo’n geval vooraf duidelijk is wanneer aan die criteria wordt voldaan (zie punt 58 uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:288, Libert). Die specificatie kan zijn vastgelegd in de wettelijke regeling van het vergunningstelsel, maar dit kan ook plaatsvinden op bestuurlijk niveau, zoals in een beleidsregel of een ander beleidsstuk. Gelet op het specialiteitsbeginsel (artikel 3:4, eerste lid, van de Awb) moeten de feiten en omstandigheden die worden meegewogen in het oordeel over het levensgedrag van de vergunningaanvrager relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Die feiten en omstandigheden moeten verband houden met de vraag of het horecabedrijf kan worden geëxploiteerd op een manier die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
4.3.
De Afdeling heeft verder overwogen dat als de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn niet nader is gespecificeerd in een wettelijke regeling, beleidsregels of een ander beleidsstuk en de burgemeester een betrokkene zijn levensgedrag in een concreet geval wil tegenwerpen, de motivering van de burgemeester in ieder geval aan de volgende drie eisen moet voldoen:
1. De burgemeester moet motiveren waarom de feiten en omstandigheden die aan zijn oordeel over het levensgedrag ten grondslag liggen in dat concrete geval relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf.
2. De burgemeester moet motiveren hoe de betrokkene vooraf had kunnen weten dat hij, gezien die feiten en omstandigheden, niet aan die voorwaarde voldoet. Met die voorwaarde heeft de Afdeling een nadere invulling gegeven aan eerdere rechtspraak, waarin werd geoordeeld dat als de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn niet nader is gespecificeerd, uitsluitend die gedragingen onder de voorwaarde vallen waarvan het voor een ieder evident is dat daarmee niet aan die voorwaarde is voldaan.
3. De toepassing van de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, mag op grond van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel niet verder gaan dan nodig is om te waarborgen dat horecabedrijven worden geëxploiteerd op een manier die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Dienstenrichtlijn). Dit betekent dat geringe feiten en omstandigheden die te maken hebben met het levensgedrag op zichzelf bezien niet mogen leiden tot een weigering van een vergunning en dat feiten en omstandigheden die wel kunnen leiden tot het oordeel dat de aanvrager van slecht levensgedrag is, niet gedurende een onredelijke lange periode in de weg mogen blijven staan aan verlening van de gevraagde vergunning. De burgemeester moet daarom motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop hij zijn weigering baseert niet gering zijn en waarom zij, ondanks een bepaald tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van betrokkene om een horecabedrijf op een verantwoorde manier uit te oefenen.
4.4.
De burgemeester heeft in het verweerschrift met verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 16 december 2020 [2] aangegeven dat in het kader van de beoordeling van levensgedrag een terugkijkperiode van vijf jaar gangbaar is. De rechtbank leidt hieruit af dat de burgemeester ook uitgaat van een terugkijkperiode van vijf jaar. De rechtbank acht dit een juist uitgangspunt.
5. De burgemeester vindt dat [naam] niet langer voldoet aan de eis dat hij als leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn, gelet op de volgende in het LBB-advies van 5 januari 2023 vermelde feiten en omstandigheden:
1. Feitelijk leidinggeven door [naam] aan handelen in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) [3] , te weten:
- niet voldoen aan de administratieplicht (artikel 52, lid 1, van de Awr)
- niet voldoen aan de bewaarplicht (artikel 52, lid 4, van de Awr)
- niet voldoen aan de inlichtingenplicht (artikel 47, lid 1, van de Awr)
- niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting (artikel 69, lid 1, van de Awr)
2. Valsheid in geschrifte door [naam] (artikel 225, leden 1 en 2, van het Wetboek van Strafrecht) door in twee Bibob-vragenformulieren van 3 juli 2020 en 27 mei 2021 niet te vermelden dat hij bij strafvonnis van 10 februari 2020 is veroordeeld wegens handelen in strijd met de Wet wapens en munitie (Wwm) op 21 mei 2019 (het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wwm) [4]
3. Handelen in strijd met de Wwm door [naam] (het strafvonnis van 10 februari 2020) [5] .
De burgemeester vindt dat deze feiten zich evident niet verdragen met het exploiteren van een horecabedrijf. Enerzijds omdat de horecasector dit soort feiten kan faciliteren of gevoelig is voor (het risico op het plegen van) dergelijke feiten. Anderzijds omdat enkele feiten zich vermoedelijk hebben voorgedaan binnen de horeca waarvoor [naam] verantwoordelijk is. Eiseres had kunnen weten dat de feiten konden leiden tot het niet verlenen van de horecavergunningen, te meer omdat enkele feiten worden genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Alcoholbesluit als relevant in het kader van het levensgedrag. Volgens de burgemeester is sprake van een patroon van relevante incidenten. Sommige feiten zijn op zichzelf gering en/of enigszins gedateerd, maar in onderlinge samenhang leveren zij een patroon van slecht levensgedrag op.
