ECLI:NL:RVS:2022:3859

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
202107088/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft [appellant] op 31 december 2019 een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om documenten openbaar te maken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betrof de schriftelijke bevestiging van mondeling gegeven informatie over vergunningen die op 22 april 2017 waren verleend aan Afghaanse Sikhs. De staatssecretaris heeft dit verzoek op 4 mei 2020 afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard en de rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing op 12 oktober 2021. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 december 2022 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. I.J.M. Oomen, zijn standpunt toegelicht. De staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. B.M. Kristel, heeft via videoverbinding deelgenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet verplicht was om de gevraagde documenten openbaar te maken, omdat het verzoek niet duidelijk genoeg was en er geen verplichting bestaat om nieuwe gegevens te creëren die niet al in bestaande documenten zijn neergelegd.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2022.

Uitspraak

202107088/1/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2021 in zaak nr. 20/6094 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2020 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 5 december 2022 behandeld, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, is verschenen. De staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. B.M. Kristel, heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft de staatssecretaris bij brief van 31 december 2019 verzocht om documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) openbaar te maken. Hij heeft het volgende verzocht:
"Met een beroep op de WOB wordt verzocht de navolgende mondeling gegeven informatie schriftelijk te bevestigen. Ten aanzien van de beschikkingen in de bijlage, van 22 april 2017, in de procedures met nrs. 2815095842, 2815095905, 2815095914, 2815095923 en 2815095932 is door de beslisambtenaar mondeling aan ondergetekende uitgelegd dat de staatsecretaris deze vergunningen heeft verleend op grond van de overweging dat getoetst moet worden wat de betrokken vreemdelingen te wachten staat bij terugkeer in Afghanistan op het moment van de beschikking. ‘Doortoetsen’ noemde de ambtenaar dit. Deze informatie is neergelegd in de minuut achter de beschikking. (…) Dat de beschikkingen van 22 april 2017 onderbouwd zijn met een motivering van deze aard en strekking weet ik al. Dat is mij omstandig uitgelegd door de beslisambtenaar, die haar besluit door de resumptor heeft laten accorderen. Maar deze bestaande informatie, welke mondeling is verkregen, blijft in rechtszaken buiten beschouwing, omdat schriftelijk bewijs ervan ontbreekt. Thans wordt gevraagd om deze informatie op schrift te bevestigen."
1.1.    De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen en het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Anders dan [appellant] stelt, volgt volgens de staatssecretaris uit het verzoek niet dat hij heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten waaruit blijkt dat in het proces van beoordeling van (herhaalde) asielaanvragen door Afghaanse Sikhs moet worden ‘doorgetoetst’. De staatssecretaris stelt dat alleen is verzocht om de inhoud van het gesprek van [appellant] met een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ten aanzien van de door hem genoemde personen te openbaren dan wel vast te leggen in een document en vervolgens openbaar te maken. Volgens de staatssecretaris beschikt hij niet over een dergelijk document. De Wob kent verder geen verplichting gegevens te vervaardigen die niet al in bestaande documenten zijn neergelegd, aldus de staatssecretaris.
Hoger beroep
2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de letterlijke tekst en de context van zijn verzoek duidelijk is dat het gaat om openbaarmaking van de motivering van de betreffende beschikkingen, zoals die is neergelegd in de onderliggende minuten. De rechtbank had moeten oordelen dat de staatssecretaris die minuten, zo nodig onder weglakking van tot personen herleidbare gegevens, openbaar had moeten maken, aldus [appellant].
Beoordeling hoger beroep
3.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, worden bij de bepaling van de reikwijdte van het verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan betrokken. Uitbreiding of aanvulling van een Wob-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een Wob-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft. Zie de uitspraken van de Afdeling van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2594, onder 8.1, en 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1428, onder 2.1.
3.1.    De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. In het Wob-verzoek wordt expliciet gevraagd om mondeling gegeven informatie schriftelijk te bevestigen. Zeker nu [appellant] in een eerdere procedure wel om openbaarmaking van de minuten heeft verzocht, had het in de rede gelegen dat hij hierom expliciet zou hebben gevraagd als dit ook het doel van het onderhavige verzoek was. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen verplichting bestaat om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd. Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2533.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022
960