ECLI:NL:RBOBR:2025:2301

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
71/247470-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot de handel in Encrochat-telefoons

Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak, die begon met een onderzoek naar de handel in Encrochat-telefoons, leidde tot de veroordeling van de verdachte voor het witwassen van een groot geldbedrag, een Volkswagen Golf en een klein contant geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, waarbij zij inkomsten uit de verkoop van deze telefoons niet had opgegeven aan de belastingdienst. De verdachte had gedurende een periode van bijna zes maanden gehandeld in deze telefoons en had geen belastingaangifte gedaan, wat leidde tot de conclusie dat zij belasting had ontdoken. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op het wegmaken van bewijs in de vorm van belastende Encrochat-gesprekken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 285 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71-247470-21
Datum uitspraak: 15 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2021, 24 februari 2022, 10 oktober 2023, 3 april 2024 en 12 maart 2025. De zaak is op laatstgenoemde datum inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 november 2021. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 12 maart 2025 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 april 2019 tot en met 12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of Rosmalen, gemeente’s Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een of meerdere voorwerpen, te weten
- een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) EUR 2.931,91 en/of
- een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] en/of
- een of meerdere geldbedragen van (in totaal) EUR 630.840, althans een of meer (overige) groot/grote geldbedrag(en)
a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,

terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf

terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
Feit 2
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 april 2019 tot en met 12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente’s Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) zij, verdachte, en/of [medeverdachte] , welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- (gewoonte)witwassen als bedoeld in artikelen 420bis(.1) en/of 420quater(.1) en/of 420ter Wetboek van Strafrecht en/of
- één of meer misdrijven als bedoeld in artikelen 189 en/of 198 Wetboek van Strafrecht;
Feit 3
[betrokkene] (gebruiker [gebruikersnaam 1] ) op 07 april 2020 te Egmond aan Zee, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 87 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1
en/of
[betrokkene] (gebruiker [gebruikersnaam 1] ) in de periode van 28 maart 2020 tot en met 7 april 2020 in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en bewerken van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- door een ander inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte
- aanwijzingen en instructies gegeven (via EncroChatgesprekken) over en/of tijdens het productieproces van synthetische drugs
bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte en/of haar medeverdachte op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 april 2019 tot en met 7 april 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente ’s Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- op te treden als aanspreekpunt voor en/of verkoper ((sub)reseller) van EncroChat-telefoons en/of abonnementen van die EncroChat-telefoons en/of
- aan onder meer die [betrokkene] een of meerdere EncroChat-telefoons te (doen) verstrekken en/of
- te zorgen voor het (laten) aansluiten en/of verlengen van het EncroChat-abonnement van onder meer die [betrokkene] (zodat communicatie door [betrokkene] via EncroChat mogelijk was) en/of
- beschikbaar te zijn voor het (trachten te) (laten) wipen/verwijderen van de door onder meer die [betrokkene] gevoerde EncroChat-communicatie en/of (andere) problemen ten aanzien van die EncroChat communicatie en/of
- het daadwerkelijk (trachten te) (laten) wipen/verwijderen van de door onder meer die [betrokkene] gevoerde EncroChat-communicatie;
Feit 4 primair
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente’s Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een of meerdere telefoons, althans een of meerdere gegevensdragers, met daarop een of meerdere EncroChat-gesprekken (van onder meer de accounts [gebruikersnaam 1] (7 april 2020) en/of [gebruikersnaam 2] (1 mei 2020) en/of [gebruikersnaam 3] (30 mei 2020)), althans enig goed, aan het krachtens de wet, te weten artikel 94 Wetboek van Strafvordering, daarop gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring heeft onttrokken, en/of wetende dat het daaraan onttrokken was, heeft verborgen en/of die gesprekken en/of goed(eren) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Feit 4 subsidiair
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente’s Hertogenbosch, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om een of meerdere misdrijven, te weten de productie van en/of handel in verdovende middelen en/of witwassen en/of deelname aan een criminele organisatie, te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een voorwerp, waarop of waarmede dat misdrijf/die misdrijven was/waren gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf/die misdrijven, te weten een of meerdere telefoons, althans een of meerdere gegevensdragers met daarop een of meerdere EncroChat gesprekken (van onder meer de accounts [gebruikersnaam 1] (7 april 2020) en/of [gebruikersnaam 2] (1 mei 2020) en/of[gebruikersnaam 3] (30 mei 2020)) heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Formele verweren met betrekking tot de EncroChat-data.

Inleiding.
