202204157/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Almere,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 1 juni 2022 in zaak nr. 21/3362 in het geding tussen:
Hotel Cataleya B.V., gevestigd te Diemen,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2020 heeft de burgemeester een aanvraag van Hotel Cataleya voor een Alcoholwetvergunning afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2021 heeft de burgemeester het door Hotel Cataleya daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2022 heeft de rechtbank het door Hotel Cataleya daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 juli 2021 vernietigd en de burgemeester opgedragen om binnen zes weken met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
Hotel Cataleya heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 11 juli 2022 heeft de burgemeester het bezwaar van Hotel Cataleya opnieuw ongegrond verklaard.
Hotel Cataleya heeft gronden ingediend tegen het besluit van 11 juli 2022.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2024, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. IJzerman, rechtsbijstandverlener te Nijmegen, en Hotel Cataleya, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R. Zwiers, advocaat te Almere, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 8 september 2020 heeft de burgemeester een aanvraag van Hotel Cataleya voor een Drank- en Horecawetvergunning (thans: Alcoholwetvergunning) met toepassing van de Wet Bibob afgewezen. De burgemeester is tot dat besluit gekomen, omdat er volgens hem redenen zijn om aan te nemen dat Hotel Cataleya ter verkrijging van die vergunning strafbare feiten heeft gepleegd, het vermoeden bestaat dat met de vergunning strafbare feiten zullen worden gepleegd en [gemachtigde], bestuurder van Hotel Cataleya, niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
1.1. De burgemeester heeft bij zijn besluit een advies van het Landelijk Bureau Bibob van 19 juni 2020 betrokken. Daaruit blijkt het volgende:
- [gemachtigde] heeft als bestuurder van hotel Cataleya vermoedelijk valsheid in geschrift gepleegd bij het invullen van het Bibob-formulier om de vergunning te verkrijgen. Daarbij heeft hij op het Bibob-formulier op de vraag of hij in de afgelopen vijf jaar is veroordeeld, een schikking is aangegaan met het Openbaar Ministerie of als verdachte is aangemerkt geantwoord: "niet van toepassing". Daarnaast heeft hij niets ingevuld bij het gedeelte van het formulier dat bestemd is om strafrechtelijke antecedenten aan te geven;
- Voor het handelen in strijd met artikel 3, aanhef en onder c, van de Opiumwet heeft de officier van justitie [gemachtigde] bij strafbeschikking van 27 oktober 2016 een boete van € 375,- opgelegd;
- Op 27 december 2011 heeft [gemachtigde] in strijd gehandeld met de Wet Wapens en Munitie (hierna: Wwm), waarvoor een strafbeschikking van € 400,- is opgelegd.
1.2. Naast deze feiten, heeft de burgemeester aan het standpunt dat [gemachtigde] niet zou voldoen aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, ten grondslag gelegd dat een ernstig vermoeden bestaat dat [gemachtigde] op 19 mei 2005 artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht heeft overtreden en op 24 mei 2004 door de kinderrechter is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur wegens openlijke geweldpleging tegen personen.
1.3. Tegen het besluit van de burgemeester heeft Hotel Cataleya bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft dit bezwaar bij het besluit van 30 juli 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 1 juni 2022 het beroep van Hotel Cataleya gegrond verklaard, het besluit van 30 juli 2021 vernietigd en de burgemeester opgedragen om een nieuw besluit te nemen.
Ontvankelijkheid en omvang van het geding
2. De rechtbank heeft het verweer van de burgemeester dat Hotel Cataleya geen procesbelang had verworpen. Volgens de rechtbank heeft Hotel Cataleya belang bij een inhoudelijk oordeel over de zaak, omdat zij de mogelijkheid wil hebben om alcohol te kunnen schenken aan haar gasten. Daarnaast werkt de beslissing in deze procedure door naar een andere omgevingsrechtelijke procedure.
2.1. Volgens de burgemeester heeft de rechtbank dit verweer ten onrechte verworpen en ontbreekt er wel procesbelang. Hotel Cataleya heeft bij herhaling verklaard geen alcohol te willen schenken. Daarom bestaat geen belang bij een inhoudelijk oordeel over de zaak. Daarnaast is de rechtbank buiten de omvang van het geding getreden. Het beroepschrift betreft een herhaling van de gronden die in bezwaar zijn aangevoerd. De burgemeester betoogt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3880, blijkt dat herhaalde bezwaargronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar. De rechtbank had die gronden daarom niet bij de beoordeling mogen betrekken, aldus de burgemeester. 2.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank het beroep van Hotel Cataleya terecht ontvankelijk heeft geacht. De intentie om alcohol te willen schenken kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat Hotel Cataleya een Alcoholwetvergunning heeft aangevraagd. Dat zij van plan is om alcohol te schenken, of althans die mogelijkheid wil hebben, heeft zij gedurende de procedure herhaald. Dat Hotel Cataleya eerder zou hebben gezegd geen alcohol te willen schenken, is niet doorslaggevend.