Feitelijk leidinggeven door [naam] aan vermoedelijk handelen in strijd met de Awr
6.1.
Eiseres betwist het vermoedelijk handelen in strijd met de Awr. Eiseres merkt daarbij op dat alle feiten nog ten volle ter discussie staan en dat van strafrechtelijke veroordelingen nog geen sprake is. Het niet voeren van een deugdelijke administratie en ook het overtreden van de Awr kunnen volgens eiseres niet aan een weigering op grond van vermeend slecht levensgedrag ten grondslag worden gelegd, omdat zij daarvoor niet relevant zijn. Zouden die feiten wel relevant geacht kunnen worden, dan is dat niet evident voor betrokkenen. Eiseres had niet kunnen en hoeven voorzien dat deze feiten haar in het kader van het levensgedrag zouden worden tegengeworpen. Eiseres wijst hierbij ook op het tijdsverloop sinds de tegengeworpen feiten.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester op grond van het gedetailleerde LBB-advies van 5 januari 2023 aannemelijk heeft mogen vinden dat er vermoedelijk in strijd is gehandeld met de Awr, gelet op de uitgebreide toelichting en verwijzing naar bronmateriaal in dit advies. Eiseres volstaat met de desbetreffende feiten te betwisten zonder dat te concretiseren of te onderbouwen. De rechtbank vindt dit onvoldoende.
6.3.
Volgens het LBB-advies van 5 januari 2023 is de pleegdatum van het laatst gebleken Awr-feit 16 april 2020. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester terecht uitgaat van de aangiftedatum als pleegdatum, omdat dan het verwijt dat niet tijdig aangifte is gedaan zich heeft voltrokken, en volgt dan ook niet eiseres’ betoog dat moet worden uitgegaan van het belastingtijdvak waarop de Awr-feiten zien. Ten tijde van het bestreden besluit was dat Awr-feit iets meer dan 3 jaar en 7 maanden geleden en dus nog ruim binnen de terugkijkperiode van vijf jaar. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester dit feit onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling heeft mogen betrekken bij de beoordeling van het slecht levensgedrag. [6] Gelet op de schaal, de aard en de ernst van de overtredingen van de Awr die onder leiding van [naam] binnen het gehele [naam] -concern vermoedelijk hebben plaatsgevonden, en de georganiseerde manier waarop die hebben plaatsgevonden, is het evident dat daarmee sprake is van slecht levensgedrag en dat het vertrouwen in een integere en beheerste bedrijfsvoering van een horecaonderneming ernstig is geschaad. Door het niet voeren van een betrouwbare administratie is er geen zicht op de precieze bedrijfsvoering. Bewust zijn bepaalde opbrengsten in contanten niet verantwoord in de administratie, waaronder opbrengsten van georganiseerde bingoavonden en verkochte caravans. Meest prangende voorbeeld is de verhuur van vakantiewoningen aan hulpbehoevende burgers (zogenaamde ‘rangers’) en arbeidsmigranten voor korte perioden, waarbij de verhuur niet werd vastgelegd in de administratie en door de huurders werd betaald met grote contante geldbedragen. Deze vorm van verhuur vond plaats op meerdere vakantieparken en gedurende langere periode, waarbij [naam] de contante geldbedragen kwam ophalen. Het is een feit van algemene bekendheid dat die verhuur met diverse vormen van criminaliteit gepaard kan gaan. Dit levert potentieel gevaar op voor de veiligheid. Daarnaast bestaat het gevaar dat zwart geld in de economie komt. [7] Dat heeft een ontwrichtende werking en is een gevaar voor de openbare orde.
Vermoedelijke valsheid in geschrifte
7.1.
Eiseres voert aan dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en dat het tegendeel door de burgemeester evenmin aannemelijk is gemaakt. Eiseres bestrijdt niet dat [naam] de Bibob-vragenformulieren onjuist heeft ingevuld, maar volgens eiseres moet dit als een kennelijke misslag worden beschouwd. Er is geen sprake van het willens en wetens verstrekken van onjuiste informatie. Niet elke fout of iedere onvolkomenheid bij het verstrekken van informatie kan worden beschouwd als valsheid in geschrifte. Als de rechtspraak van de Afdeling waar de burgemeester naar verwijst al zo zou moeten worden gelezen, dat een fout op een formulier het vermoeden rechtvaardigt dat sprake is van valsheid in geschrifte, dan is eiseres het daarmee niet eens. Het delictsbestandsdeel opzet is cruciaal bij het delict valsheid in geschrifte. Het delict valsheid in geschrifte moet aannemelijk worden gemaakt, waarbij de cruciale bestanddelen van de delictsomschrijving aannemelijk moeten worden gemaakt. Eiseres betwist verder dat valsheid in geschrifte gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
7.2.
Het betoog dat valsheid in geschrifte niet ten grondslag kan worden gelegd aan het oordeel over het levensgedrag, omdat de Bibob-vragenformulieren niet opzettelijk onjuist zijn ingevuld, slaagt niet. Het LBB heeft geconcludeerd dat vermoedelijk valsheid in geschrifte is gepleegd en niet dat dat in strafrechtelijke zin kan worden bewezen. [8] Anders dan eiseres stelt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een kennelijke misslag van [naam] , een fout van [naam] zonder dat hij de intentie had de burgemeester relevante informatie te onthouden. [naam] is op 10 februari 2020 veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in mei 2019. Ten tijde van het invullen van het Bibob-vragenformulier op 3 juli 2020 was [naam] hiervan dus op de hoogte. Hij heeft de vraag of de uiteindelijk leidinggevende de afgelopen vijf jaar als verdachte is aangemerkt, bevestigend beantwoord door een vinkje bij het vakje “Ja” te plaatsen. Vervolgens heeft hij de volgende handgeschreven opmerkingen gemaakt: “