EncroChat was een communicatieaanbieder van telefoons waarmee via de aangeboden applicatie versleutelde chats, bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen, konden worden ontvangen en verzonden. In Frankrijk heeft een strafrechtelijk onderzoek gelopen naar het bedrijf EncroChat en daaraan gelieerde personen. Op 1 april 2020 is met toestemming van de Franse rechter een interceptietool geïnstalleerd op de server van EncroChat in Roubaix, Frankrijk. Met behulp van deze interceptietool is in de periode van 1 april 2020 tot en met 14 juni 2020 informatie van EncroChat-telefoons, ook van telefoons die zich in Nederland bevonden, live door de Franse autoriteiten verzameld en opgeslagen op computersystemen in Frankrijk. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot voornoemde data via een beveiligde internetverbinding met bedoelde computersystemen. De telefoondata bevatten onder meer een kopie van de database, die op de telefoon aanwezig was, welke database onder andere historische chatdata bevatte, waardoor het mogelijk is dat in de telefoondata ook chatberichten aanwezig zijn van voor 1 april 2020. De aldus verkregen EncroChat-berichten zijn (mede) ten grondslag gelegd aan onderhavige zaak.
Standpunten van partijen.
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar rechterlijke uitspraken waarin soortgelijke verweren geheel zijn verworpen, op het standpunt gesteld dat er geen vormverzuim of onrechtmatige handeling is begaan bij de verkrijging dan wel de verwerking van de EncroChat-data, en dat de zich in het dossier bevindende EncroChat-berichten voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De verdediging heeft uitgebreid verweer gevoerd, welk verweer in hoofdlijnen het volgende inhoudt. Het standpunt wordt ingenomen dat sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), omdat de verdediging niet heeft kunnen controleren of de EncroChat-berichten op rechtmatige wijze zijn verkregen en verwerkt, nu zij de stukken uit het Franse onderzoek en uit het Nederlandse onderzoek 26Lemont niet heeft mogen inzien, terwijl deze relevant zijn voor de beoordeling van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarmee is gehandeld in strijd met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende beginsel van
equality of arms, dat een recht omvat op kennisname van materiaal dat potentieel relevant is voor de verdediging. Om die reden dient bewijsuitsluiting van alle EncroChat-berichten te volgen. Ook stelt de verdediging zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, nu Nederland (mede)verantwoordelijk was voor de verkrijging van de EncroChat-berichten en daarnaast de in het buitenland ingezette bevoegdheden op Nederlands grondgebied effect hebben geoogst, omdat is binnengedrongen in telefoons van Nederlandse gebruikers.
Oordeel rechtbank.
Verwerping verweer
Bij de bespreking van de verweren stelt de rechtbank de op 13 juni 2023 door de Hoge Raad gegeven prejudiciële beslissing op vragen van de rechtbanken Noord-Nederland en Overijssel (ECLI:NL:HR:2023:913) voorop. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van een wezenlijk andere vaststelling van de gang van zaken rondom de vergaring en verwerking van de Encrochat-data in dit onderzoek dan zoals weergegeven in die beslissing en zij zal daarvan dan ook uitgaan, tenzij hierna nadrukkelijk anders wordt overwogen.
De rechtbank overweegt over het verweer als volgt.
Ten aanzien van de notificatie plicht
In het arrest HvJ EU 30 april 2024, ECLI: EU:C:2024:372 concludeert het Hof dat in de betrokken Duitse zaak, waarin een Europees Onderzoeksbevel (EOB) aan de orde was, de verkrijging van Enrochat-data afkomstig uit een Frans onderzoek op zichzelf kunnen vallen onder de werking van Richtlijn 2014/41/EU.
De rechtbank stelt, in navolging van het genoemde arrest van de Hoge Raad vast dat Frankrijk en Nederland op 10 april 2020 een JIT-overeenkomst hebben gesloten inzake Encrochat. De bedoeling van een JIT is om gezamenlijk, onder verantwoordelijkheid van de leidende staat (in casu: Frankrijk) onderzoekshandelingen te verrichten en de resultaten daarvan vervolgens uit te wisselen. Als één van de twee JIT-leden was Nederland daarvan op de hoogte. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat Frankrijk de Encrochat-data buiten het JIT om (bijvoorbeeld middels een EOB) met Nederland zou hebben gedeeld. Er is dus sprake van opsporing en het delen van gegevens binnen het JIT. Voor zover de stelling is ingenomen dat de Encrochat-gegevens niet als bewijs mogen worden gebruikt omdat niet zou zijn voldaan aan de notificatieverplichting, wordt deze verworpen. Richtlijn 2014/41/EU is, conform het bepaalde in artikel 3 van die Richtlijn, immers in dit geval niet van toepassing.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de interceptie buiten het JIT heeft plaatsgevonden en dat daarom de Richtlijn van toepassing is op de Nederlandse situatie, is deze stelling in de context van de voorafgaande aan de interceptie bestaande samenwerking niet begrijpelijk.
