Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 maart 2025 in de zaak tussen
Milieuvereniging Land van Cuijk, uit Mill, eiseres,
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:- [naam] B.V., te [vestigingsplaats] , (vergunninghoudster),(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).
het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg,
(GS van Limburg).
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
- Vergunninghoudster exploiteert varkenshouderijen op verschillende locaties, waaronder de locaties [adres] en [adres] in [plaats] . Deze locatie ligt op het grondgebied van de gemeente Land van Cuijk, voorheen gemeente Boxmeer (verder te noemen: de gemeente), en in de nabijheid van - onder meer - de Nederlandse Natura 2000-gebieden “Sint-Jansberg” (provincie Limburg en Gelderland) en “Oeffelter Meent” (provincie Noord-Brabant). Op het adres [adres] staan op dit moment drie stallen (hierna: stal 1, 2 en 3). Op het adres [adres] staan ook drie stallen.
- De locaties [adres] en [adres] waren in het verleden één inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op 20 juli 2004 is voor de varkenshouderijen aan de [adres] en [adres] gezamenlijk één milieuvergunning (revisievergunning) verleend. Deze revisievergunning is onherroepelijk geworden op 23 maart 2005 en na verlening nog een aantal malen gewijzigd door veranderingsvergunningen. In de revisievergunning was voorgeschreven dat deze stallen zouden worden uitgerust met biologische luchtwassers.
- Op 20 juni 2014 heeft vergunninghoudster voor de wijziging van de varkenshouderij aan de [adres] een aanvraag voor een omgevingsvergunning eerste fase (voor de activiteit “milieu”) ingediend bij de het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (B&W). De bedoeling was om deze locatie als een aparte inrichting vergund te krijgen, omdat de veehouderijen aan de [adres] en [adres] feitelijk niet meer met elkaar verbonden zouden zijn. Deze aanvraag is daarna nog diverse malen aangevuld. Op 7 juli 2020 heeft B&W de gevraagde omgevingsvergunning eerste fase verleend. Op 10 februari 2021 heeft B&W een omgevingsvergunning tweede fase verleend voor het verbouwen van een bedrijfsgebouw (het realiseren van een luchtwasser aan de voorzijde van stal 3). Onder andere eiseres heeft beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning eerste fase van 7 juli 2020 en de omgevingsvergunning tweede fase van 10 februari 2021 ten aanzien van de locatie [adres] . De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de besluiten vernietigd in de uitspraak van 17 oktober 2023.
- Vergunninghoudster heeft op 7 februari 2012 en 5 november 2013 aanvragen voor een natuurvergunning op grond van de Nbw 1998 ingediend bij het college voor de uitbreiding/wijziging van negen veehouderijen, waaronder haar varkenshouderij aan de [adres] en [adres] . Op 30 november 2015 heeft het college een ontwerpbesluit genomen. Vergunninghoudster heeft deze aanvragen op 18 januari 2016 ingetrokken.
- Op 1 juli 2015 heeft vergunninghoudster ook een natuurvergunning aangevraagd bij GS van Limburg voor de locaties [adres] en [adres] gezamenlijk. GS van Limburg heeft de gevraagde natuurvergunning op 2 juni 2016 verleend met toepassing van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De natuurvergunning voorziet in het houden van 1.957 vleesvarkens in stal [stalnummer] , 3.960 vleesvarkens in stal [stalnummer] , 3.128 varkens in stal [stalnummer] , 240 varkens in stal [stalnummer] , 634 varkens in stal [stalnummer] , twee dekberen in stal [stalnummer] en 215 vleesvarkens in stal [stalnummer] met in totaal een ammoniakemissie van 12.960,3 kg NH3 per jaar. Daarbij heeft GS aangegeven dat de inrichting van vergunninghoudster een (potentieel) negatief effect heeft op de Nederlandse Natura 2000-gebieden “Sint Jansberg”, “Oeffelter Meent”, “Zeldersche Driessen”, “Maasduinen” en “De Bruuk” (en de Duitse Natura 2000-gebieden Vogelschutzgebiet 'Unterer Niederrhein', Reichswald, NSG Kranenburger Bruch en NSG Salmorth, nur Teilflache).
De te hoge stikstofbelasting in Natura 2000-gebieden wordt veroorzaakt door de cumulatieve effecten van (veel) verschillende activiteiten afkomstig van verschillende bronnen. Daar waar een beperking van de hoge stikstofbelasting nodig is om de verslechtering van natuurwaarden te voorkomen, zijn passende maatregelen nodig die onder meer gericht zijn op de daling van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied. De intrekking of wijziging van natuurvergunningen voor activiteiten die bijdragen aan die verslechtering is een passende maatregel, maar zal in de regel niet de enige mogelijke passende maatregel zijn ter beperking van de stikstofdepositie. Het college kan, als het niet voor de intrekking of wijziging van de natuurvergunning kiest terwijl dat wel zou kunnen, niet volstaan met de enkele constatering dat andere passende maatregelen kunnen, zullen of al worden getroffen. Het college dient inzichtelijk te maken met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. Als er een pakket van maatregelen of een programma in uitvoering is dat gericht is op de daling van stikstofdepositie en dat zo nodig vergezeld gaat van monitoring van de uitvoering en effecten en dat voorziet in bijsturing of aanvulling indien nodig, dan kan het college daar naar verwijzen. (…) Is er geen zicht op de uitvoering van andere stikstofreducerende maatregelen binnen afzienbare termijn, dan komt de intrekking of wijziging van de natuurvergunning, al dan niet in samenhang met de intrekking of wijziging van één of meer andere natuurvergunningen, nadrukkelijk in beeld, met name als die intrekking(en) of wijziging(en) wel binnen afzienbare termijn tot relevante verbetering kan of kunnen leiden.”
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het verzoek van eiseres met inachtneming van deze uitspraak, binnen 26 weken na dagtekening van deze uitspraak;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 aan eiseres vergoedt.
uitspraak te ondertekenen.
Informatie over hoger beroep
Bijlage
b. de gegevens op grond waarvan de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing is verleend zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat, waren de juiste gegevens bekend zijn geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;
c. de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing in strijd met wettelijke voorschriften is verleend, of
2. Een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, wordt in elk geval ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
a. Ontwikkelingsruimte: stikstofdepositie die in het kader van het Programma Aanpak Stikstof met betrekking tot een daarin opgenomen Natura 2000-gebied kan worden toegedeeld in of gereserveerd voor besluiten als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, Nbw 1998;
[…].
c. ontwikkelingsruimte: stikstofdepositie die in het kader van het programma met betrekking tot een daarin opgenomen Natura 2000-gebied kan worden toegedeeld in of gereserveerd voor toestemmingsbesluiten;
[…]
In afwijking van het eerste lid, delen Gedeputeerde Staten bij een toestemmingsbesluit aan een project of andere handeling, waarvan de stikstofdepositie betrekking heeft op een Natura2000-gebied waarin de habitattypen “H7110A - actieve hoogvenen (hoogveenlandschap)”, of “H7120ah/ZGH7120ah - herstellende hoogvenen (actief hoogveen)” of “H3110 - zeer zwakgebufferde vennen” zijn aangewezen en daarbij de grenswaarde wordt overschreden, niet meer dan 0,05 mol stikstof per hectare per jaar aan ontwikkelingsruimte toe uit segment 2 per PAS-programmaperiode.