Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaken tussen
[eisers] , uit [woonplaats] , eisers 1,
[naam] B.V., te [vestigingsplaats] (vergunninghoudster),
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).
Inleiding
SHE 21/955 en SHE 21/957 tegen de verlening van omgevingsvergunningen voor de locatie [adres] behandeld op de zitting van 14 februari 2023. Namens eisers 1 waren aanwezig [naam] en de gemachtigde van eisers 1. Namens eiseres 2 zijn verschenen [naam] , [naam] en [naam] . Het college werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [naam] , [naam] (deskundige) en de gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Vergunninghoudster exploiteert varkenshouderijen op verschillende locaties.
- De locaties [adres] en [adres] werden in het verleden beschouwd als één inrichting (één bedrijf). Voor de varkenshouderijen aan de [adres] en [adres] gezamenlijk is op 20 juli 2004 één milieuvergunning (revisievergunning) verleend. Deze revisievergunning is onherroepelijk geworden op 23 maart 2005 en na verlening nog een aantal malen gewijzigd door veranderingsvergunningen.
- Op de locatie [adres] staan drie stallen (hierna: stal 1, 2 en 3). Stallen 1 en 2 aan de [adres] zijn uitgevoerd in afwijking van de revisievergunning van 20 juli 2004. In deze vergunning was voorgeschreven dat deze stallen zouden worden uitgerust met biologische luchtwassers. Op 15 juli 2008 heeft het college voor [adres] een veranderingsvergunning verleend voor het voorzien van de bestaande vleesvarkensstallen 1 en 2 (voor 2.050 vleesvarkens) van een gewijzigd luchtwassysteem, voor het houden van 2.160 vleesvarkens in een nieuwe vleesvarkensstal (stal 3) en voor enkele andere bouwwerken. Hierbij is bepaald dat de nieuwe stal 3 pas in gebruik mag worden genomen als de bestaande stallen 1 en 2 aan de [adres] zijn voorzien van een luchtwasser. Voor het bouwen van stal 3 is op 13 juli 2010 een omgevingsvergunning verleend. Stal 3 is uiteindelijk in 2014 gebouwd.
- Aan de [adres] worden fokzeugen gehuisvest en gespeende biggen geproduceerd in twee stallen.
- De locaties [adres] en [adres] liggen in het buitengebied van Rijkevoort. Op deze bedrijfslocaties is het bestemmingsplan “Veegplan Buitengebied 2018” van toepassing (het bestemmingsplan). De gronden hebben hierin de enkelbestemming “Agrarisch”, een bouwvlak en de functie-aanduidingen “intensieve veehouderij” en “specifieke vorm van agrarisch-veehouderij”.
- De dichtstbijzijnde woning ligt aan de [adres] . Dit perceel heeft in het bestemmingsplan de bestemming “Wonen”. De afstanden tussen deze woning en de inrichtingsgrenzen van [adres] en [adres] bedragen respectievelijk 70 meter en 172 meter.
- Eisers 1 wonen aan de [adres] te [woonplaats] .
- Voor de locaties [adres] en [adres] gezamenlijk heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (GS) op 2 juni 2016 een vergunning op grond van de toenmalige Natuurbeschermingswet 1998 verleend.
- Voor de beide locaties is een gezamenlijke natuurvergunning (als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming, Wnb) aangevraagd op 29 augustus 2019. Op 11 oktober 2019 is een aparte aanvraag ingediend voor de locatie [adres] . Hierop was ten tijde van deze uitspraak nog niet beslist.
- Op 20 juni 2014 heeft vergunninghoudster voor de wijziging van haar varkenshouderij aan de [adres] een aanvraag voor een omgevingsvergunning eerste fase, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, sub 2 en 3, artikel 2.5 en artikel 2.6 (revisievergunning) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), ingediend bij het college. Op 7 juli 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning eerste fase verleend. Op 10 februari 2021 heeft het college een omgevingsvergunning tweede fase verleend voor het verbouwen van een bedrijfsgebouw (realiseren van een luchtwasser aan de voorzijde van stal 3).
Totstandkoming van het bestreden besluit3.1Op 9 september 2019 heeft vergunninghoudster voor de wijziging van haar varkenshouderij aan de [adres] een aanvraag om omgevingsvergunning, op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, sub 2 en 3, en artikel 2.6 (revisievergunning) van de Wabo, ingediend bij het college. Met deze aanvraag heeft zij beoogd om dit bedrijfsonderdeel als een aparte inrichting vergund te krijgen, omdat de veehouderijen aan de [adres] en [adres] feitelijk niet meer met elkaar verbonden zijn. Ook zijn enkele interne wijzigingen van de locatie [adres] doorgevoerd die meegenomen kunnen worden. Voorafgaand aan deze aanvraag heeft vergunninghoudster op 12 juli 2017 een m.e.r.-aanmeldingsnotitie ingediend voor het veranderen van de varkenshouderij aan de [adres] . Op 8 oktober 2018 heeft het college besloten dat voor de voorgenomen wijziging van haar varkenshouderij aan de [adres] geen m.e.r. nodig is.
De beantwoording van de zienswijze brengt hierin geen verandering.
Op grond van het vierde lid van dit artikel worden daarbij als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.