Ten aanzien van het Interstatelijk vertrouwensbeginsel
De verdediging heeft aangevoerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in onderhavige zaak niet aan de orde is voor wat betreft de verkregen Encrochat-data, nu de aard van de verrichte opsporing met zich meebrengt dat Nederland rechtsbescherming dient te bieden. Dat betekent dat de inzet van de opsporingsbevoegdheid op grond van artikel 5.2.2 Sv naar nationaal recht diende te geschieden, en met inachtneming van de regels uit het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk.
Toetsingskader
In zijn beslissing van 13 juni 2023 is de Hoge Raad ingegaan op de betekenis van het internationaal vertrouwensbeginsel voor de beoordeling van de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van resultaten die zijn verkregen met toepassing van opsporingsbevoegdheid door autoriteiten in een ander land dan Nederland, terwijl die bevoegdheid in dat andere land is toegepast, en de mogelijkheden voor een verdediging om de rechtmatigheid van de bewijsverkrijging te onderzoeken. De Hoge Raad heeft in deze beslissing overwogen dat het niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter behoort om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, in strijd is met de rechtsregels die gelden in het betreffende land voor het uitvoeren van dat onderzoek. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten, die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, dienen te worden gerespecteerd, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dat is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. In dat geval beoordeelt de Nederlandse strafrechter, aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren, of die onherroepelijke vaststelling aanleiding geeft tot het verbinden van een rechtsgevolg aan het betreffende verzuim. Volgens de Hoge Raad geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet alleen voor de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, maar ook voor de beoordeling van de betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de resultaten (het bewijs) uit de onderzoeken. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 februari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:192) voormelde overwegingen herhaald.
Encrochat: rechtsmacht Nederland?
De rechtbank overweegt dat zij in de onderbouwing van de verweren van de verdediging onvoldoende argumenten heeft gevonden om van het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader af te wijken. De rechtbank acht het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing op onderhavige zaak ten aanzien van de verkregen Encrochat-data. Voor de rechtbank ligt de rechtmatigheid en wijze van toepassing van d door autoriteiten van een andere lidstaat uitgeoefende bevoegdheden niet ter toetsing voor. De informatiewisseling binnen het JIT leidt niet tot verschuiving van de verantwoordelijkheid voor het inzetten van opsporingsbevoegdheden.
Ook als ervan uitgegaan zou moeten worden dat Nederland inzake Encrochat (al dan niet voorafgaande aan de totstandkoming van het JIT) enige technische of tactische inbreng heeft gehad, kan daar volgens de rechtbank, in navolging van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in het arrest van 26 september 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:3041), niet uit volgen dat de inzet van de bevoegdheid in Frankrijk door Franse autoriteiten onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten heeft plaatsgevonden. De interceptie heeft namelijk plaatsgevonden door middel van de inzet van een tool op alle Encrochat-toestellen bij eindgebruikers. Hoewel dit betekent dat de Franse politie ook is doorgedrongen tot de telefoons van Nederlandse gebruikers op Nederlands grondgebied en gegevens van die toestellen heeft verzameld en gekopieerd, leidt dit er niet toe dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar stelling dat de uitoefening van de opsporingsbevoegdheden ook in Nederland heeft plaatsgevonden. De tool is geïnstalleerd door de Franse politie en vanuit Frankrijk op de toestellen van individuele gebruikers geïnstalleerd. De aldus verkregen data zijn vervolgens verzameld en verzonden naar de Franse autoriteiten. De inzet van de interceptietool en de vergaring vonden aldus plaats in en vanuit Frankrijk, terwijl deze omstandigheid ook niet met zich mee brengt dat de verantwoordelijkheid voor de inzet van de interceptietool overgaat naar of mede komt te liggen bij de autoriteiten van het land waar de gebruiker van het toestel zich op dat moment bevindt. Er is geen aanwijzing dat de Nederlandse autoriteiten de Franse autoriteiten hebben aangestuurd bij het binnendringen van de telefoons en gebruikers op Nederlands grondgebied. Het bedrijf Encrochat bood digitale diensten aan. Het is daarom inherent aan een dergelijke dienstverlening dat deze over traditionele landsgrenzen heen gaat.
In navolging van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch is de rechtbank daarmee van oordeel dat het binnendringen van Nederlandse telefoons door de Franse autoriteiten niet kan worden beschouwd als een onderzoekshandeling waarvan de uitvoering (mede) onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten is geschied. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van de verdediging, dat Nederland inzake Encrochat rechtsmacht heeft inzake de interceptie van gegevens op de telefoons van Nederlandse gebruikers op Nederlandse grondgebied en dat genoemde data derhalve onrechtmatig zijn vastgelegd.
De verweren dienaangaande falen en worden verworpen.
Conclusie
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is onverkort van kracht inzake Encrochat. Het bewijsmateriaal afkomstig uit de toestellen is in verkregen onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten en van opsporing onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten of op Nederlands grondgebied is geen sprake geweest.