2.3. Verder is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank niet buiten de omvang van het geding is getreden. De verwijzing van de burgemeester naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2018 helpt hem niet, omdat die uitspraak gaat over een geval waarin hoger beroep is ingesteld en de hogerberoepsgronden een letterlijke herhaling zijn van hetgeen is aangevoerd bij de rechtbank. Dat is een andere situatie en daarvan is in dit geval geen sprake.
2.4. Het betoog slaagt niet.
Weigering op grond van de Wet Bibob
3. De burgemeester betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat op grond van artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob een zelfstandige bevoegdheid bestaat om, in geval van vermoedens van valsheid in geschrift, de gevraagde vergunning te weigeren. Dit alleen al biedt voldoende grondslag voor de weigering van de vergunning. Dat Hotel Cataleya op het Bibob-formulier heeft verzwegen dat het OM [gemachtigde] een transactie heeft aangeboden omdat hij in strijd met de Opiumwet hasj een Penitentiaire Inrichting probeerde binnen te brengen maakt, gelet op de ernst van dit feit, dat op die grond de bevoegdheid bestond om tot weigering van de vergunning over te gaan. Dat geen aangifte is gedaan van vermoedens van valsheid in geschrift, is niet van invloed op de objectieve ernst van het feit. Bovendien is met de weigering van de vergunning het doel dat de Wet Bibob dient bereikt. Het is dan ook niet noodzakelijk om vervolgens aangifte te doen, aldus de burgemeester.
3.1. In artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob is bepaald dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft tot weigering van de vergunning als feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde vergunning een strafbaar feit is gepleegd.
3.2. Niet in geschil is dat Hotel Cataleya het aanvraagformulier onjuist heeft ingevuld door niet te vermelden dat haar bestuurder, [gemachtigde], strafrechtelijke antecedenten heeft. Hotel Cataleya heeft daarover verklaard dat het formulier niet bewust onjuist is ingevuld en dat zeker niet is gedaan met het oog op verkrijging van de vergunning. Volgens haar had zij niet hoeven te verwachten dat een transactie voor het bezit van minder dan 30 g hasj in de weg zou staan aan het verstrekken van een Alcoholwetvergunning. Het gaat volgens hotel Cataleya om een gering feit en bovendien heeft de burgemeester van Amsterdam in 2019 wel een Drank- en Horecawetvergunning afgegeven.
3.3. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet de conclusie heeft getrokken dat artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob in dit geval voldoende grondslag biedt voor het weigeren van de aangevraagde Alcoholwetvergunning. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4169, blijkt dat het de taak is van de aanvrager om het Bibob-formulier op juiste wijze in te vullen. Dit formulier bevat de duidelijke en specifieke vraag of de aanvrager de voorafgaande vijf jaar onder meer is veroordeeld of een schikking met het OM is aangegaan. Hotel Cataleya had zich daarom kunnen en moeten realiseren dat zij in antwoord daarop de transactie met het OM wegens overtreding van de Opiumwet had moeten vermelden. Het betoog van Hotel Cataleya dat [gemachtigde] niet hoefde te verwachten dat dat strafbare feit een beletsel zou vormen voor vergunningverlening, laat onverlet dat de vraagstelling op het Bibob-formulier duidelijk is en betrekking heeft op strafrechtelijke antecedenten. Die vragen moeten volledig en naar waarheid beantwoord worden. Het is dan aan de burgemeester om te beoordelen of de strafrechtelijke antecedenten al dan niet een beletsel vormen voor vergunningverlening. Het strafrechtelijke feit dat Hotel Cataleya niet heeft vermeld betreft een overtreding van de Opiumwet. Dat is een feit dat bij uitstek niet is te verenigen met het exploiteren van een horecazaak, en is bovendien ernstig. De horeca is immers een branche die kwetsbaar is voor dit soort strafbare feiten. De burgemeester heeft terecht naar voren gebracht dat als dit feit op het formulier was vermeld dit zeker aanleiding zou hebben gevormd voor nader onderzoek. Mede daarom mocht hij vanwege het als gevolg daarvan gerezen vermoeden van valsheid in geschrift weigeren de Alcoholwetvergunning te verstrekken aan Hotel Cataleya. Dat de burgemeester geen aangifte heeft gedaan van vermoedens van valsheid in geschrift doet niet af aan de objectieve ernst hiervan. De gevolgen voor Hotel Cataleya zijn voorts beperkt nu hij nog steeds zijn hotel kan exploiteren, maar zonder de mogelijkheid daar alcohol te schenken. Het betoog slaagt. 4. Omdat de burgemeester alleen al op grond van artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob mocht weigeren de Alcoholwetvergunning te verlenen, komt de Afdeling niet toe aan de vraag of de burgemeester ook mocht weigeren die vergunning te verlenen vanwege het ernstig vermoeden dat met de vergunning strafbare feiten zullen worden gepleegd en de vraag of [gemachtigde] als bestuurder van Hotel Cataleya niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Besluit van 11 juli 2022
6. Het besluit van 11 juli 2022 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Omdat met de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank van 1 juni 2022 aan dit besluit de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling dit besluit eveneens vernietigen.
Proceskosten
7. De burgemeester hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juni 2022 in zaak nr. 21/3362;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Almere van 11 juli 2022, kenmerk: 195334.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
1071