onderzoek FIOD” en “
Let op, geen veroordeling, geen vervolging ingesteld”. [naam] heeft hier dus niet vermeld, ook niet in het Bibob-vragenformulier van 27 mei 2021, dat hij in februari 2020 is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Pas in de zienswijze van 21 juni 2022 (in reactie op het voornemen van de burgemeester van 7 juni 2022 tot weigering vergunningen te verlenen), dus bijna twee jaar na het invullen van het vragenformulier, is door eiseres aangegeven dat sprake is geweest van een kennelijke fout en dat een externe adviseur het formulier had ingevuld. Zelfs als zou moeten worden aangenomen dat het formulier door die externe is ingevuld, is eiseres als aanvrager van vergunningen er volgens vaste rechtspraak voor verantwoordelijk dat Bibob-vragenformulieren volledig en naar waarheid worden ingevuld. [9]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester dit feit heeft mogen betrekken bij de beoordeling van het levensgedrag. [10] Ten tijde van het bestreden besluit was het drie jaar en vijf maanden geleden dat het Bibob-vragenformulier van 3 juli 2020 onjuist werd ingevuld. Het belang dat het misdrijf valsheid in geschrifte beoogt te beschermen, is het vertrouwen dat burgers en organisaties in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften moeten kunnen stellen en het voorkomen van nadeel dat door de valsheid wordt geleden. Dat belang is onderdeel van de openbare orde. De burgemeester heeft de vermoedelijke valsheid in geschrifte terecht gekwalificeerd als een fraudedelict en heeft bij de beoordeling van het levensgedrag mogen betrekken dat in het algemeen mag worden aangenomen dat de horecabranche ook kwetsbaar is voor fraude. Fraude past niet bij de verantwoordelijkheid die op een leidinggevende van een horecabedrijf rust. [11]
Handelen in strijd met de Wwm (het strafvonnis)
8.1.
Eiseres erkent dat dit feit relevant is bij de beoordeling van het levensgedrag, maar vindt dat niet evident is dat dit tot weigering of intrekking van een vergunning kan leiden, gelet op de omstandigheden van dit geval en het tijdsverloop. Volgens eiseres is het betreffende vuurwapen afgepakt van een gast van het recreatiepark en in een la gelegd, waarna is verzuimd om dit bij de autoriteiten te melden. Dat levert strafbaar bezit van een wapen op, maar uit de zeer lichte strafrechtelijke afdoening blijkt volgens eiseres dat haar uitleg minst genomen aannemelijk is. Ook wordt gewezen op het tijdsverloop; het is bijna zes jaar geleden.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester ook dit feit heeft mogen betrekken bij de beoordeling van het levensgedrag. Ten tijde van het bestreden besluit was het vier en een half jaar geleden dat het vuurwapen werd aangetroffen en was het drie jaar en negen maanden geleden dat [naam] daarvoor door de politierechter is veroordeeld. Daarmee valt ook dit feit binnen de terugkijktermijn van 5 jaar. Evident is dat dit feit kon leiden tot het niet verlenen van de horecavergunning, aangezien dit feit wordt genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Alcoholbesluit als relevant in het kader van het levensgedrag. Eiseres heeft de omstandigheden waaronder zij stelt het vuurwapen te hebben gekregen, op geen enkele manier onderbouwd. Uit de strafrechtelijke afdoening blijkt niet dat de door eiseres geschetste omstandigheden door de strafrechter aannemelijk zijn bevonden en dat daarom is gekomen tot de opgelegde straf. Het bezit van een vuurwapen is een misdrijf en levert een gevaar op voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De rechtbank is van oordeel dat het voor een ieder evident is dat het bezit van een vuurwapen slecht levensgedrag oplevert. [12]
9. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat de burgemeester tot de conclusie heeft mogen komen dat [naam] niet langer voldoet aan het vereiste dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. De aangevraagde Alcoholwetvergunning wordt in dat geval geweigerd op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Alcoholwet. Deze grondslag biedt geen ruimte voor een nadere belangenafweging. [13] De APV-exploitatievergunning wordt bij slecht levensgedrag geweigerd op grond van artikel 2:28, derde lid, aanhef en onder a, van de APV. Ook deze grondslag biedt geen ruimte voor een nadere belangenafweging. De burgemeester is gehouden beide vergunningen te weigeren als sprake is van slecht levensgedrag.
10. Gelet op het voorgaande behoeven de overige weigeringsgronden en wat daartegen door eiseres is aangevoerd geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Eiseres krijgt het door haar betaalde griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzitter, en mr. M.P. Bos en mr. R.P.A. Kraaijeveld, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (Dienstenrichtlijn)