Ten aanzien van het beginsel van fair trial
De verdediging heeft betoogd dat het digitale bewijs is vergaard op een wijze die controle van de betrouwbaarheid, volledigheid en integriteit van de data onmogelijk maakt. Nu het recht op een eerlijk proces is geschonden, dient dit bewijs te worden uitgesloten en dient integrale vrijspraak te volgen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt met zich mee dat van de rechtmatigheid van de interceptie (en de daarop volgende verstrekking) van data moet worden uitgegaan. De taak van de Nederlandse strafrechter is er in dit geval toe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van deze data in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het uitganspunt van rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijsmateriaal lijdt alleen uitzondering als in de betreffende staat, in dit geval Frankrijk, onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de geldende rechtsregels is gebeurd.
De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek inzake Encrochat sprake is geweest van een evidente schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Er zijn ook geen aanwijzingen dat het onderzoek in Frankrijk zo is uitgevoerd dat de resultaten onbetrouwbaar zijn. en ziet, anders dan de verdediging, geen aanwijzingen voor het tegendeel. Ook dit onderdeel van het verweer wordt verworpen.
Om deze reden verwerpt de rechtbank de verweren voor zover zij zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van het bewijsmateriaal, afkomstig van de Encrochat-toestellen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat er geen vormverzuimen of andere onrechtmatigheden zijn gebleken bij het verwerken van de Encrochat-data. De rechtbank concludeert dat voor zover de verwerking van Encrochat-data al een inbreuk op de artikelen 7 en 8 van het Handvest en/of artikel 8 EVRM oplevert, die inbreuk bij wet is voorzien met inachtneming van de in het Unierecht en het EVRM neergelegde waarborgen. De verwerking van deze data brengt dus geen schending van het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM, met zich mee.
Eindconclusie
Er is geen aanleiding om op enige grond de Encrochat-data van het bewijs uit te sluiten. De rechtbank verwerpt de verweren in al hun onderdelen.

Bewijs

Inleiding.
Naar aanleiding van onderzoek 26lnkster is bij de opsporingsdiensten het vermoeden ontstaan dat verdachte in de ten laste gelegde periode crypto-telefoons inkocht, verkocht en beheerde.
Bij de verkoop zou verdachte crimineel geld hebben verdiend en zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Zij zou ook hebben deelgenomen aan een criminele organisatie en zich schuldig hebben gemaakt aan het – kort gezegd – wegmaken van bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1, feit 2 en feit 4 primair, althans subsidiair. De officier van justitie acht feit 3 niet bewezen. Met betrekking tot feit 1 heeft de officier van justitie – kort samengevat – zich op het standpunt gesteld dat het grote in de tenlastelegging vermelde geldbedrag van misdrijf afkomstig is doordat de gebruikers van de telefoons die verdachte verkocht zich vrijwel uitsluitend bezighielden met criminele activiteiten. Verdachte wist dit en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan opzetwitwassen (in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] ).. Feit 4 primair kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen, nu verdachte aantoonbaar wist wat ‘wipen’ inhield, en de gegevens op de in beslag genomen telefoons wat het Openbaar Ministerie betreft onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en als één goed kunnen worden aangemerkt. De chats zijn door de beslaglegging van de telefoons in de rechtmatige beschikkingsmacht van de politie terechtgekomen. Door de handelingen van onder andere verdachte heeft verdachte zich de feitelijke heerschappij over de telefoons en de inhoud daarvan verschaft met als doel de telefoons en daarmee dus ook de inhoud daarvan aan het zicht van de opsporingsdiensten te onttrekken, te verbergen, vernietigen, beschadigen en/of onbruikbaar te maken. Feit 4 subsidiair kan wat de officier van justitie betreft eveneens worden bewezen voor zover de rechtbank zou komen tot een vrijspraak van feit 4 primair. Verdachte vormde met onder meer [medeverdachte] een duurzaam crimineel samenwerkingsverband met het oogmerk op het plegen van feiten 1 en 4, waardoor ook feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman daar – kort samengevat – het volgende toe aangevoerd. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam in een soortgelijke zaak heeft de raadsman bepleit dat het in de tenlastelegging genoemde grote geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte alleen of vooral toestellen verkocht aan criminelen, noch dat de kopers van de toestellen alleen of vooral met crimineel geld betaalden. Van het kleinere (contante) geldbedrag dat is ten laste gelegd kan eveneens niet worden bewezen dat daaraan een strafbaar feit ten grondslag heeft gelegen. Bovendien betwist de raadsman de juistheid van de berekening van de in feit 1 ten laste gelegde bedragen. De Volkswagen Golf is in 2017 al contant betaald, buiten de ten laste gelegde pleegperiode en het witwasonderzoek, dus zonder nadere aanwijzing kan er geen gronddelict worden aangewezen en kan ook geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen worden aangenomen. Voor zover de rechtbank bewezen acht dat het ten laste gelegde grote geldbedrag een criminele herkomst heeft in die zin dat kopers van de Encrochat-telefoons deze kochten met crimineel geld, wenst de raadsman die kopers te horen als getuigen over de vraag van wie en met welk geld zij hun Encrochat-telefoons hebben gekocht.Feit 2 kan niet worden bewezen nu in de visie van de raadsman geen sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, en buiten de gebruiker van Encrochat-account [gebruikersnaam 4] onvoldoende duidelijk is dat sprake was van andere deelnemers. Voor zover de rechtbank wel bewezen acht dat sprake was van een criminele organisatie bestaande uit meer personen dan verdachte en de gebruiker van Encrochat-account [gebruikersnaam 4] heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om die perso(o)(n)(en) te horen als getuige(n).
