ECLI:NL:RBOBR:2025:2687

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
24/2293 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 8 mei 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld met betrekking tot haar verzoek om openbaarmaking van informatie op basis van de Wet open overheid (Woo). Eiseres heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven verzocht om informatie die zij als beschadigend ervaart en die via sociale media en persberichten is verspreid. Het college heeft een aantal documenten openbaar gemaakt, maar heeft bepaalde informatie zwartgelakt, waaronder persoonsgegevens, en heeft zich op het standpunt gesteld dat andere gevraagde informatie niet onder de reikwijdte van de Woo valt.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres gegrond is, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde informatie niet openbaar gemaakt kan worden. De rechtbank stelt vast dat het college de motiveringsplicht heeft geschonden door niet duidelijk te maken welke gegevens beschermd moeten worden en waarom. De rechtbank maakt gebruik van de bestuurlijke lus, wat inhoudt dat het college de gelegenheid krijgt om het motiveringsgebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2293 tussenuitspraak

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven, het college
(gemachtigden: mr. A.E.Y. Vliegenberg en J.J.J. van den Putte).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over haar verzoek tot openbaarmaking van informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van eiseres gegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

3. In een brief van 27 oktober 2023 heeft eiseres onder verwijzing naar de Woo aan het college verzocht:
” …
om kopieën van de volgende documenten:
-
De verspreidde beschadigde informatie via social media alsmede de persberichten;
-
De ongefundeerde beschuldigen naar- en de imagoschade aan collega’s;
-
Het overzicht van de data van de vele gespreken die volgens het wethouders collectief met raadslid mevr. [naam] gehouden zouden zijn alsmede het overzicht met bijbehorende locaties alsmede het overzicht van de aanwezige participanten aan dit gesprek”.
4. Het college heeft op 30 november 2023 een besluit genomen op dit verzoek. Het college heeft vijf documenten openbaar gemaakt, met uitzondering van persoonsgegevens in die documenten op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo. Ten aanzien van de gevraagde documenten met de “
verspreide beschadigde informatie via social media alsmede de persberichten” en “
de ongefundeerde beschuldigen naar- en de imagoschade aan collega’s”heeft het college zich op het standpunt gesteld dat dit al openbare informatie betreft, zodat de Woo daarop niet van toepassing is.
5. Met het bestreden besluit van 11 april 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dit besluit gebleven. Het college heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat eiseres in haar bezwaarschrift het Woo-verzoek heeft uitgebreid en dat deze uitbreiding niet in behandeling wordt genomen.
6. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. Het college heeft de op de zaak betrekking hebbende documenten waarop zij informatie heeft zwartgelakt aan de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft hiervan op grond van artikel 8:29, zesde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennisgenomen.
8. De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.
8.1.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiseres haar verzoek uitgebreid in de bezwaarfase?
9. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres in het bezwaarschrift haar Woo-verzoek heeft uitgebreid. Volgens het college was het oorspronkelijke Woo-verzoek duidelijk en was een nadere specificering niet nodig zodat de uitbreiding van het verzoek in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit buiten beschouwing moet blijven.
10. Eiseres is het hiermee niet eens. Zij stelt dat het wethouderscollectief in de raadsvergadering van 8 februari 2022 uitspraken over haar heeft gedaan en dat zij het Woo-verzoek heeft ingediend omdat zij wil dat het college die uitspraken onderbouwt en omdat zij wil dat haar naam wordt gezuiverd. Eiseres heeft al eerder, in het kader van
artikel 155 van de Gemeentewet, vragen gesteld over de uitlatingen van de wethouders in de betreffende raadsvergadering. Het was daardoor voor het college duidelijk waarop het Woo-verzoek betrekking had. In haar bezwaarschrift heeft eiseres haar verzoek enkel nader gespecificeerd. Volgens eiseres dient het college behulpzaam te zijn bij het preciseren van het Woo-verzoek en had het daarom uit zichzelf om nadere precisering van het verzoek moeten vragen.
