ECLI:NL:RVS:2015:3015

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
201505444/1/A3 en 201505444/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning en gedoogverklaring voor coffeeshop en café door burgemeester van Amsterdam

In deze zaak hebben appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de burgemeester van Amsterdam hen de exploitatievergunning voor de coffeeshop 'The Bassment' en het café 'Red Light Bar' heeft geweigerd. De burgemeester heeft op 5 april 2013 besloten om de vergunningen te weigeren en de exploitatie van beide horecagelegenheden te staken, onder aanzegging van bestuursdwang. De burgemeester stelde dat er sprake was van schijnbeheer, waarbij [appellant sub 2] feitelijk de coffeeshop exploiteerde in plaats van [appellant sub 1]. Daarnaast werd de bedrijfsvoering als ernstig tekortschietend beoordeeld, mede door substantiële belastingfraude en het niet voldoen aan de administratieplicht. De rechtbank heeft de besluiten van de burgemeester in stand gehouden, wat leidde tot het hoger beroep van de appellanten. De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 18 september 2015 uitspraak gedaan, waarbij de eerdere beslissing van de rechtbank werd bevestigd. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat zwaarder kon laten wegen dan de belangen van de appellanten bij voortzetting van de exploitatie.

Uitspraak

201505444/1/A3 en 201505444/2/A3.
Datum uitspraak: 18 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. appellant sub 1], wonend te Amsterdam, handelend onder de naam Coffeeshop The Bassment,
2. [ appellant sub 2], wonend te Amsterdam, zaakdoend onder de naam Café Red Light Bar,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2015 in zaken nrs. 14/1635 en 14/1637 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 5 april 2013 heeft de burgemeester geweigerd [appellant sub 1] een exploitatievergunning en een gedoogverklaring voor de coffeeshop te verlenen en [appellant sub 2] geweigerd een exploitatievergunning voor het café te verlenen en een aan hem ten behoeve van dat horecabedrijf verleende drank- en horecavergunning ingetrokken. Voorts heeft de burgemeester [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de exploitatie van de coffeeshop onderscheidenlijk het café te staken.
Bij afzonderlijke besluiten van 21 februari 2014 heeft de burgemeester de bezwaren tegen de weigeringen van de exploitatievergunningen en de lasten onder bestuursdwang ongegrond verklaard, de bezwaren tegen de weigering van de gedoogverklaring en het schrappen van de coffeeshop van de gedooglijst, alsmede tegen de intrekking van de drank- en horecavergunning niet-ontvankelijk verklaard, de besluiten van 5 april 2013 gehandhaafd en een hernieuwde begunstigingstermijn van vier weken vastgesteld voor het staken van de exploitatie van de coffeeshop en het café, aan te vangen vanaf de bekendmaking van de besluiten op de bezwaren.
Bij uitspraak van 24 juni 2015 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en de burgemeester hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 september 2015, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door mr. R.A. IJsendijk en mr. F. Butselaar, beiden advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.A.H.M. Buijs en S. Haavekost, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn verschenen [deskundige], werkzaam bij QED Integrity Services, en mr. P. de Vos, werkzaam bij Adviesbureau De Vos.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat zich wat betreft de coffeeshop schijnbeheer voordoet, nu die feitelijk wordt geëxploiteerd door [appellant sub 2] in plaats van [appellant sub 1]. Voorts schiet de bedrijfsvoering van de coffeeshop en het café ernstig tekort. Er is geen reden om erop te vertrouwen dat in de toekomst de bedrijfsvoering wel op orde zal zijn. Ook is het levensgedrag van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] onverenigbaar met een goede exploitatie, aldus de burgemeester.
3. [ appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen beiden kort samengevat dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester geen zelfstandig onderzoek naar de voor de besluitvorming relevante feiten hoefde te verrichten. Ook heeft de rechtbank ten onrechte vastgesteld dat zij gedurende meerdere jaren substantieel belastingfraude zouden hebben gepleegd en geoordeeld dat het evident is dat de administratiesystemen niet aan de wettelijke eisen voldeden en dat zij hiervan op de hoogte waren. Zij hebben door het overleggen van rapporten van QED Integrity Services van 14 april 2014 betreffende audits over fiscale frauderisico’s van de coffeeshop en het café in 2013 en 2014 aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsvoering thans toereikend en transparant is. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte niet onredelijk geacht dat bij de burgemeester het vertrouwen ontbreekt dat hun bedrijfsvoering in de toekomst zal voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Ook heeft de rechtbank ten onrechte de vraag of zich in de coffeeshop schijnbeheer voordoet in het midden gelaten, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