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak feit 3.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 4.
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 4 primair ten laste gelegde dient in ieder geval komen vast te staan dat in de ten laste gelegde periode op de in de tenlastelegging genoemde telefoons krachtens de wet daarop gelegd beslag rustte, en dat verdachte dat wist. Op de Encrochat-telefoon van de persoon met gebruikersnaam [gebruikersnaam 3] rustte op het moment dat een wipeverzoek werd gedaan, geen beslag. Van de Encrochat-telefoons van de personen met gebruikersnamen [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld of daar beslag op rustte op het moment dat een wipeverzoek werd gedaan. Voor zover dit al het geval zou zijn geweest, kan niet worden bewezen dat verdachte wist dat dit zo was. Een en ander leidt ertoe dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 4 primair ten laste gelegde.
De rechtbank is verder van oordeel dat feit 4 subsidiair zoals het is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Uit het dossier blijkt dat het Encrochat-account van [gebruikersnaam 2] reeds was gewiped op het moment dat verdachte het verzoek kreeg deze te wipen. Het wipen van de betreffende account is dus niet het gevolg van enig handelen van verdachte.
Uit het dossier blijkt verder dat de vader van verdachte de gebruiker was van het Encrochat-account [gebruikersnaam 3] . Volgens artikel 189, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zijn de bepalingen van artikel 189 Sr in deze situatie niet op verdachte van toepassing.
Op grond van het dossier staat vast dat de gebruiker van het Encrochat-account [gebruikersnaam 1] onherroepelijk is veroordeeld wegens een Opiumwetmisdrijf. Voor een bewezenverklaring dient vervolgens te worden bewezen dat verdachte met het (laten) wipen van de Encrochat-telefoon waarvan account [gebruikersnaam 1] gebruik maakte, het oogmerk had voornoemd misdrijf te bedekken of nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken. Het dossier bevat echter geen informatie waaruit blijkt dat verdachte wist of moest vermoeden dat door de gebruiker van het Encrochat-account [gebruikersnaam 1] enig misdrijf was gepleegd. Verdachte heeft dat stellig ontkend en het wipeverzoek dat zij ontving in verband met ditaccount bevat geen enkele context of informatie over de achtergrond van het verzoek. Het enkele feit dat bij wipeverzoeken van de inhoud van telefoons van andere gebruikers sprake was van aanhoudingen door de politie van de gebruikers van die telefoons, brengt niet met zich dat verdachte wist of kon weten dat ook de houder van account [gebruikersnaam 3] ( [betrokkene] ) zich schuldig had gemaakt aan enig strafbaar feit. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het vereiste oogmerk van verdachte niet is bewezen.
Gelet op het voorgaande wordt verdachte vrijgesproken van feit 4 subsidiair. Het door de raadsman voorwaardelijk gedane getuigenverzoek behoeft gelet op de integrale vrijspraak voor feit 4 geen bespreking.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in bijlage I die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen.
Feit 1
Onder feit 1 wordt verdachte verweten het witwassen van (1) een groot geldbedrag, (2) een Volkswagen Golf en (3) een klein (contant) geldbedrag. De rechtbank zal met betrekking tot al deze voorwerpen hieronder achtereenvolgens overwegen of en zo ja op welke wijze zij van oordeel is dat verdachte deze voorwerpen heeft witgewassen.
(1)
Het grote geldbedrag (€ 630.840,00)
Juridisch kader criminele herkomst
De rechtbank stelt bij de bespreking van dit feit voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis/420quater, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Van misdrijf afkomstig
Voor zover hier van belang is witwassen het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruiken van een voorwerp, waaronder geld, dat uit misdrijf afkomstig is (artikel 420bis Sr). De eerste vraag die de rechtbank onder ogen ziet, is of kan worden bewezen dat het bedrag van € 630.840,00 zoals ten laste gelegd afkomstig is van geld dat door de kopers van de telefoons door misdrijf is verkregen. Zoals hierna uitgelegd oordeelt de rechtbank dat dit niet het geval is.