11. De rechtbank stelt voorop dat bij de bepaling van de reikwijdte van een Woo-verzoek de in dat verzoek gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan het uitgangspunt zijn. Uitbreiding of aanvulling van een Woo-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een Woo-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft. [1]
11.1.
Eiseres vraagt in haar bezwaarschrift onder andere om “
documenten die een onderbouwing geven van dit door u gestelde patroon”, “
een afschrift van deze door cliënte ingediende ernstige klachten”, “
onderzoeksverslagen”, “
een gefundeerde onderbouwing”, “
een kostenoverzicht alsmede de bijbehorende kopieën van de facturen van de inhuur van advocaten en mediators”. Deze documenten heeft eiseres niet genoemd in het oorspronkelijke Woo-verzoek en kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden aangemerkt als een specificering van de hiervoor vermelde formulering van dat verzoek. De rechtbank oordeelt dan ook dat eiseres het Woo-verzoek in het bezwaarschrift heeft uitgebreid en dat het college deze uitbreiding bij haar besluitvorming buiten beschouwing kon laten.
11.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Valt de gevraagde informatie onder de reikwijdte van de Woo?
12. Volgens het college is de Woo niet van toepassing op het verzoek van eiseres, voor zover dat ziet op “
verspreidde beschadigde informatie via social media alsmede de persberichten”en “
de ongefundeerde beschuldigen naar- en de imagoschade aan collega’s”. Het gaat volgens het college hierbij immers om berichten en uitlatingen van eiseres, die zij zelf openbaar heeft gemaakt op sociale media of in de pers. Dergelijke berichten vallen volgens het college niet onder de reikwijdte van de Woo. Het college verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2]
13. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij stelt dat in de uitspraken van het wethouderscollectief op 8 februari 2022 is verwezen naar sociale mediaberichten en persberichten van haar en dat zij niet weet om welke berichten het gaat en waar deze zijn geopenbaard. Onder verwijzing naar het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals verwoord in
artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betoogt eiseres dat het college gehouden is om de vermeende berichten, foto’s, screenshots, of andere informatie op te slaan en om aan te geven waar deze publicaties te vinden zijn door de betreffende link te verstrekken.
14. De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet. In de Woo is bepaald dat eenieder een bestuursorgaan kan verzoeken om publieke informatie. [3] Publieke informatie is informatie die is neergelegd in een door een bestuursorgaan opgemaakt of ontvangen schriftelijk stuk of een ander geheel van vastgelegde gegevens dat naar zijn aard verband houdt met de publieke taak van het bestuursorgaan. [4] De rechtbank oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in rechtsoverweging 13 vermelde verzoek betrekking heeft op openbaar toegankelijke informatie die niet is opgemaakt of ontvangen door het college en daarom niet valt onder de reikwijdte van de Woo.
14.1.
De Woo bevat bovendien geen verplichting voor het college om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, zoals screenprints of verwijzingen via links naar websites of sociale media-berichten. [5] Het college is dan ook niet verplicht om naar aanleiding van het Woo-verzoek verantwoording af te leggen over gestelde uitlatingen van het wethouderscollectief of daarvoor een onderbouwing te verschaffen.
14.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college terecht informatie zwartgelakt?
15. Het college heeft met een beroep op artikel 5.1, tweede lid onder e, van de Woo, in de openbaar gemaakte documenten informatie zwartgelakt die volgens haar raakt aan de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen. Ook stelt het college dat de openbaarmaking van deze persoonlijke informatie weinig tot geen toegevoegde waarde heeft voor de controle op een goede en democratische bestuursvoering. Het college wijst naar rechtspraak van de Afdeling [6] waarin wordt overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt.
16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college de passages ten onrechte heeft zwartgelakt. Volgens haar bevatten de betreffende passages geen informatie die, bij openbaarmaking, de persoonlijke levenssfeer niet zou eerbiedigen. Eiseres voert aan dat al bekend is wie de afzender is van de emailberichten en welke personen aanwezig waren bij de bijeenkomsten. Het college heeft volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd waarom de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. Volgens eiseres is het uitgangspunt van de Woo dat openbaarmaking van informatie die betrekking heeft op het beroepsmatig handelen van personen niet kan worden geweigerd ter eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. [7] Verder heeft het college zelf de naam van een medewerkster van de provincie bekend gemaakt, zodat niet valt in te zien waarom de namen van de andere betrokkenen wel beschermd moeten worden. Daarnaast heeft het college ook niet per document duidelijk gemaakt waarom een beroep op deze relatieve uitzondering van toepassing is. Daarmee heeft het college haar motiveringsplicht geschonden.