3.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.
Ingevolge artikel 3.11, tweede lid, kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder d en e, houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond rekening met de wijze van bedrijfsvoering door en het levensgedrag van de exploitant of de leidinggevende.
3.2. Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012 in zaak nr. 201107919/1/A3 (www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, is voor de toepassing van artikel 3.11, tweede lid, van de APV niet vereist dat zich daadwerkelijk concrete problemen met betrekking tot het woon- en leefklimaat in de omgeving en de openbare orde door de aanwezigheid van de coffeeshop en het café hebben voorgedaan. Voorts gelden geen beperkingen wat betreft feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken.
3.3. Uit rapporten betreffende door de Belastingdienst bij de coffeeshop en het café verrichte boekenonderzoeken over de jaren 2006 tot en met 2009 volgt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet hebben voldaan aan de administratieplicht zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) en dat een substantieel deel van de omzet en de winst van de coffeeshop en het café niet is verantwoord. Bij uitspraken van 10 juli 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4321, ECLI:NL:GHAMS:2014:4380 en ECLI:NL:GHAMS:2014:4381), waarin de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] overgelegde rapporten van QED Integrity Services van 14 april 2014 zijn betrokken, heeft het Gerechtshof Amsterdam dit bevestigd. Daarbij heeft het Gerechtshof overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten tijde van de desbetreffende aangiften de wetenschap hadden van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven en die kans toen bewust hebben aanvaard waarbij gesproken kan worden van voorwaardelijke opzet. Hoewel het Gerechtshof de door de Belastingdienst opgelegde naheffingsaanslagen en vergrijpboetes lager heeft vastgesteld, heeft de burgemeester bij diens oordeel over de bedrijfsvoering en het levensgedrag van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] mogen betrekken dat de administratiesystemen van de coffeeshop en het café niet aan de eisen gesteld in de Awr voldeden en dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hiervan op de hoogte waren. Voorts heeft de burgemeester in aanmerking mogen nemen dat in een proces-verbaal van 13 juli 2011 van de politie Amsterdam-Amstelland is vermeld dat een leidinggevende van de coffeeshop heeft verklaard dat een extra voorraad voor de coffeeshop, waaronder cake, space-muffins en space-taarten, in strijd met de Opiumwet staat opgeslagen in de kelder van het café. Eveneens heeft de burgemeester van belang mogen achten dat het Horeca Interventie Team verschillende overtredingen bij de coffeeshop en het café heeft vastgesteld, betreffende onder meer de sluitingstijden en het ontbreken van een leidinggevende.
Reeds gezien vorenstaande feiten en omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de bedrijfsvoering en het levensgedrag van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] van dien aard zijn dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van de coffeeshop en het café. Daarbij heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester ter motivering van dit standpunt zelfstandig onderzoek had moeten verrichten.
Verder heeft de rechtbank terecht niet onredelijk geacht dat bij de burgemeester het vertrouwen ontbreekt dat de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de toekomst zal voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Hiertoe heeft de burgemeester van belang mogen achten dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] structureel gedurende lange tijd hebben gehandeld in strijd met de Awr. Zij hebben weliswaar verbeteringen doorgevoerd, maar niet aannemelijk gemaakt dat de administratieve bedrijfsvoering ten tijde van belang wel volledig aan de wettelijke eisen voldeed. Hetgeen zij onder verwijzing naar de rapporten van QED Integrity Services hebben aangevoerd, is daartoe onvoldoende.
4. Gezien de aard en de ernst van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij voortzetting van de exploitatie van de coffeeshop en het café.
Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over schijnbeheer hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer, nu dat niet afdoet aan het vorenstaande.
De betogen falen.
5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Mossel, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Mossel
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2015
741.