Er is een concreet feit ten laste gelegd, namelijk een gewoonte maken van witwassen. Dat feit dient op basis van concrete bewijsmiddelen te worden bewezen. Een combinatie van niet meer dan algemene aannames en algemene vaststellingen en feiten van algemene bekendheid, is onvoldoende voor die bewezenverklaring. Dat in de onderhavige zaak concrete bewijsmiddelen voorhanden zijn over de handel in telefoons door de verdachte maakt dit niet anders. De door de officier van justitie aangevoerde feiten, die volgens hem van algemene bekendheid zijn, kort gezegd inhoudende dat Encrochat-telefoons veelal werden gebruikt door criminelen die deze telefoons ook veelal betaalden met crimineel geld betreffen hier immers het constitutieve bestanddeel, zonder welk geen strafbaar feit bestaat. Dat kan niet worden bewezen op basis van een feit van algemene bekendheid.
Daar komt bij dat de door de officier van justitie aangedragen voorbeelden uit de rechtspraak ook niet onderbouwen dat het een feit van algemene bekendheid is dat zo niet alle, dan toch bijna alle Encrochat-telefoons door criminelen werden gekocht én dat zij deze kochten met geld dat door misdaad is verkregen voorafgaand aan de aanschaf. Voor zover de rechtbank bekend is tot dusverre geen concreet onderzoek gedaan naar de achtergrond van de kopers van de Encrochat-telefoons, noch naar de herkomst van de gelden waarmee zij hun leveranciers (zoals verdachte) betaalden. De handel in cryptotelefoons is op zichzelf niet strafbaar. Onder die omstandigheden ligt het op de weg van de officier van justitie om bewijs aan te dragen dat de kopers van de telefoons van verdachte haar met misdaadgeld hebben betaald. Het dossier in deze zaak bevat zulk bewijs echter niet.
Tussenconclusie
Om de hiervoor genoemde redenen acht de rechtbank niet bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde door verdachte met de handel in Encrochat-telefoons verdiende bedrag van € 630.840,00 afkomstig is van geld dat door de kopers van de telefoons door misdrijf is verkregen.
Belastingontduiking
Onverminderd het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er met betrekking tot een deel van de door verdachte verdiende gelden met de verkoop van de Encrochat-telefoons in een deel van de ten laste gelegde pleegperiode een ander brondelict is aan te wijzen voor witwassen, namelijk belastingontduiking.
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte in de periode januari tot en met medio juni 2020 gedurende ten minste vijf en een halve maand heeft gehandeld in Encrochat-telefoons, en daarmee tienduizenden euro’s heeft verdiend. Op grond van de bekende gegevens heeft de politie de netto-opbrengst voor verdachte over alleen al de periode de periode 6 mei 2020 tot en met 10 juni 2020 berekend op € 13.365,00. Uit het politieonderzoek is gebleken dat verdachte in de bewezenverklaarde periode geen belastingaangifte heeft gedaan van haar in die maanden verkregen omzetten en verdiensten. Zij was daartoe, als zelfstandig ondernemer, steeds wel gehouden. Zij had aangifte moeten doen van omzetbelasting en dat moeten afdragen, telkens in de periode volgend op de periode waarin de omzetbelasting in rekening is of had moeten worden gebracht. Zij had ook aangifte van haar inkomsten moeten doen en inkomstenbelasting moeten betalen. Zij had bovendien een daartoe strekkende administratie bij moeten houden. De rechtbank acht, alleen al door het ontbreken van een juiste en volledige administratie, ook bewezen dat de verdachte op geen enkel moment ook maar de intentie heeft gehad om aan haar belastingverplichtingen te voldoen. Voorts is uit niets is gebleken dat zij dat inmiddels heeft gedaan.
Vermogensbestanddelen waarover verdachte de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken kunnen worden aangemerkt als voorwerpen ‘afkomstig uit enig misdrijf’. Een grootdeel van het door verdachte in de periode van januari tot en met medio juni 2020 verdiende geld met de handel in Encrochat-telefoons is naar het oordeel van de rechtbank dus afkomstig uit een eigen misdrijf van verdachte, namelijk belastingontduiking. Verdachte heeft dit geld vervolgens witgewassen door daarvan betalingen te doen en door dit te gebruiken voor privédoeleinden als vakanties en het kopen van kleren en accessoires.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van de op dit punt bekennende verklaring van verdachte en de onderbouwde berekening van de politie tot het oordeel dat de verdachte in de periode januari tot en met medio juni 2020 een groot bedrag aan inkomstenbelasting en omzetbelasting heeft ontdoken en witgewassen. Gelet op de pleegperiode en de frequentie waarmee verdachte binnen die periode handelde in de telefoons acht de rechtbank gewoontewitwassen van dit geldbedrag bewezen.