Artikel 10

1. Vergunningstelsels zijn gebaseerd op criteria die beletten dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefenen.
2. De in lid 1 bedoelde criteria zijn:
a. niet-discriminatoir;
b. gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
c. evenredig met die reden van algemeen belang;
d. duidelijk en ondubbelzinnig;
e. objectief;
f. vooraf openbaar bekendgemaakt;
g. transparant en toegankelijk.
Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Bibob)

Artikel 3, eerste lid

1. Voor zover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.

Artikel 7, eerste lid

Een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, kan door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.
Alcoholwet

Artikel 8

1. Leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de volgende eisen:
[…]
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
[…].
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden naast de in het eerste lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan de in dat lid, onder b, gestelde eis nader worden omschreven.

Artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a

Een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 tot en met 10 geldende eisen.

Artikel 27, derde lid

Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Alcoholbesluit

Artikel 3.4, eerste lid

Onverminderd artikel 3.3, is een leidinggevende niet binnen de laatste vijf jaar bij meer dan één uitspraak onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,– of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Wetboek van Strafrecht wegens dan wel mede wegens overtreding van:
a. bepalingen gesteld bij of krachtens de wet en de Opiumwet;
b. bepalingen gesteld bij of krachtens de Wet op de accijns en de Algemene douanewet, voor zover het betreft alcoholhoudende dranken;
c. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 151f, 252, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
d. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j° artikel 8 of artikel 6 j° artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
e. de artikelen 1, eerste lid, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
f. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of
g. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Algemene plaatselijke verordening gemeente Cranendonck 2022 (APV)

Artikel 2:28, derde lid, aanhef en onder a

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning (als) een leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is zoals bedoeld in artikel 8 van de Alcoholwet.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:4, tweede lid

De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Voetnoten

3.LBB-advies 5 januari 2023, paragraaf 3.3 juncto paragraaf 3.2
4.LBB-advies 5 januari 2023, paragraaf 5.1.5
5.LBB-advies 5 januari 2023, paragraaf 5.1.8