17. Deze beroepsgrond slaagt. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, kan het openbaar maken van informatie achterwege blijven voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Om te beoordelen of deze relatieve uitzonderingsgrond van toepassing is, moet deze worden afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Uit de, ook door het college aangehaalde, vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het verzoek om informatie aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. [8]
17.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de documenten die met een beroep op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, gedeeltelijk zijn geweigerd. De rechtbank stelt vast dat het college op deze documenten de namen, telefoonnummers en email-adressen van de betrokken ambtenaren heeft weggelakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit het weglakken van deze gegevens onvoldoende gemotiveerd. Het gaat om informatie van ambtenaren die beroepsmatig betrokken waren bij de bijeenkomsten waarbij ook eiseres aanwezig was. In de documenten worden geen beleidsopvattingen van de betrokkenen geopenbaard. Door enkel te verwijzen naar de vaste rechtspraak maakt het college onvoldoende inzichtelijk dat het bekend maken van de informatie over de betrokken ambtenaren in dit geval zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. Het college zal naar het oordeel van de rechtbank moeten motiveren welke gegevens beschermd moeten worden en vervolgens per document moeten motiveren waarom in dat document deze gegevens niet openbaar gemaakt kunnen worden.
Ontbreken er documenten?
18. Het college stelt zich op het standpunt dat, wanneer een bestuursorgaan aanvoert dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, degene die om informatie verzoekt in beginsel aannemelijk dient te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De enkele stelling van eiseres dat er meer documenten moeten zijn, is volgens het college niet aannemelijk.
19. Volgens eiseres heeft het college niet alle documenten overgelegd. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst eiseres naar een e-mail van 14 juli 2021 met een uitnodiging voor een gesprek voorafgaand aan de bespreking op 16 juli 2021
“over het gedrag van een raadslid”.
20. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe naar de documenten is gezocht en dat de door het college uitgevoerde zoekslag volledig is geweest.
20.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het college van meerdere opgevraagde documenten het bestaan verzwijgt. Het komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor dat er niet meer documenten onder het college berusten. Het is daarom aan eiseres om aannemelijk te maken dat wél meer documenten onder het college zouden berusten. De rechtbank is van oordeel dat eiseres hierin niet is geslaagd. De enkele stelling dat er meer documenten aanwezig zouden moeten zijn is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor de verwijzing naar een email over een bespreking op 16 juli 2021 waarover eiseres tijdens de zitting heeft verklaard dat die bespreking uiteindelijk niet is doorgegaan.
20.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

21. Zoals hiervoor is overwogen onder 17 heeft het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten ‘bestuurlijke lus’. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het college in de gelegenheid stellen om alsnog te motiveren welke gegevens beschermd moeten worden en per document te motiveren waarom in dat document de gegevens niet openbaar gemaakt kunnen worden.
21.1.
De rechtbank zal de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van deze gelegenheid. Als het college gebruik maakt van deze gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen zes weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21.2.
Ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank erop dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het onder 17 geconstateerde gebrek te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M.H. Nelissen, rechter, in aanwezigheid van
P.L.M.M. Mulders, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Hoger beroep kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3859).
2.Zoals de uitspraak van 16 augustus 2006 (ECLI:NL:RVS: 2006:AY6317) en de uitspraak van 11 september 2019 (ECLI:NL:RVS: 2019:3100)
3.Artikel 4.1 van de Woo.
4.Artikel 2.1 van de Woo.
5.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:848, r.o. 4.1, en 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1066, r.o. 9.
6.Zie onder meer de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:160 en van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:709.
7.Eiseres verwijst naar de bijlage bij Kamerstukken 1 2021/22, 33328, AB pag.91.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321