(2)
De Volkswagen Golf
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank met betrekking tot de Volkswagen Golf de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte had in de ten laste gelegde pleegperiode een Volkswagen Golf voorhanden. Deze auto is in 2017 door verdachte gekocht in Duitsland en in opdracht en op kosten van haar naar Nederland geïmporteerd en bij het RDW ter keuring aangeboden. Verdachte had op dat moment geen legaal inkomen of vermogen dat de aankoop van deze auto, die op dat moment meer dan € 30.000,- waard was, kon verklaren. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de Volkswagen Golf niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft geen concrete verklaring afgelegd over een mogelijk legale herkomst van deze auto, waarmee er geen aanleiding is tot een nader onderzoek naar de verklaring van verdachte door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de auto onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig is. Omdat vaststaat dat verdachte de auto in de ten laste gelegde periode voorhanden had en daarvan gebruik maakte komt de rechtbank daarmee tot een bewezenverklaring van het witwassen van de Volkswagen Golf.
(3)
Het kleine (kasboek)geldbedrag (€ 2.931,913)
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in 2019 een bedrag van ten minste € 2.931,91 aan contante gelden tot haar beschikking heeft gehad welke niet kunnen worden verklaard op grond van het legale vermogen dat zij op dat moment tot haar beschikking had. De rechtbank acht daarom het vermoeden gerechtvaardigd dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft geen concrete verklaring afgelegd over een mogelijk legale herkomst van dit bedrag, waarmee er geen aanleiding is tot een nader onderzoek naar de verklaring van verdachte door het Openbaar Ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat dit bedrag onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig is. Omdat vaststaat dat verdachte dit voorwerp in de ten laste gelegde periode voorhanden had komt de rechtbank daarmee tot een bewezenverklaring van het witwassen van het contante geldbedrag. Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat bij dit bedrag sprake is van een dubbeltelling overweegt de rechtbank dat dit onjuist is, nu de inkomstengegevens waarmee is gerekend om tot het bedrag te komen enkel zien op 2019. Bij de berekening van het contante geldbedrag zijn dus enkel gegevens meegenomen van vóór de periode in 2020 waarover de rechtbank hiervoor belastingontduiking en witwassen heeft aangenomen..
Feit 2
Van een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen. De rechtbank stelt voorop dat van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vormden in de ten laste gelegde pleegperiode samen een duurzaam samenwerkingsverband met een zekere (overleg)structuur waarin [medeverdachte] een leidende, aansturende rol had als ‘hoofd-reseller’ en verdachte een uitvoerende maar niet onbelangrijke rol als ‘sub-reseller’.
Uit de door verdachte en [medeverdachte] gevoerde Encrochat-gesprekken volgt zonder meer dat zij samenwerkten en de handel in Encrochat-telefoons als verdienmodel hadden. Het oogmerk van hun samenwerkingsverband was gericht op het stelselmatig (op verzoek) wipen van deze telefoons. Verdachte bestelde onder andere telefoons (bij [medeverdachte] ), nam serviceverzoeken van gebruikers in behandeling en bediende zich daarbij van advies van [medeverdachte] . Ook komt zij terug op de betaaloverzichten van [medeverdachte] die zich in de chats bevinden. Verdachte en [medeverdachte] hadden beiden veel contacten waaraan zij de Encrochat-telefoons verkochten, en verdachte haalde zelf ook geld op. Uit het berichtenverkeer blijkt dat de samenwerking zoveel mogelijk heimelijk was, en de wijze waarop de telefoons en het geld werden vervoerd duidt eveneens op een belang van geheimhouding en verhulling van die activiteiten. Ook de wijze waarop betalingen werden verricht was omzichtig (veelal contant).
De rechtbank is van oordeel dat het oogmerk van de organisatie was gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 189 Sr, namelijk – kort gezegd – het opzettelijk wegmaken dan wel vernietigen dan wel aan het zicht van opsporingsdiensten onttrekken van bewijs in de vorm van belastende Encrochat-gesprekken. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [medeverdachte] meermaals zogeheten wipeverzoeken hebben ontvangen waaruit ondubbelzinnig bleek dat deze werden gedaan om de opsporing van gepleegde strafbare feiten te bemoeilijken of onmogelijk te maken, of om voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen aan het onderzoek van opsporingsdiensten te onttrekken. Met die wetenschap voldeed de criminele organisatie aan deze en vele andere wipeverzoeken, waarmee het oogmerk op voornoemd misdrijf zonder meer kan worden bewezen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 189 Sr gericht samenwerkingsverband en dat zij ook een aandeel heeft gehad in gedragingen/gedragingen heeft ondersteund die (mede) strekten tot/verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr..

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, eventueel in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 12 juni 2020 in Nederland een voorwerp, te weten een groot geldbedrag
b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf
terwijl zij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.
en
in de periode van 4 april 2019 tot en met 12 juni 2020 in Nederland meerdere voorwerpen, te weten
- geldbedragen van (in totaal) EUR 2.931,91 en
- een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]
b. heeft verworven, voorhanden gehad, , en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Feit 2
in de periode van 4 april 2019 tot en met 12 juni 2020 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) zij, verdachte, en [medeverdachte] , welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 189 Wetboek van Strafrecht;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e Sr aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een strafoplegging in geen geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft ook gewezen op uitspraken in (wat haar betreft) soortgelijke zaken en aan de hand daarvan gesteld dat de eis disproportioneel hoog is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het witwassen van een grootgeldbedrag door inkomsten gegenereerd door het verkopen van Encrochat-telefoons en omzetbelasting niet op te geven aan de belastingdienst en geen omzet- en inkomstenbelasting af te dragen. De verdachte heeft op deze manier door misdrijf verkregen geld witgewassen door van de bedragen waarover zij belasting had moeten betalen privébetalingen te doen. De verdachte heeft zich gedurende bijna 6 maanden schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en aan het witwassen van een Volkswagen Golf en
ten minste € 2.931,91 in contanten voorhanden gehad welke voorwerpen van misdrijf afkomstig waren.
Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en ondermijnt de legale economie. De verdachte heeft daarbij op geen enkel moment, ook niet op de terechtzitting, enige blijk gegeven de strafwaardigheid van het bewust niet doen van belastingaangifte (en daarmee het bezitten en gebruiken van zwart geld) en het niet afdragen van verschuldigde belastingen in te zien en stelt uitsluitend haar eigen belang voorop; zij was kennelijk slechts uit op haar eigen financiële gewin.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het veelvuldig in georganiseerd verband opzettelijk (doen) wegmaken dan wel vernietigen dan wel aan het zicht van opsporingsdiensten onttrekken van bewijs in de vorm van mogelijk belastende Encrochat-gesprekken, door het (doen) wipen (wissen) van cryptotelefoons. Door deze telefoons in opdracht van klanten te wipen kan de opsporing naar mogelijk door de gebruiker van de betreffende telefoon of anderen gepleegde strafbare feiten worden belet of vermoeilijkt. Op deze wijze worden de activiteiten van politie en justitie gedwarsboomd. Verdachte nam deel aan een criminele organisatie die dit tot oogmerk had.
Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de gevolgen die haar handelen kan hebben voor de algemene veiligheid van personen of goederen, terwijl zij wist dat zij en haar mededader potentieel bewijs voor strafbaar handelen stelselmatig wisten van telefoons.
Strafoplegging
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank mede aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor fraude met betrekking tot grote geldbedragen gaan de LOVS-oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf, of een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf.
Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft onder andere een groot geldbedrag en een personenauto witgewassen en met haar handelen de legale economie ondermijnd alsook deelname aan een criminele organisatie.. De rechtbank dient echter ook rekening te houden met een aantal andere omstandigheden.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid EVRM dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. In een zaak als deze, waarin er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt als uitgangspunt een redelijke termijn voor de behandeling van twee jaar. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 14 september 2021, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van drieënhalf jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn ruimschoots is overschreden. Omdat deze overschrijding naar het oordeel van de rechtbank, ondanks de vele gedane onderzoekswensen en het uitstel op het laatste moment van een in oktober 2023 geplande inhoudelijke behandeling ten gevolge van een advocaatwissel, niet geheel is toe te rekenen aan de verdachte, zal compensatie plaatsvinden door vermindering van de op te leggen straf.
Waar de bewezenverklaarde feiten in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigen, acht de rechtbank gelet op het tijdsverloop alsook het feit dat verdachte een first offender is met betrekking tot alle feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het ondergane voorarrest niet opportuun. Wel acht de rechtbank een forse taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel is bedoeld om tot uitdrukking te brengen dat de verdachte zeer ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Daarnaast dient het voorwaardelijk strafdeel er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf wordt gelijkgesteld aan de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd, waardoor verdachte niet opnieuw naar de gevangenis hoeft.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de Volkswagen Polo vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welk feit 1 is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van dit feit aan verdachte toebehoorde. De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbenden van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze goederen. Het gaat om onder meer alle in beslag genomen telefoons.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het onder feiten 3 en 4 ten laste gelegde;
 Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
 Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
 Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
witwassen.
Feit 2
deelname aan een criminele organisatie met als doel het plegen van misdrijven.
 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 Legt op de volgende straffen:
-
een gevangenisstrafvoor de duur van 285 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 120 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
-
een taakstrafvoor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis;
-
verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten: een personenauto van het merk Volkswagen, kenteken: [kenteken] ;
 Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van alle op de beslaglijst van 4 februari 2025 vermelde goederen met uitzondering van de hiervoor verbeurdverklaarde auto;
 Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.L.W.M. Viering, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier,
en is uitgesproken op 15 april 2025.